‘We moeten niet stoppen met leven’
‘Voetganger wordt koning’, staat er in het midden van de straat. Maar het is een vrouw in politiekledij en gevechtshouding met een pistool die nu koning is. Een verslag van journaliste Anna Luyten, die in het hart van Brussel woont. ‘Salah Abdeslam hielp me onlangs nog boodschappen dragen.’
‘Ik zoek mijn dochter’, zegt Karima. Ze loopt zonder jas in de straten van Molenbeek. Het is donker en het is tien uur ’s avonds. Het regent. Ze houdt haar armen gekruist tegen de kou.
Ze loopt dieper de straat in, maar wordt de weg versperd door twee militairen. ‘Geen passage’, zeggen ze. Ze houden hun wijsvinger aan de trekker van hun wapen.
Boven de stad hangt een helikopter. Politiewagens met loeiende sirenes scheuren door de straat.
De twee zwaarbewapende soldaten zeggen haar terug te gaan. Ze kan het amper horen. Ze hebben een sjaal voor hun mond gebonden. Ze kan alleen hun ogen zien en de vlekken van hun camouflagepak.
‘Ze is zo nieuwsgierig’, zegt ze.
Op de hoek van de Gentste Steenweg vraagt ze het aan Rachid en Otman. ‘Ze liep hier een halfuur geleden nog’, zeggen ze.
Een politiewagen heeft de straat verderop geblokkeerd. Hermetisch afgezet.
‘Zijn ze nog altijd bezig in de snackbar van R.?’, vraagt ze. ‘Al meer dan een uur’, zeggen ze.
‘Waarom bij R.?’, vraagt ze.
‘Omdat alle vrienden van Salah Abdeslam er altijd zaten’, zeggen ze. ‘We gingen er altijd eten.’
‘Ze kammen alles uit. Als ze al zijn vrienden moeten oppakken, kunnen ze half Molenbeek oppakken’, zeggen Rachid en Oman. ‘We zijn hier met z’n allen samen opgegroeid.’
‘En nu vallen ze binnen bij R.?’, zegt de moeder. ‘Ze is zijn verloofde’, zegt ze. ‘Als ze maar niet thuis was.’
‘Ze zijn zelfs bij de ouders van R. geweest.’
‘Morgen staan ze bij ons’, zegt ze. ‘We kenden Salah Abdeslam allemaal. Die jongen is in een mum van tijd gebrainwashed. Het kan niet anders.’ En ze toont haar roodgelakte nagels, om uit te leggen dat hij niet fanatiek kan zijn. ‘Hij hielp me boodschappen dragen, laatst nog tijdens de ramadam. En nochtans heb ik geen hoofddoek om en rook ik sigaretten en heb ik nagellak op mijn vingers. Salah was zo’n stille jongen. Je hoorde hem amper spreken als hij iets zei.’
‘Zijn ouders zijn er kapot van’, zegt ze.
Die zondagavond zijn er schoten te horen. Een wagen rijdt in op de politie. De chauffeur raakt gewond.
De crisiscel van de politie vraagt om de locaties van de operaties niet prijs te geven.
***
Leven in een belegerde stad, maar leeg en bang wordt Brussel nooit. Wakker worden met dreigingsniveau vier. Het ging geleidelijk en niet onverwachts. Op dinsdagavond een durum gaan eten in Molenbeek, omgedoopt tot Jihadistan door de buitenlandse media.
‘Kijk’, zegt mijn dochter van vijftien. Ze wijst naar het televisietoestel in de hoek. We kijken naar het beeld van een klein kind op de armen van zijn vader bij de bloemenhulde aan de slachtoffers in Parijs.
‘Snap je waarom die mensen het gedaan hebben?’, vraagt de interviewer. ‘Ja, omdat ze heel heel gemeen zijn. De stouten zijn niet lief. En we moeten heel voorzichtig zijn, want we moeten van huis veranderen.’
‘Nee’, zegt de vader, ‘Maak je geen zorgen. We hoeven niet te verhuizen.’
‘De hele wereld wordt erdoor ontroerd. Ook Molenbeek’, zegt ze. Molenbeek is geen oord van verderf voor jongeren uit Brussel. Er wonen genoeg schoolgenoten om te weten dat relativering een groot goed is. ‘Wij hebben burgerzin om ons te beschermen.’
De volgende dag stromen er op het gemeenteplein 2500 mensen toe om hun solidariteit te betonen met de slachtoffers in Parijs. Mohamed Abdeslam, de broer van de op de vlucht geslagen en gezochte Salah Abdeslam, steekt op zijn balkon kaarsen aan.
***
Op vrijdagnamiddag worden de soldaten zichtbaar. Voor de Beurs kijken ze toe hoe de stad het weekend in gaat. ‘Vreemd’, zegt mijn oudste dochter van achttien die ’s nachts thuis komt na een avond in het Brusselse jongerentheater Bronks, al jaren actief als bewustmaker en samenbrenger van jongeren. ‘Overal soldaten en politie in de stad.’ We kijken naar een gemiste aflevering van De slimste mens.
Die nacht wordt het dreigingsniveau in de stad verhoogd naar niveau 4. Maar echt bang willen de burgers niet zijn. Er zijn kleine overwinningen. Als muizen in een hol kruipen, hoort daar niet bij. Ik sluit de ramen maar ga wel de straat op. De jongste heeft een winterjas nodig.
Die zaterdagochtend sluiten in de drukke Nieuwstraat de winkeliers een voor een de deuren. Alleen de wafelkraam blijf open. Er lopen nog families en mensen door de straat. Brussel is geen spookstad. De mens krijgt honger.
Hij verkoopt minder dan anders, de man van de Brusselse wafels. Hij zegt: ‘We kunnen ons leven niet laten inpalmen door angst.’ Cinema’s en theaters gaan op verzoek van de overheid dicht. Mensen bellen hun kaartjes af.
Boodschappen doen. Op de Oude Graanmarkt staat zoals gewoonlijk de bloemenkramer. Het legervoertuig enkele meters verder is ongewoon. De viswinkel is open. Voor de gesloten McDonald’s staan twee legervoertuigen. Voor de legervoertuigen de verzamelde buitenlandse pers. Maar de straten zijn niet uitgestorven. Er lopen oude mensen op straat, jonge mensen, families met kinderen. Fietsers in de voetgangerszone. Ze zijn alleen met minder dan anders. Op de An-spachlaan poft de man van de kastanjekraam zijn kastanjes op heet vuur.
In het midden van de Grote Markt wordt in de namiddag onder dreigingsniveau vier een metershoge kerstboom versierd. Met een kraan hangen mannen lichten en lampionnen in de spar. We drinken een veel te dure koffie op de Grote Markt. We kijken naar een steeds lichter wordende grote kerstboom en naar patrouilles. Op een plaats aan het raam van brasserie ‘La Chaloupe d’or’, waar toeristen en Brusselaars samen zitten, is het een surrealistisch tafereel.
Om zes uur wordt gevraagd aan cafés en restaurants om te sluiten. In de Dan-saertstraat zijn vele winkels dicht. Op de deuren is een brief geplakt: ‘Gesloten wegens de omstandigheden. A cause des événement.’
Boekhandel Passa Porta blijft open. Kledingwinkel Stijl ook. De schoenmaker om de hoek heeft het gezelschap gekregen van een vriend met een gitaar. De viswinkel blijft open. De slager weegt het vlees net voor het sluitingsuur.
Het is stiller dan anders. ”t Is hier precies een feestdag’, zegt een buurvrouw. Het café om de hoek zit wel vol.
***
Zondag. Wakker worden van een gedreun door de straat. Denken dat het een legertank is. Uit het raam kijken. Zien dat het de straatvegers zijn die de herfstbladeren bij elkaar keren. Wel een legertank voor de bakker. De pistolets zijn op. Mensen blijven door de stad wandelen. In de namiddag komt er een bericht van de school: ‘Het Maria-Boodschapslyceum volgt de evoluties naar aanleiding van het dreigingsniveau 4 op de voet. In de late namiddag – na de beslissingen van de federale overheid – zullen wij de maatregelen voor morgen en de volgende dagen bekendmaken.’
’s Avonds: UPDATE: Het crisiscentrum bevestigt dat dreigingsniveau 4 gehandhaafd blijft. De school zal morgen gesloten zijn.
Brussel wacht. Brussel blijft alert.
’s Avonds rond acht uur slaat de sfeer om. Muriel, de dakloze vrouw die al zes maanden voor ons huis op een bank slaapt, zegt: ‘Er is hier iets niet pluis.’ Ze trekt haar parasol van Cécémel, waarmee ze zich al dagen beschermd tegen wind en regen, iets lager.
‘Wij zitten iets te drinken in de stad. Kom je? Victor.’ Een sms van de buurman. Brussel is soms een dorp.
Met de fiets door de regen.
Ik kan mijn straat richting stad niet meer uit.
Hermetisch afgesloten.
‘Voetganger wordt koning’, staat er in het midden van de straat. Maar het is een vrouw in politiekledij en gevechtshouding met een pistool die nu koning is.
Bij het standbeeld van Manneke Pis staan de soldaten met geweer in de aanslag. Iemand gilt. Politiemannen lopen weg. Het is niets. Er zijn evenveel dronken mannen als anders in de straten.
Politiemannen markeren perimeters met plastic linten. De bus van de Lijn mag niet meer verder. Er lopen vooral geruchten door de stad. ‘Het Radisson is belegerd.’
‘Hotel Amigo.’
Bij de balie van Hotel Amigo zegt het hotelpersoneel dat het gewoon veiligheidsmaatregelen zijn. De soldaten zeggen dat er straks een persconferentie volgt, dat er te veel ‘vals nieuws’ is. Perimeters verschuiven.
De eigenaar van brasserie Plattesteen zegt dat ze het bevel heeft gekregen om ramen te sluiten, maar ze wil wel op straat blijven komen. Iedereen gaat van hier naar daar. Er komen steeds meer journalisten aan. De buurman komt naar de Beurs. Daar zie ik ze zitten, verstopt tussen de houten blokhuizen voor de kerstmarkt: twee soldaten en een politieman met een kogelvrij vest. Ze eten frieten uit puntzakken. Ze hebben honger, zeggen ze. De politieman eet een Brusselse ‘Mitraillette’: Frans brood met frieten tussen. ‘Maar laat dat woord hier beter niet vallen.’
We komen bekenden tegen en staan tussen onbekenden die in alle talen nieuwsberichten de wereld insturen.
Plots wordt een onbekende die naast mijn buurman staat toe te kijken naar de mediataferelen door politiemannen omsingeld. De man wordt weggeleid. Het is snel gebeurd.
Er vallen weinig woorden.
***
Het is de eerste wegleiding van die nacht. En het is waar, we verzetten ons tegen kleine angsten en worden allemaal oplettender. Deze stad zit niet tussen hoop en vrees, maar tussen fierheid en voorzichtigheid. We worden gevraagd niet via sociale media te communiceren. Er zijn cafés die openblijven. Er blijven bussen rijden. Het leven gaat soms op verschillende manieren tegelijk verder.
Terwijl de politieacties zich over de hele stad verspreiden, zie ik een bekend tafereel: een man hangt kerstverlichting op in de Anspachlaan. ‘We zijn niet van de stad. We zijn een ingehuurde privéfirma.’ Hij krijgt de kerstlichtjes niet ontward.
Ik moet denken aan de plek waar ik een week geleden was, toen het nieuws over Parijs de wereld werd ingestuurd. Ik stond in Lampedusa, het eiland waar al meer dan twintig jaar vluchtelingen arriveren aan de kade.
Ik moet denken aan de woorden die dokter Bartolo de dag na de terreuraanslag sprak. Bartolo, de arts die dode, verdronken vluchtelingen een identiteit geeft: ‘De meeste mensen in die boten ontvluchtten hetzelfde lot waar wij nu bang voor zijn.’
Hij zei dat hij geloofde in de kracht van wat mensen, gewone burgers, iedere dag opnieuw doen. In het kleine, druppels-gewijs ‘aanpassen’ van de wereld. ‘Maar we moeten ook niet vergeten dat achter de grote problemen, de vluchtelingencrisis, de terreur, ook grote daders zitten: politieke motieven en zakelijke belangen van machtigen. En hij noemde ze: olie, wapens, lobby’s. Hij zei: ‘Muren van angst en valse bescherming bouwen zal dat probleem niet oplossen en het ontheft ons evenmin van onze plicht onze rol als burger te spelen. We kunnen al beginnen met het mogelijke te doen in plaats van ons hoofd te breken over het onmogelijke.’
Het is middernacht. De DJ van de Soul Inn, aan de tot voor kort afgezette straten, blijft plaatjes draaien. ‘We moeten niet stoppen met leven’, zegt hij.
In de Soul Inn is er om zo te zeggen geen volk.
Er zijn wel mensen.
***
Op maandagochtend word ik wakker van loeiende sirenes op zoek naar een netwerk van jonge terroristen. De grote banken zijn dicht. De ambtenaren komen met minder naar de stad dan gewoonlijk. Er staat een lange rij asielzoekers voor een gesloten centrum te wachten.
De kruidenier aan de overkant, gevlucht uit Afghanistan, prijst zijn tomaten tegen een euro twintig.
De man achter de kassa, gevlucht uit Iran, spreekt na een intensieve taalcursus Nederlands de prijs zonder haperen uit.
Ik rijd de stad uit achter een militair voertuig met soldaten met geweer in de hand.
Ik rijd naar Gent. Ik kom in een ander land. Wanneer ik terug in Brussel arriveer, is er niet veel veranderd. De stad blijft belegerd. Ik zie alleen dat iemand aan Muriel, de dakloze voor mijn deur, een nieuwe parasol heeft gegeven. Een parasol met het opschrift Ciney. Gekregen van het café. En Muriel zegt: ‘Er kan veel gebeuren, zo vlak bij uw deur.’