‘We dachten multicultureel te zijn, maar we speelden eenzaam toneel’
In haar nieuwe boek geeft dichteres, essayiste en romancière Jannah Loontjens een beeld van de jaren 1990. Het was een optimistische tijd, zegt ze, ‘maar als ik nu terugkijk op die periode, besef ik ook dat er wel tekenen te zien waren van de problemen die zich later zouden aandienen.’
Midden jaren 1990 werkte Jannah Loontjens als serveerster in de Amsterdamse Supperclub. Deels om haar studie filosofie te betalen natuurlijk, maar ook omdat het toen de hotste club van Nederland was, waar de gasten stukken zalm van haar jurk mochten eten en de chef voor het dessert à la Jackson Pollock een emmer chocoladesaus over borden kiepte. Op een avond barstte Loontjens tijdens het serveren in huilen uit. De tranen bleven maar komen, urenlang. Sommige klanten keken haar vol medelijden aan, enkelen legden even een hand op haar schouder, maar haar collega’s bleven er stoïcijns onder. ‘Niemand vroeg wat me scheelde’, herinnert Loontjens zich. ‘Ik vond dat toen een teken van vrijheid en acceptatie. Zij oordeelden niet en vonden me niet gek. Maar die vrijheid was ook een vorm van naast elkaar heen leven natuurlijk. Die collega’s waren helemaal niet geïnteresseerd in mij. In feite was het ook een symptoom van de multiculturele samenleving waarin we de ander met rust laten zonder een echte band met hem aan te gaan. Er was wel tolerantie, maar geen nieuwsgierigheid.’
In Roaring nineties keert Loontjens terug naar die wilde jaren negentig, toen de Koude Oorlog voorbij was en de Muur in gruzelementen lag. Iedereen dacht dat een grote oorlog daarmee voorgoed tot het verleden behoorde. Er heerste een soort naïeve opgewektheid. Bijna iedereen was ervan overtuigd dat democratie en kapitalisme alleen maar welvaart en geluk zouden brengen. ‘Als ik er nu op terugblik, besef ik ook dat er wel tekenen te zien waren van de problemen die zich later zouden aandienen’, zegt Loontjens. ‘In Nederland hadden we Pim Fortuyn. In Joegoslavië was een oorlog aan de gang die voor een vluchtelingenstroom zorgde. Het gekke is dat we dat allemaal relativeerden. Joegoslavië was een lokaal conflict en Fortuyn was een rechtse gek wiens succes vlug zou overwaaien.’
Een interbellum noemt Loontjens die jaren in haar boek. Voor haarzelf was het een gouden tijdperk. Ze groeide op in een alternatief gezin dat begin jaren zeventig naar Zweden trok om er in de wilde natuur te leven. Een paar jaar later kwamen zij en haar moeder terug naar Nederland. Ze woonden in kraakpanden en werden vaak met de nek aangekeken. In de jaren negentig ging ze filosofie studeren, eerst in Amsterdam en daarna nog een jaartje in New York waar ze les kreeg van de Franse filosoof Jacques Derrida. Ze vertoefde in avant-garde kunstkringen, werkte in galeries en clubs en danste als gogogirl in de hipste tenten. ‘Tijdens mijn filosofiestudie had ik vaak het gevoel dat er theorieën verkocht werden waar ik in de praktijk weinig mee kon’, legt ze uit. ‘Hoe kon ik mijn studie rijmen met mijn wilde privéleven? Ik zag dat toen niet. Pas later is het me beginnen te dagen, en daarom schreef ik Roaring nineties.‘
U koos voor het boek een motto van Simone de Beauvoir: ‘Om te weten wat je zelf bent en wilt, zul je eerst moeten weten hoe je nu eigenlijk precies tegenover en in de wereld staat.’ Waarom?
JANNAH LOONTJENS: Omdat mijn boek een poging is om mijn plaats in de wereld te ontdekken door hem te duiden. Ik ben erdoor gaan inzien dat ik me altijd overal heel erg buiten heb gevoeld. Wellicht komt dat door mijn kindertijd: we woonden in Zweden in een primitief huis zonder water of elektriciteit. Mijn moeder trok samen met mij als een soort nomade van het ene kraakpand naar het andere. Ze leerde me ook geld te verachten. Vandaag zit dat nog heel diep in me, al zou ik best wel wat groter willen wonen. (lacht)
Wat me vooral getekend heeft, is dat ik als kind nooit geaccepteerd werd door vriendengroepen. Het heeft een buitenstander van me gemaakt. Achteraf kan ik daar alleen maar dankbaar om zijn. Als buitenstaander ga je immers automatisch meer observeren: wat vinden mensen normaal? Hoe moet ik me gedragen als ik geaccepteerd wil worden? Doordat ik een buitenstaander was, ging ik ervan uit dat ik nergens bij zou horen. Daardoor ben ik me nooit gaan hechten aan mensen of plaatsen. Ik heb heel weinig moeite met afscheid nemen.
Speelde die drang naar onafhankelijkheid mee bij uw beslissing om in New York te gaan studeren?
LOONTJENS: Zeker. Aan de overkant van de oceaan studeren betekende dat ik op een andere planeet zat. Ik had geen vaste telefoon en van een gsm was nog geen sprake. Internet bestond al, maar er stond nog niets op. Ik was onbereikbaar en thuis wist niemand wat ik deed. Daar ging een grote kalmte van uit. Het gaf een machtig gevoel, heel intens in het hier en nu. En er was natuurlijk ook New York zelf. Voor mij was dat Andy Warhol en zijn Factory, de culturele underground van het hele Westen. Tot ik er woonde en zag dat dit niet zo was. Toen vond ik opeens dat er in Amsterdam veel interessantere dingen gebeurden.
Misschien een erg brede vraag, maar toch: wat was voor u het belangrijkste filosofische idee van de jaren negentig?
LOONTJENS: Ongetwijfeld het poststructuralisme, zoals ik dat in New York uitgelegd kreeg door Jacques Derrida. Hij beweerde dat je niet zomaar mag geloven in rationele theorieën en verklaringen. Het rationele, wetenschappelijke denken had bijvoorbeeld geleid tot een nuchtere en bureaucratische genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog. De techniek kon ons voordelen opleveren, maar hij kon ook gebruikt worden om zes miljoen Joden uit de weg te ruimen. Kortom: het geloof in rationaliteit en vooruitgang was verdacht voor mensen als Derrida. Je moest dat wantrouwen. Als je denkt dat iets goed is, moet je je ogen niet zelfgenoegzaam sluiten, maar moet je juist nog kritischer kijken. Achterdocht en wantrouwen stonden filosofisch gezien centraal in de nineties. Opeens was niets nog ‘normaal’ of ‘natuurlijk’. Alles was cultureel-historisch geconstrueerd door een bepaalde machtsgroep en dat diende je dan door te prikken.
Maar waar stopt dat? Mensen willen toch zekerheid? Niemand wil in de eeuwige twijfel verkeren.
LOONTJENS: Ja en nee, want die twijfel gaat gepaard met een grote openheid voor de ander en een bereidheid om die ander te accepteren zoals hij is, zowel seksueel als sociocultureel. Wanneer jij er een volstrekt ander waardenpatroon op na houdt dan ik, is dat geen probleem. Jij doet het op jouw manier en ik op de mijne, was het idee.
Tot wat de ander doet, ingaat tegen wat ik wil. Dan hebben we een probleem.
LOONTJENS: Bij nader inzien ging die openheid inderdaad niet veel verder dan tolerantie. Actieve betrokkenheid was soms ver te zoeken, net als echt contact, zoals ik in de Supperclub ontdekte. We dachten multicultureel te zijn, maar we speelden eenzaam toneel. En we waren naïef natuurlijk. Wanneer je als feministe opkomt voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen, kun je geen neutrale positie innemen tegenover iemand die bij hoog en bij laag vasthoudt dat mannen belangrijker zijn dan vrouwen en dat vrouwen moeten gehoorzamen aan mannen. Dan kun je niet zeggen dat jouw waarheid evenveel waard is als de zijne. In feite moet je dan jouw waarden opleggen. De vraag is: welke leg je op, en hoever ga je? Dat is lastig.
Hoever die achterdocht wel kon gaan, bleek in 1991, toen de VS Irak binnenvielen nadat Saddam Hoessein Koeweit had geannexeerd. Achteraf gezien was dat de eerste dominosteen in een keten van gebeurtenissen die tot de huidige chaos in het Midden-Oosten heeft geleid. De Franse filosoof Jean Baudrillard deed toen de controversiële uitspraak dat die Golfoorlog niet echt was, maar een constructie van de Amerikaanse militaire inlichtingendiensten. Compleet van de pot gerukt toch?
LOONTJENS: Of misschien net niet. Door aan alles te twijfelen, begon men zich af te vragen wat waar was en wat niet. De rol van de media werd in de jaren negentig opeens heel erg groot. Baudrillard bedoelde te zeggen dat onze opvattingen over de Golfoorlog werden gecreëerd door de beelden die wij ervan zagen op tv. Dat waren vooral beelden van voltreffers, explosies die in de journaals vaak herhaald werden en die aan actiefilms leken te refereren. In hoeverre gaan de media hier met ons aan de haal, vroeg Baudrillard zich af. De Amerikaanse schrijver Don DeLillo zat op dezelfde golflengte toen hij in zijn roman White Noise een toeristische gids mensen ertoe liet aanzetten de meest gefotografeerde schuur van Amerika te bezoeken. Terwijl er niets anders te zien is dan een doodgewone schuur waar tientallen mensen foto’s van maken. Die schuur is dus interessant omdat ze zo vaak gefotografeerd is, niet omwille van zichzelf. Wat is dan de realiteit, die schuur of het verhaal dat erover verteld wordt?
Kunnen we de realiteit nog wel kennen? In de jaren negentig stelden we ons die vraag voor het eerst. Ik nam toen geregeld de boot naar Zweden. Een van die boten heette de Mona Lisa. Op de gigantische schoorsteen van het schip prijkte een afbeelding van een hele grote Mona Lisa. Later ging ik in het Louvre het origineel bekijken en was ik enorm teleurgesteld: wat een klein schilderijtje. Was die reproductie niet veel indringender en daarmee echter dan het schilderij van Da Vinci? In de film- en tv-wereld was men duidelijk bezig met die vraag over waarheid en schijn. Big Brother, het eerste reality-tv-programma kwam toen op de buis en in Denemarken besloten Lars von Trier en Thomas Vinterberg samen met een aantal collega’s Dogma 95 op te richten. In hun manifest zeiden zij alleen nog films te willen maken die ‘echt’ waren, en bijvoorbeeld op echte locaties werden gedraaid, zonder het gebruik van filters of effecten.
Verklaart dat ook het succes van de Supperclub? Die leek soms meer een toneelzaal dan een restaurant.
LOONTJENS: Precies, en dat trok me ook aan. Ik vond het leuk om te spelen met persoonlijkheden, ik merkte dat het ook vaak werkte. Als kind wilde ik tot grote ergernis van mijn moeder een heel ordinair meisje zijn. Ik droeg de kleren van kinderen uit een fout milieu en ging heel plat praten. Zij die me niet kenden, dachten dat ik werkelijk uit dat milieu kwam en dat fascineerde me. Later ging ik me kleden alsof ik juist uit een hele rijke familie kwam, met nepparels en zo. Mensen die echt zo’n achtergrond hadden, begrepen daar helemaal niets van, maar voor mij was het een fascinerend spel.
En vandaag?
LOONTJENS: Ik heb er lang over gedaan om mezelf te vinden, maar ik weet nu wel wie ik ben en wat ik wil, denk ik. Al had ik een ommetje langs de krakersbeweging nodig om eruit te komen. Wij waren niet de stereotiepe krakers die iedereen in gedachten heeft: punks, met zo’n grote hond naast zich. Voor ons waren dat mensen die er wilden uitzien als de krakers van de jaren tachtig, het tijdperk van ‘no future’, recessie en agressie. Doordat het millennium op zijn einde liep, dweepten wij ook wel een beetje met ondergangsgedachten. We hadden het idee dat we er allemaal aangingen, maar dat vertaalde zich eerder in een gevoel van ‘laten we er maar van genieten’. Je zou het hedonisme kunnen noemen, en decadentie ook. Wij hadden dus heel andere ideeën over wat kraken kon zijn. We liepen niet constant keet te schoppen. We wilden de huizen die we kraakten ook opknappen. We waren een groep kunstzinnige mensen die met vrijwel niets hele mooie plekken creëerde. We maakten een restaurant, ateliers en een galerie in het pand dat we kraakten, en de Pallet Club natuurlijk, waarvan het hele interieur van oude pallets was gemaakt en die uitgroeide tot een bekende nachtclub. De echte krakers apprecieerden dat niet en vonden ons nep: aristokrakers noemden ze ons, maar je kunt je wel afvragen waarom zij echter waren dan wij.
U hebt zelf kinderen. Geeft u hen een soortgelijke opvoeding als u kreeg?
LOONTJENS: Net als mijn moeder ben ik gescheiden, maar de vader van mijn kinderen woont vlakbij. Daarom wil ik absoluut niet verhuizen uit Amsterdam, ook al omdat ik wil dat ze op dezelfde school kunnen blijven. Want dat is echt wel iets wat ik anders wil doen dan mijn ouders: ik wil mijn kinderen een gevoel van veiligheid bezorgen. Maar ik neem mijn ouders niets kwalijk. Zij probeerden me op hun manier ook veiligheid te geven.
Jannah Loontjens, Roaring nineties, Ambo/Anthos, 192 blz., ? 18,99.
Roaring nineties wordt op zaterdag 12 maart voorgesteld in Het Zoekend Hert in Antwerpen.
DOOR MARNIX VERPLANCKE
‘Ik was onbereikbaar en thuis wist niemand wat ik deed. Daar ging een grote kalmte van uit. Het gaf een machtig gevoel, heel intens in het hier en nu.’