Wat een paar architecten al niet kunnen doen: Sint-Niklaas torste jarenlang met het imago van saaie stad. Dat is aan het veranderen, nu het Stationsplein en de Grote Markt herrezen zijn. Maar het blijft een ‘moeilijke’ stad om van te houden.
De beste pr-manager van het land heet Freddy Willockx. De manier waarop de Sint-Niklase burgervader-biljarter de jongste weken op promotournee trok met zijn vernieuwde stad: jamais vu. Even dachten we: ze hebben daar een nieuwe Taj Mahal gebouwd, in Sint-Niklaas.
Was dat nodig? Misschien wel. Sint-Niklaas, dat was de halte tussen Gent en Antwerpen. Een halte waar je nooit spontaan uitstapte. Alleen per toeval: als de benzinebak leeg was of de trein staakte.
‘There’s only one good thing about a small town. You’ll know you have to leave’, zongen Lou Reed en John Cale ooit. Dat was het: Sint-Niklaas was te klein. Een stad moet wild, vuil, mooi, chaos en – vooral – spannend zijn. Sint-Niklaas had niets van dat alles. Het was te veel koopcentrum, te weinig stad. Een provincienest van het allersaaiste soort. In Sint-Niklaas kon je alleen dromen van een spannend leven.
In ‘Een slagerszoon met een brilletje’ schreef ex-Sint-Niklazenaar Tom Lanoye: ‘Als mijn ouders er niet woonden, ging ik nooit meer naar Sint-Niklaas. Ik word er ziek. Het Peyton Place van België, het Madurodam van Vlaanderen. Kortom: de metropool van het Waasland.’
En toch. Er is iets veranderd. Gesprekken over Sint-Niklaas lopen niet meer automatisch uit op hoofdschudden. Er zijn een hoop goede architecten aan het werk. Het hele Stationsplein-project kreeg een prijs voor stadsvernieuwing. En de stad is zowaar de meest voetgangersvriendelijke van Vlaanderen.
Sint-Niklaas geeft de toon aan. En dat valt op. Neem nu Alex Callier, de hopman van onze tricolore trots Hooverphonic. De man trok met zijn groep de wereld rond. En plots zegt hij in de krant: ‘Ik hou van mijn stad en ik zal altijd naar Sint-Niklaas terugkeren.’
Het strafste is: hij méént het. En hij is niet de enige.
Afgesproken op de Grote Markt met Bob Lanoye. Bob is de broer van Tom en dat merk je aan zijn vlotte parlé. ‘Wij waren thuis met vijven’, vertelt Bob. ‘Ik ben de oudste, Tom de jongste, het ‘kakkernestje’. Het klassieke verhaal: de jongste moest zich weren tegen zijn oudere broers en zus. Daar heeft Tom zijn verbaal talent aan te danken.’
Tom trok naar Gent en later naar Antwerpen, Bob bleef in Sint-Niklaas. Houdt nu het café ‘Den Antus’ open op de markt. ‘Ik heb Sint-Niklaas enorm zien evolueren. Het Sint-Niklaas uit mijn jeugd: dat was een groot dorp. De slagerij van onze pa lag op de Antwerpsesteenweg: een straat met veel passage. Toen de E17 er nog niet was, moest iedereen die van Antwerpen naar Gent wou langs daar passeren. Het was een straat van middenstanders. Maar in de zijstraten stonden vooral residentiële huizen.’
’t Waren de wonderjaren van Sint-Niklaas. ‘Overal schoten breigoedfabrieken uit de grond. Iemand die werkloos was in Sint-Niklaas, wou niet werken. Er gebeurde ook vanalles. Sint-Niklaas was – zoals Tom schreef – het Peyton Place van Vlaanderen: de dochters en de zonen van de bazen reden in open witte cadillacs door de stad, sloegen op de Markt de cafés kort en klein en gingen ’s ochtends zonder schroom de rekening betalen.’ (lacht)
Dat is allemaal veranderd. ‘De rijkdom is verdwenen. Metaalconstructiebedrijf Nobels-Peelman, de breigoedindustrie, tabaksfabrieken… allemaal failliet. De grote industrie is naar de rand van de stad verhuisd. Het sociale weefsel is daardoor enorm aangetast. Ik merk dat in mijn eigen café: vroeger vergaderden hier 62 verenigingen. Nu nog met moeite de helft.’
Wat scheelt er? ‘Er zijn in het verleden zware fouten gemaakt. Politiek, maar zeker op het vlak van toerisme: de bloemenstoet, de Heirmanklok, de Sinterklaasstoet, de start van de Ronde van Vlaanderen… we zijn het allemaal kwijtgespeeld. Op den duur leek het wel de stad van de ontgoocheling. Maar sinds die werken op de Grote Markt en aan het Stationsplein heeft de stad weer een boost gekregen. Niet iedereen is enthousiast. De middenstanders zijn niet blij met de uitbreiding van het koopcentrum aan het station. En de caféhouders niet met de werken op de Grote Markt. Veertien maanden naast een krater leven… dat heeft drama’s veroorzaakt. Maar je kunt geen omelet bakken zonder een ei te breken, hè. Ik ben, net als de meerderheid, zeer te spreken over het resultaat. Het had allemaal al vijftien jaar eerder gebeurd moeten zijn. Schrijf maar op: ze gaan voor de Willockx een standbeeld moeten oprichten na zijn dood.
‘Op zulke momenten merk je toch dat die stad een enorm potentieel heeft. Er is heel wat te doen: het Mercatormuseum, de Salons voor Schone Kunsten, de art-decohuizen in de Stillemansstraat… maar dat moet dan uitgespeeld worden. Dat gebeurt niet of te weinig. Neem de O.-L.-V.-kerk: mooi, maar het probleem is dat de pastoor zijn deur nooit opendoet. Als daar iemand trouwt, dan moet je zien dat je op tijd buiten bent. Of ge zit met uwe frak tussen de deur . Tja.’
Spijbelen in Sint-Niklaas
Bob heeft gelijk: die dingen zijn de moeite, maar… Beste lezer, wandel niet alleen op de stippellijn. Wijk ook af van het parcours. Sla een straat links of rechts in. Sint-Niklaas is een stad waarin je moet spijbelen om iets te zien. Het zoeken en tasten naar een nieuw sociaal weefsel: dát is de essentie, dé bezienswaardigheid van het Sint-Niklaas van nu.
En de nieuwe Grote Markt en het Stationsplein: dat is de motor. Iedereen praat daarover. Dat ze het geniaal vinden. Of juist banaal.
‘Het werkt ook omgekeerd, hoor’, zegt de Nederlandse architect Michiel Cohen. Hij heeft de twee pleinen getekend. ‘En’, zegt hij, ‘ik heb hier heel wat geleerd. Iedereen – van politici tot de Sint-Niklazenaar – toonde ongelofelijk veel interesse voor de projecten. In Nederland is dat niet zo. Daar zijn alle stedenbouwkundige plannen dichtgeregeld. In een hoorzitting zitten dan 30 mensen professioneel te zeuren. In Sint-Niklaas is zo’n hoorzitting iets helemaal anders. De betrokkenheid van de mensen! Mensen zeiden mij: ‘dàt gebeurt er in mijn stad.’ We hebben daar ook rekening mee gehouden in de plannen. Het was een nieuwe, maar zeer prettige ervaring om zo te werken. Petje af voor Sint-Niklaas. Zeg het voort.’
Doen we. Tegen Johan De Vos. Directeur van de Academie, bekend fotocriticus én Sint-Niklazenaar. De Vos belandde in de jaren zestig door het toeval in de stad. ‘Maar ik heb intussen een enorme band met Sint-Niklaas opgebouwd. Haat-liefde soms, maar vooral liefde. In Sint-Niklaas is niets evident. We moeten cultuur voor een groot stuk maken. Iedereen heeft hier een eigen mening – zoals nu weer met die grote stadsprojecten. Cultuur betekent hier: respect hebben voor elkaar. In Brugge – waar ik vandaan kwam – was alles meer gestroomlijnd, dacht iedereen hetzelfde.’
En waar zit de haat? ‘Er zijn in het verleden enorme fouten gebeurd op het vlak van stadsontwikkeling. Alles gebeurde altijd in het voordeel van de commercie of een of andere belangengroep. Het resultaat is dat de stad krom gebouwd is. Neem nu de vierbaansweg die ze in de jaren vijftig aangelegd hebben tot op de markt: wat een flater, wat een denkfout. En, meer recent: de afbraak van een paar art-decohuizen. Nu heb ik absoluut niets met art deco. Dat is een stoeferige stijl waarmee de nouveaux riches duidelijk wilden maken hoe rijk ze wel waren. Ik mis die huizen dus niet, maar de manier waarop ze afgebroken zijn: schandalig. De Bouwmaatschappij heeft die huizen eerst vernield voor er een beslissing was van het stadsbestuur. Die mentaliteit van ‘wij kunnen ons hier alles permitteren’, daar gruw ik van.’
Is Sint-Niklaas een mooie stad om te fotograferen? ‘Het hangt ervan af welke verwachtingen je koestert. Als je traditioneel toeristische beelden wilt maken – een winkeltje met authentieke materialen, een oude gevel… – dan niet, want dat soort dingen vind je hier minder. Maar als je de complexiteit van een stad wilt fotograferen, dan kun je hier fantastische foto’s nemen.
‘Wat zou je zelf fotograferen in Sint-Niklaas? Mijn eigen straat, De Grote Peperstraat (lacht). Het is een heel klein straatje waar heel verschillende mensen wonen: oude mensen, jonge mensen, dokters, dierenartsen, mensen-zonder-papieren, Marokkanen, Chinezen, er zijn zelfs huisjesmelkers werkzaam… En dat allemaal in één straat! In Brugge zou dat meteen uitgespeeld worden. Hier niet. Wat mij ook bevalt: er heerst in Sint-Niklaas totaal geen kleinburgerlijke sfeer – zoals je die weleens in provinciesteden als Lokeren, Dendermonde of Roeselare vindt. Geen achterklap, geen geschuifel-vanachter-de-gordijn. Politiek vertaalt zich dat ook: je hebt hier aan de ene kant veel socialisten en aan de andere kant veel Vlaams Belangers. En daarnaast ook veel groenen. (denkt na) Weet je, Sint-Niklazenaars zijn eigenlijk vooral mensen die veel willen. Het is een stad van middenstanders, hè. Kijk naar de Stadsschouwburg: die doen fantastische dingen. En de grootste academie van het land staat hier, hè. Niet in Antwerpen of Brussel.’
Het moge duidelijk zijn: Sint-Niklaas ligt op de wereld. In Oost-Vlaanderen, maar nog altijd in de telefoonzone 03 – en dat is niet toevallig. Bob Lanoye maakte mij daar al attent op: er is een link met de mannen van ’t Stad. ‘Een Sint-Niklazenaar zal natuurlijk niet zeggen: wij wonen in een wereldstad. Maar wel: onze stad is méér dan een provinciestadje. Die mentaliteit wordt er al op school ingepompt. Want, ‘wij hebben de grootste Grote Markt van België. En na het Rode Plein in Moskou zelfs het grootste van Europa!’
‘Ik ben het daar niet helemaal mee eens’, zegt De Vos. ‘Laten we eerlijk zijn: die markt is gewoon veel te groot. Of beter: de stad is te klein om rond zo’n grote markt te liggen. (lacht) Wij zijn daar het slachtoffer van – nu hebben wij de naam van stoefers te zijn, maar dat is niet zo. Eigenlijk zijn Sint-Niklazenaars echte Belgen: een beetje beschaamd dat ze hier wonen. Als ik dan zeg: “Ja maar, in Sint-Niklaas, hebben we dat, dat en dat…’, dan zeggen ze: “Ja, dat is eigenlijk wel waar. ” Maar ze tellen dat niet op. Om een of andere reden is het niet bon ton om van Sint-Niklaas te houden.’
‘Euh, ik ben waarschijnlijk de meest positieve mens ooit over Sint-Niklaas. (lacht) Misschien toch een negatief punt: er loopt geen rivier door Sint-Niklaas. Het is een droge stad. Letterlijk dan. Alléén letterlijk.’
Door Stijn Tormans – Foto’s Nick Hannes
‘Het is een droge stad. Letterlijk dan. Alléén letterlijk.’