De virtuele realiteit van Paars, en waarom zijn ministers ze verkocht krijgen: VKW-economen Johan Van Overtveldt en Geert Janssens zijn ongemeen scherp voor het economische beleid van de federale regering. Een bloemlezing.
B rave New World. Heerlijke Nieuwe Wereld. De titel van het werkstuk van VKW-economen Johan Van Overtveldt en Geert Janssens komt van een satirische roman van Aldous Huxley. Zijn personages leven in een artificieel gecreëerde, ideale maar gevoelloze wereld, waarop ze geen vat meer hebben. ‘Economisch gezien leeft België vandaag ook in een Heerlijke Nieuwe Wereld’, schrijven ze. ‘Zelfs letterlijk.’
‘Anders dan in februari 1982, toen de regering een muntontwaarding doorvoerde om België uit een uitzichtloze financiële en sociaal-economische positie te tillen en de economie weer te doen draaien, heeft een nationale regering niet langer de mogelijkheid om met een devaluatie economische dipjes te doen vergeten. Daardoor zijn we ook een belangrijk schokeffect kwijtgespeeld: overheden missen vandaag een hefboom die onbespreekbare maatregelen plots bespreekbaar kan maken. De lonen loskoppelen van de index, bijvoorbeeld, of besparingen doorvoeren in de sociale zekerheid. Om de nadelen van die nieuwe wereld te kunnen opvangen, had de regering uiterst alert de scheefgegroeide aspecten van het sociaal-economisch bestel moeten detecteren en corrigeren. Helaas doet de regering-Verhofstadt II precies het tegenovergestelde. De jongste jaren hebben we van Verhofstadt alleen maar gehoord hoe goed het wel gaat met onze economie. Zoals de mensen in Huxleys Brave New World heeft Verhofstadt voor ons een virtuele realiteit gecreëerd, terwijl de gezondheidstoestand van onze economie er helemaal anders uitziet. Een wereld vol verdraaiingen en leugentjes om bestwil.’
Zeven leugens
Leugen 1: we zijn economisch zeer goed bezig. ‘De Belgische economie groeit nu al elf kwartalen sneller dan het Europese gemiddelde’, zei Verhofstadt een jaar geleden. Die vaststelling klopte, maar ze miste een noodzakelijke nuancering. Verhofstadt vergat namelijk te vermelden dat die elf kwartalen met snellere groei vooraf werden gegaan door nog méér kwartalen tragere groei. Oók tijdens de regeerperiode van Paars. Alleen luidde het toen dat België ‘gewoon pech had gehad door de verslapping van de economie’. Verhofstadt zei er ook niet bij dat we die elf kwartalen groei volgens de Nationale Bank te danken hadden aan twee dingen: een grotere consumptiedrift van de overheid zelf, en de snel groeiende voorraden van de bedrijven. Het was bijgevolg geen duurzame groei, en dat werd onlangs op pijnlijke wijze bevestigd: de euforische woorden van de premier waren nog niet koud toen al bleek dat de Belgische economische groei op jaarbasis gekrompen was in het eerste kwartaal van 2005. Waarmee België meteen fors onder het Europese gemiddelde viel, want enkel Italië en Nederland presteerden nog zwakker.
Leugen 2: de belastingen gaan omlaag. ‘De vorige regeringen hebben de fiscale en parafiscale druk fors doen stijgen’, zei Verhofstadt eind augustus 2001. ‘Wij bouwen hem stap voor stap weer af.’ De belastingverlagingen die de economie moesten aanzwengelen, waren een stokpaardje van paars. Maar er gaapte de voorbije jaren een enorme kloof tussen de retoriek over en de minimale invulling van de belastingverlaging. Cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Commissie tonen ondubbelzinnig aan dat de belastingdruk in België sinds 2000 gewoon is blijven stijgen, terwijl hij gemiddeld daalde in de rest van Europa. In november 2004 kondigde de regering aan dat ze de geplande verlaging van de personenbelasting slechts gedeeltelijk zou doorvoeren – in flagrante tegenspraak met de eerdere beloftes van de premier. Terzelfder tijd verminderde de regering wel het basistarief voor de vennootschapsbelasting, maar ze verbreedde ook de belastbare basis. Gevolg: de reële fiscale aanslag op ondernemingswinsten is ondanks de dure politieke eden helemaal niet verminderd. Integendeel.
Leugen 3: de vergrijzing is geen probleem. Toen de Studiecommissie voor de Vergrijzing midden juni 2005 haar vierde jaarrapport publiceerde over de kosten van de vergrijzing, haastten Guy Verhofstadt en minister van Begroting Johan Vande Lanotte (SP.A) zich om het rapport te komen nuanceren. Het rapport beschreef aanzienlijke meerkosten – 5,4 procent van het bruto binnenlands product – voor pensioenen en gezondheidszorg, die gedeeltelijk werden gecompenseerd door verminderde uitgaven voor brugpensioen, kinderbijslag en vooral werkloosheid. Maar het rapport was alarmerend, omdat het aangaf hoe de meerkosten van de vergrijzing pijlsnel escaleerden. Alleen: volgens Verhofstadt en Vande Lanotte was er geen reden tot ongerustheid. ‘Met een hogere economische groei, een hogere werkgelegenheidsgraad en een stevige schuldafbouw wordt de vergrijzingsfactuur veel beter verteerbaar’, zo zalfden de excellenties. Een verdraaiing van de feiten, want eigenlijk zitten die positieve evoluties al verwerkt in de oefening van de vergrijzingscommissie, die traditioneel nogal optimistische basishypothesen hanteert. Zo neemt ze bijvoorbeeld aan dat in 2030 67,6 procent van de Belgen aan het werk zal zijn, bijna 10 procent meer dan vorig jaar. Of ze rekent op een toename van de arbeidsproductiviteit met 1,75 procent per jaar, driekwart procent méér dus dan het gemiddelde van de voorbije vier jaar.
Leugen 4: het Zilverfonds zal de factuur betalen. Om het land beter te wapenen tegen de schokgolf van de vergrijzende bevolking, heeft de regering het Zilverfonds opgericht. Maar eigenlijk is het Zilverfonds het summum van virtuele realiteit. Het fonds bevat enkel staatsschuldtitels (onder meer obligaties). De minister beweert dat ze niet meer tot de overheidsschuld behoren, maar dat is onzin. Hij zou kunnen argumenteren dat de reserves in het Zilverfonds zitten. Of hij kan zeggen dat de overheidsschuld is afgebouwd. Maar dat beide fenomenen zich tegelijkertijd zouden manifesteren, slaat nergens op. Niet voor niets heeft zelfs Vlaams vice-minister-president Frank Vandenbroucke (SP.A) het Zilverfonds omschreven als ‘een lege doos als we er niet in slagen om tot structurele begrotingsoverschotten te komen’.
Leugen 5: het structurele begrotingsevenwicht komt eraan. ‘In de komende weken zal de Nationale Bank voor het eerst een structureel evenwicht in haar jaarverslag noteren’, vertelde Johan Vande Lanotte op 3 februari 2005 aan elke journalist die wilde luisteren. Enkele weken later vermeldde het jaarverslag van de Nationale Bank een… deficit van een half procent van het bruto binnenlands product. Er was een handigheidje nodig in de interpretatie van de definitie van een structureel begrotingssaldo – in feite het effectief bereikte begrotingssaldo, gecorrigeerd met de effecten van de economische conjunctuur en de eenmalige begrotingsoperaties – om alsnog een begroting in evenwicht te fabriceren.
Leugen 6: er is geen probleem met de gezondheidszorg. Vier maanden geleden, op 25 mei 2005, publiceerde de consumentenorganisatie Test-Aankoop een enquête waaruit bleek dat nogal wat medische behandelingen in Brusselse en Waalse ziekenhuizen bijna systematisch meer kosten dan in Vlaamse. ‘Daarmee is meteen bewezen dat de Walen in de gezondheidszorg niet van de Vlamingen profiteren’, orakelde minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Rudy Demotte (PS) op Radio 1. Nonsens, natuurlijk: Demotte vond het kennelijk niet nodig om te wijzen op de inefficiënties in de Waalse en Brusselse gezondheidszorg, die wegen op het groeipotentieel van die regio’s.
Leugen 7: het is de schuld van de banken. Toen de terugval van de Belgische economie bekend raakte, ging toenmalig SP.A-voorzitter Steve Stevaert ijverig op zoek naar een zondebok. ‘De banken maken meer winst dan ooit tevoren’, zei hij tijdens zijn 1-meitoespraak. ‘En wat doen ze daarmee? Ze potten het op om elkaar op te kopen, niet om ondernemers van kredieten te voorzien.’ Zelden hebben we zoveel absurditeiten in één paragraaf verzameld gezien. Er ís namelijk geen terughoudendheid bij de banken: ondernemingen met een onderbouwd businessplan vinden meestal financiering. Misschien was er een kredietschaarste in 2000 en 2001, omdat de banken zich moesten aanpassen aan de nieuwe eisen inzake kapitaalstructuur. Maar sindsdien zijn de bankkredieten aan kleine en middelgrote ondernemingen fors gestegen – enkel de grote bedrijven gingen minder bij de banken langs, omdat ze liever geld ophalen via de kapitaalmarkten. Meer nog: de banken voeren een bikkelharde concurrentiestrijd voor ondernemingskredieten, en de betrokken afdelingen kunnen daardoor in het beste geval erg bescheiden winstcijfers voorleggen. Als er in absolute cijfers minder kredieten worden toegekend, is dat omdat er minder worden gevraagd. En dat heeft dan weer te maken met het kader waarin de overheid onze ondernemingen dwingt, en dat het steeds moeilijker maakt om rendabele initiatieven te ontwikkelen. Maar daar heeft Stevaert natuurlijk zedig over gezwegen in zijn toespraak.
Simplisme
Vraagt u zich intussen af hoe het komt dat onze regeringsleiders met de regelmaat van een klok wegkomen met hun simplistische hoeraverhalen? Hoe hun leugentjes overleven, en de afstand tussen de door het beleid voorgehouden fictie en de op objectieve feiten gebaseerde realiteit onoverbrugbaar groot is geworden? Ook daar zijn verschillende redenen voor, die elkaar bovendien onderling versterken. De eerste reden is het acute gebrek aan onderbouwd onderzoek terzake. Stevige analyses zijn noodzakelijke ingrediënten voor een ernstig maatschappelijk debat. Maar in de academische wereld, die de onderzoeken in de eerste plaats zou moeten aanleveren, heeft een doorgedreven onderzoeksspecialisatie de aandacht voor het beleid doen verslappen. Terzelfder tijd hebben ook de banken hun beleidskritische onderzoek afgebouwd, omdat ze hun studiediensten overhevelden naar de interne bancaire diensten.
Daardoor kan de overheid naar believen met cijfers klooien. Die cijferbrij is een tweede reden waarom er zo’n enorme kloof kon groeien tussen de goednieuwsshow van Verhofstadt en co. en de naakte realiteit. Het cijfermateriaal wordt namelijk steeds onduidelijker, en dat blijkt duidelijk bij de opmaak van de begroting. Wie echt wil weten hoe het met onze nationale financiën gesteld is, moet zich door een labyrint van ‘voorlopige’, ‘herziene’ en ‘definitieve’ cijfers worstelen, die in de officiële rapporten bovendien voortdurend door elkaar worden gebruikt.
Daar komt nog bij dat bepaalde vragen simpelweg niet gesteld mogen worden – de derde reden voor de inertie tegenover een ontsporend beleid. Er heerst een ware omerta rond la Belgique, en de Belgische constructie zorgt er onvermijdelijk voor dat het beleid gericht is op het uit de weg gaan van discussies en geruzie. Omdat de vraagstelling de Belgische realiteit zou kunnen ondermijnen, en daardoor zelf een taboe is geworden, blijven fundamentele vraagstukken gemakshalve onaangeroerd, of worden ze in het beste geval halfslachtig opgelost – denk maar aan DHL, Brussel-Halle-Vilvoorde of de hervorming van de gezondheidszorg.
Reden vier voor het gebrek aan kritische zin tegenover het beleid, ligt vervat in de vervlakking van de media. De sensatiegedreven opwaardering van een fait divers en de eenzijdige nadruk op infotainment hebben de rariteiten tot norm verheven. Het maakt dat de kwaliteit van de informatie hoe langer hoe minder van belang wordt, zodat er weinig ruimte blijft voor ernstige analyses van het sociaal-economische gebeuren en het gevoerde beleid. Politici spelen daar allerhandigst op in: ze zijn zich gaandeweg gaan specialiseren in het produceren van de juiste oneliner, ze spreken als entertainers en laten voortdurend hun emoties meespelen. Daardoor verschijnen politici weliswaar veel vaker dan vroeger in televisieprogramma’s of op de voorpagina’s van kranten, maar dat leidt steeds minder tot een debat over hun beleid – laat staan tot een beter beleid tout court .
Bovendien lijdt het België van Verhofstadt ook nog eens aan het De Tocqueville-syndroom – de vijfde reden voor het gebrek aan kritische zin tegenover de beleidsvoerders. In Democratie in Amerika beschrijft Alexis de Tocqueville (1805-1859) hoe een moderne mens die zich steeds meer in zichzelf keert en voor zichzelf leeft. Boven die mens bevindt zich een enorme immense betuttelingsmacht: een overheid die wil dat de mensen zich amuseren op voorwaarde dat ze zich alléén nog daarmee bezighouden. Zo wordt een natie herleid tot een kudde ijverige, maar timide diertjes voor wie de overheid optreedt als herder. De analyse van De Tocqueville is integraal van toepassing op het België van de jongste jaren. Er is een onmiskenbare tendens tot betutteling en tot het afremmen van zelfstandige reflectie. De burger krijgt voortdurend te horen dat hij zichzelf best afzijdig houdt, en dat hij de regering best haar gang laat gaan. En voor wie zich durft te roeren, is er de angstfactor. Het is ‘wij of de chaos’; het is zwijgen of het land uit elkaar zien spatten . Op die manier zijn onze regeringen druk bezig onze democratie op een geruisloze manier om te vormen tot een licht despotisch model. Een kunstmatige Heerlijke Nieuwe Wereld. Zonder passie en zonder kritiek.
Bewerking Frank Demets, Foto’s Photo News
‘Wie echt wil weten hoe het met onze nationale financiën gesteld is, moet zich door een labyrint van ‘voorlopige’, ‘herziene’ en ‘definitieve’ cijfers worstelen.’