Hij slaagde erin het socialisme een groene injectie te geven, en bouwde zo heel wat krediet op bij groene politici. Maar zijn plannen voor de oprichting van een grote progressieve partij zag Agalev uiteindelijk niet zitten. Jos Geysels ontmoet Norbert De Batselier. Opnieuw.
Ik sta graag voor mijn boekenkast als er foto’s moeten worden gemaakt’, zegt Norbert De Batselier als de fotograaf bewonderend naar de volgestouwde schappen in de werkkamer kijkt. Vooral vuistdikke kunstboeken vullen de rekken. ‘Elk jaar komt een aantal vrienden hier boeken uitkiezen’, zegt De Batselier. ‘Als ik ze allemaal blijf bijhouden, puilt het huis op den duur uit. Maar sommige boeken geef ik natuurlijk nooit weg.’ Dan diept hij Das Kapital van Karl Marx op, en een stukgelezen versie van Het plan van de arbeid. ‘Wedden dat je de enige directeur van de Nationale Bank bent met zoveel rode boeken in je kast?’ lacht Jos Geysels.
Er werken bij de Nationale Bank dan ook niet zoveel voormalige socialistische partij-ideologen. En dat is De Batselier. Hij was amper zeventien toen hij een artikel schreef over Het Communistisch Manifest. Later werkte hij op de studiedienst van het ABVV, dat toen door de legendarische Georges Debunne werd geleid. Het was de socialistische partijvoorzitter Karel Van Miert die hem via het kabinet van Marc Galle in de politiek binnentrok. Samen met andere jonge turken zoals Louis Tobback, Luc Van den Bossche, Freddy Willockx, Louis Vanvelthoven en Marcel Colla maakte den Bats begin jaren tachtig naam in de beruchte SP-oppositiefractie.
Vandaar ging het naar het Vlaamse niveau, waar hij twee regeringen meemaakte. In die periode werd hij vooral bekend met Domus Flandria, een grootscheeps bouwprogramma in de sociale huisvesting, en met het door de boeren zwaar gecontesteerde Mest Actie Plan. ‘Ik zie nog voor me hoe ze hier in Dendermonde kilo’s mest voor je deur en op je auto dropten’, grijnst Geysels. ‘Hoewel ik in de oppositie zat, wilden ze mij ook op iets degelijks trakteren. Gelukkig woon ik op de vierde verdieping van een flatgebouw, en waren ze eraan voor de moeite.’
Geysels en De Batselier zouden elkaar nog vaak tegenkomen. Vanaf 1995 voerde Geysels de Agalev-fractie aan in het Vlaams Parlement, dat werd voorgezeten door De Batselier. De nieuwe voorzitter had in elk geval genoeg ambitie. Hij barstte van de plannen om zijn assemblee te moderniseren, zijn partij te vernieuwen en zelfs een progressief front uit de grond te stampen. In 1996 lanceerde hij samen met Maurits Coppieters (VU) het Sienjaal, een oproep voor een gezamenlijk politiek project van de vakbeweging, de progressieve partijen en andere sociale bewegingen. Die grote droom zou hij nooit kunnen waarmaken.
JOS GEYSELS: Hoelang ben je eigenlijk kwaad op mij geweest omdat Agalev niet in zo’n progressieve partij wou stappen?
NORBERT DE BATSELIER: Ik was niet kwaad, maar ik vond het zo’n gemiste kans. Het Sienjaal is vooral gestrand doordat alle betrokkenen bang waren dat hun macht zou inkrimpen. Ook Agalev, en dat heeft me echt teleurgesteld. Maar goed, ik weet natuurlijk niet of ik er op het cruciale moment in zou zijn geslaagd om mijn eigen partij over de streep te trekken. Ook al had die zich op een congres achter het Sienjaal geschaard.
GEYSELS: Was de hele onderneming niet ten dode opgeschreven zodra het ACW af-haakte?
DE BATSELIER: Daardoor lag de lat in elk geval een pak lager. Toen ik ACW-voorzitter Theo Rombouts vroeg waarom zijn beweging niet wilde meedoen, antwoordde hij: ‘Als je mij kunt garanderen dat we via jouw progressieve partij evenveel invloed zullen hebben als vandaag met de CVP, dan komen we. Maar we weten allebei dat je partij niet zo groot zal worden en wij dus niet zoveel impact zullen hebben.’
Dat neemt niet weg dat mensen van het ACW, het ABVV en van Agalev aan discussies en werkgroepen hebben deelgenomen. Daar zijn ideeën uitgekomen die later in partijcongressen en zelfs in regeerakkoorden opdoken. Over fiscaliteit, bijvoorbeeld, of over een sociaal Europa. Maar ik ga hier niet beweren dat het Sienjaal is geworden wat we ervan verwacht hadden. Helemaal niet.
GEYSELS: Beschouw je het huidige kartel tussen de SP.A en Spirit als een uitloper van die grote plannen van toen?
DE BATSELIER: Dat is iets helemaal anders. Het zou nooit tot een samenwerking zijn gekomen als de Volksunie niet uit elkaar was gevallen. Wel ben ik optimistisch voor de toekomst, want ik blijf geloven dat alles altijd terugkomt. Het politieke landschap zal nog een tijdje verder versnipperen, maar op den duur zullen we in een ondemocratische situatie belanden: hoe de kiezer de kaarten ook schudt, na de verkiezingen zullen de onderhandelaars zoveel water bij hun wijn moeten doen dat er amper nog iets substantieels overblijft. En dan zal de roep om frontvorming vanzelf weer luider worden. Zij het onder een andere vorm.
GEYSELS: Welke raad geef jij de SP.A in dat verband?
DE BATSELIER: Geen. Mij zien ze niet meer op partijvergaderingen. Er is nog één samenkomst waar ik elk jaar naartoe ga: de paardenworstenavond van mijn eigen wijkafdeling.
GEYSELS: Páárdenworst?
DE BATSELIER: Ja, met frieten. Dat is hier de traditionele maaltijd van de gewone man.
GEYSELS: Anders laat je je bij de SP.A niet meer zien?
DE BATSELIER: Ze mogen mij natuurlijk altijd bellen, maar ik wentel me niet in een schoonmoederrol. Er staat nu een nieuwe generatie socialisten aan het roer, en die moet het zelf doen. Jij hangt toch ook niet de hele tijd aan de telefoon met het Groen!-hoofdkwartier?
GEYSELS: Natuurlijk niet. Maar ik zie om me heen wel heel wat oud-collega’s die het erg moeilijk hebben om afscheid te nemen van de actieve politiek.
DE BATSELIER: Sommigen blijven hun mening en kritiek de hele tijd in de media verkondigen. Alsof iemand daar nog op zit te wachten.
GEYSELS: Ik moet wel toegeven dat ik de politiek vaak mis. Jij niet?
DE BATSELIER: In het begin niet, maar nu de regeringsvorming zo moeizaam verloopt soms wel. Dan denk ik: zat ik nog maar in de politiek, dan had ik iets kunnen doen, iets kunnen zeggen. Als staatssecretaris voor Institutionele Hervorming heb ik in het kernkabinet de discussies over de staatshervorming van 1988 meegemaakt. Ik zat toen aan tafel met mensen als Wilfried Martens (CD&V), Melchior Wathelet (CDH), Philippe Moureaux (PS), Jean-Luc Dehaene (CD&V), Willy Claes (SP.A) en Hugo Schiltz (VU).
GEYSELS: Een heel ander kringetje dan de onderhandelaars van vandaag, hè.
DE BATSELIER: Het is ondertussen een boutade geworden, maar het klopt dat politici aan beide kanten van de taalgrens elkaar niet meer kennen. Anders zouden ze hun verkiezingsprogramma’s niet louter in functie van hun eigen wensen en belangen schrijven. Zeker niet als ze in de regering willen raken. Daarbij komt nog dat de verkiezingen elkaar nu zo snel opvolgen dat partijbelangen alles overheersen. Destijds leek het ons de logica zelf om voor elk bestuursniveau aparte verkiezingen te organiseren. Maar in de praktijk blijkt dat niet te werken. Vooral omdat er in ons land geen echte federale verkiezingen bestaan: in twee jaar tijd hebben we twee keer regionale verkiezingen voor een andere assemblee. De ene verkiezing is amper achter de rug of de campagne voor de volgende wordt al opgestart. Zo kun je niet werken.
GEYSELS: Ben jij eigenlijk een federalist?
DE BATSELIER: Ja, maar ik gebruik dat woord niet graag. Zitten we vandaag in een federaal of in een confederaal systeem? Dat is niet erg duidelijk, hè. Wat mij betreft moet een aantal bevoegdheden federaal blijven. Ik heb altijd gezegd dat de solidariteit moet worden behouden, en daar blijf ik bij. Zo heb ik er niets op tegen dat arbeidsbemiddeling in Vlaanderen anders wordt georganiseerd dan in Wallonië, zolang de werkloosheidsverzekering er maar hetzelfde uitziet. En als de arbeidsbemiddeling van een bepaalde regio zo efficiënt werkt dat er minder werklozen zijn, moet die ook van de vrijgekomen middelen kunnen genieten.
GEYSELS: Mij blijft het verbazen dat linkse partijen zich altijd zo afzijdig houden in het communautaire debat.
DE BATSELIER: Dat komt natuurlijk doordat de Vlaamse beweging om historische redenen rechts is. Daar houden wij ons ver van af, denkt de linkerzijde. Niet erg verstandig, want één beweging kan nooit namens alle Vlamingen spreken. Het resultaat is dat zo ongeveer elk boek, elke tekst over Vlaamse eisen vol rechtse beschouwingen staat. Onze eigen schuld, natuurlijk.
GEYSELS: Vorig jaar lekte uit dat er tijdens een bijeenkomst van belangrijke SP.A-nestoren, waar ook jij bij was, hevige kritiek op Vlaams minister Frank Vandenbroucke was gespuid. Die zou ‘op den duur Vlaamser zijn dan VOKA’.
DE BATSELIER: (zucht) Op zich is er niets mis mee dat oudere politici hun mening geven, maar ze moeten dat wel binnenskamers houden. Willen de huidige socialisten iets met die ideeën doen, zoveel te beter. Willen ze dat niet, dan heb ik daar ook geen probleem mee. Uiteindelijk zijn zij het die de gevolgen moeten dragen. Niet wij.
GEYSELS: In de loop der jaren heb ik vaak aangevoeld dat je niet tevreden was met de koers van je partij, maar toch bleef je zwijgen.
DE BATSELIER: Ik was een trouwe partijsoldaat. Kijk, vandaag is het al te gemakkelijk: als je een groot artikel in de krant wil, hoef je alleen maar naar je eigen partij te schoppen. Zo ben ik nooit geweest. Als ik het ergens niet mee eens ben, laat ik dat aan de betrokkenen weten zonder mijn kritiek in de media uit te smeren.
GEYSELS: Maar wordt er nog wel rekening gehouden met politici die dat niet doen?
DE BATSELIER: Ik zeg niet dat je als politicus niet in de media hoeft te komen. In de serieuze pers moet je geregeld je boodschap kwijt kunnen – en daar heb ik zelf nooit over te klagen gehad. Ik heb het alleen moeilijk met een paar hardnekkige tendensen. Zo willen nieuwsredacties tegenwoordig zoveel mogelijk lezers of kijkers lokken, ook als dat betekent dat ze zelf nieuws moeten máken. En dan nog het liefst negatief en sensationeel nieuws. Daarnaast heb ik als parlementsvoorzitter geregeld parlementariërs terechtgewezen omdat ze met mondelinge vragen kwamen aanzetten op basis van wat ze in de krant hadden gelezen. Dat wijst er toch op dat je als politicus zelf niet meer in staat bent om te ontdekken wat er scheef zit in onze samenleving?
GEYSELS: In sommige gevallen ís dat ook zo.
DE BATSELIER: Omdat de partijen mensen vaak louter rekruteren op basis van hun bekende naam. Dan stouw je het parlement vanzelf vol met verkozenen die alleen maar geïnteresseerd zijn in onderwerpen die in de media aan bod komen. In onze tijd was dat toch anders. Wij liepen alle afdelingen, parochiezalen en volkshuizen af om onze ideeën kenbaar te maken. Dat is het grote verschil: jij en ik, wij begonnen met ideeen en probeerden daarna naam te maken. Vandaag is het net andersom.
GEYSELS: Jij bent natuurlijk altijd een ideoloog geweest. Zijn jouw overtuigingen, die je in al die boeken en congresteksten hebt neergeschreven, uiteindelijk doorgesijpeld in socialistische kringen?
DE BATSELIER: (denkt na) Wellicht heb ik invloed gehad bij mensen die sympathie voor ons hadden zonder dat ze in de socialistische structuren zaten. Mijn kracht is altijd geweest dat ik een echte stamboomsocialist ben maar daar nooit naar heb gehandeld. Nooit heb ik me opgesloten in de volkshuizen. Integendeel. Ik heb altijd naar openheid gestreefd. Dat ik econoom ben en een syndicale achtergrond heb, heeft me daarbij zeker geholpen. Dat gaf bijvoorbeeld een sérieux aan mijn pleidooi om het groene gedachtegoed in het socialisme binnen te brengen. Van een stamboomsocialist werd binnen de partij gemakkelijker aanvaard dat hij pleitte voor openheid van geest en van structuren, voor een ecologisch georiënteerde maatschappij en voor complexloos Vlaming zijn.
GEYSELS: De partij vroeg je eind jaren negentig zelfs om het ideologische Toekomstcongres in handen te nemen. Vergis ik me of is er daarna amper iets met die vernieuwingsideeën gebeurd?
DE BATSELIER: Dat is een ambetante vraag. (denkt na) Er was ongelooflijk veel volk op dat congres, en we kwamen er allemaal met een goed gevoel buiten. Maar kort daarna is de partij op de sukkel geraakt, onder meer door de machtswissel na de dioxinecrisis, en daardoor is er uiteindelijk niets met de congresteksten gebeurd. Ik heb nog wel voorgesteld om een communicatiestrategie op te zetten, maar de partijtop was niet meer geïnteresseerd.
GEYSELS: Omdat de communicatie ondertussen belangrijker was geworden dan de inhoud?
DE BATSELIER: Toen communicator Patrick Janssens in 1999 partijvoorzitter werd, heeft hij een paar elementen uit het Toekomstcongres geplukt en er de noemer ‘gelijke kansen’ op geplakt. Vanaf dat moment mochten we niet meer over het Toekomstcongres spreken, want de partij moest dringend een breuk maken met het verleden. Resultaat: van de ene dag op de andere behoorde ik tot de vorige politieke generatie.
GEYSELS: En zo werd Soeslov terzijde geschoven.
DE BATSELIER: (lacht) Daar komt het grotendeels op neer, ja.
GEYSELS: Hoe komt het toch dat de meeste linkse partijen, ook de groenen, het zo moeilijk hebben met ideologie? Natuurlijk moet een partij meer zijn dan een sociaal-filosofische denktank, maar de ideeen moeten wél centraal blijven staan.
DE BATSELIER: Dat klopt, maar vandaag zijn ze allemaal zo bang om een strategie uit te stippelen en op lange termijn te denken. Daardoor is er nog amper vlees voor een goed politiek debat. De discussie gaat meestal louter over de politique politicienne. Maar wie is daarin geïnteresseerd? Alleen wijzelf! Dat leidt bij het grote publiek op den duur tot desinteresse in de politiek.
GEYSELS: Toen je aan het Toekomstcongres werkte, was je al voorzitter van het Vlaams Parlement. Ook voor die assemblee had je grote plannen. We wilden niet alleen een nieuw gebouw, maar ook een modern parlement met Scandinavische elementen en ruimte voor diepgaande debatten. Ik heb daar stapels nota’s over geschreven, en ik herinner me urenlange vergaderingen en brainstormsessies. Wat denk je, Norbert, is het ons uiteindelijk gelukt?
DE BATSELIER: Jammer genoeg niet. We hebben nochtans alle mogelijke voorwaarden geschapen om het parlement slagkracht te geven. Als voormalig minister kende ik het klappen van de zweep. Ik wist bijvoorbeeld dat de regering het parlement grotendeels buitenspel kon zetten door een voorontwerp eerst via allerlei overleginstanties en adviesraden te laten passeren. Wij hebben ervoor gezorgd dat parlements- leden zo’n voorontwerp kunnen inzien en bespreken. De mensen die vandaag in het Vlaams Parlement zitten, zijn echte hommes gâtés. Ze hebben alle middelen in handen, maar ze doen er bitter weinig mee.
GEYSELS: Nochtans klagen ze tegenwoordig constant dat ze haast niets te zeggen hebben.
DE BATSELIER: Dat is ook zo. Maar hoe komt dat? Omdat haast niemand nog de ambitie heeft om een goede parlementa- riër te zijn. Een parlement heeft mensen nodig die hun werk erg goed doen en niet op een ministerspost zitten te wachten. Maar die zijn schaars geworden, want tegenwoordig heeft iedereen de ambitie om iets anders te worden – is het geen minister dan wel een andere prestigieuze functie.
GEYSELS: Vandaar ook dat de middelmatigheid het parlementaire debat is binnengeslopen.
DE BATSELIER: Er is amper nog ruimte voor debat omdat er zoveel partijen in de regering zitten. Een parlementslid mág vandaag niet veel meer vertellen.
GEYSELS: Een paar jaar geleden werd in de pers beweerd dat de Vlaamse meerderheidspartijen een ‘zwijgakkoord’ hadden afgesloten. Waarom heb je je daar niet tegen verzet?
DE BATSELIER: Dat de parlementsleden van de meerderheidspartijen de coalitie niet in gevaar mogen brengen, is op zich heel normaal. Maar in een democratie zou het perfect mogelijk moeten zijn dat zo iemand kritiek uit op het beleid van een minister. Alleen bestaat in België de traditie dat een parlementslid dat zwaar in de aanval gaat tegen een minister uiteindelijk diens ontslag eist. Dat is nochtans nergens voor nodig.
GEYSELS: Aan de andere kant wordt al jaren beweerd dat het Vlaams Parlement te saai en te zakelijk is.
DE BATSELIER: In een assemblee zonder Franstaligen zal altijd een andere sfeer heersen dan in de Kamer of in de Senaat. Dat is gewoon zo. Bovendien verschraalt het debat onvermijdelijk als er maar één noemenswaardige partij in de oppositie zit.
GEYSELS: Het kan je toch niet koud hebben gelaten dat federale politici in onze tijd vaak smalend over het Vlaams Parlement praatten. De ene noemde het ‘een provincieraad’, de ander ‘een veredelde vergadering van het Davidsfonds’.
DE BATSELIER: (fijntjes) Dat soort kleinzerige opmerkingen maakten ze meestal als we een beslissing hadden genomen die hen niet goed uitkwam. Zo zitten politici nu eenmaal in elkaar.
GEYSELS: Heb jij eigenlijk vrienden gemaakt in de politiek?
DE BATSELIER: Luc Van den Bossche is nog altijd mijn beste vriend – we hebben samen zoveel meegemaakt. En ook Gilbert Bossuyt, Freddy Willockx, Karel Van Miert en Steve Stevaert behoren tot mijn vriendenkring. Maar ook buiten de SP.A zijn er oud-collega’s met wie ik nog contact heb, zoals Francis Vermeiren en Mieke Van Hecke.
GEYSELS: De Agustacrisis heeft geen invloed gehad op je relatie met de socialisten met wie je je carrière destijds bent begonnen?
DE BATSELIER: Niet echt. Louis Tobback zie ik wel minder. En dat vind ik jammer, want ik heb altijd goed met hem samengewerkt. Toen ik pas begon, was hij fractieleider en Van Miert partijvoorzitter. De hemel op aarde was het om als jong parlementslid met zo’n team te mogen werken.
GEYSELS: Eind jaren negentig vroeg Louis Tobback je om partijvoorzitter te worden. Waarom heb je dat toen niet gedaan?
DE BATSELIER: Ik dacht dat we de Agusta-periode achter de rug hadden – al zou later blijken dat dat nog niet het geval was. Daarom vond ik het beter dat de leiding werd overgenomen door iemand die de hele affaire niet had meegemaakt. Ik had de partij nochtans graag geleid, want ik schat die functie veel hoger in dan een ministerschap.
GEYSELS: Op het voorzitterschap na heb je alle begeerde politieke functies bekleed: burgemeester van Dendermonde, staatssecretaris, minister, viceminister-president, parlementsvoorzitter. Heb je daarom twee jaar geleden de stap gezet naar de Nationale Bank? Was het tijd voor iets anders?
DE BATSELIER: Ik was mijn werk niet beu of zo. Maar ik moest onder ogen zien dat ik aan politiek deed met de zonen en dochters van de mensen met wie ik ooit mijn eerste stappen in de Kamer had gezet. Er was een nieuwe generatie socialisten opgestaan onder leiding van Steve Stevaert – die nochtans maar vijf jaar jonger is dan ik. Voor mij was de tijd rijp om andere oorden op te zoeken.
GEYSELS: Je afscheid van het parlement was wel pijnlijk, hè.
DE BATSELIER: Die laatste dagen waren afschuwelijk, ja. Dat ik plots als poenpakker werd afgeschilderd! Ik! Eric Van Rompuy (CD&V) heeft mij in het parlement keihard aangepakt omdat ik de wettelijke uittredingsvergoeding aanvaardde. Wat had ik moeten doen? Weigeren waar ik recht op had? Zoveel anderen vóór mij hebben die vergoeding in haast identieke omstandigheden aanvaard. En ik heb een deel zelfs niet gekregen.
GEYSELS: Zou je nog in de politiek stappen als je alles kon overdoen?
DE BATSELIER: Ik weet het eerlijk gezegd niet. Ik heb zeer mooie dingen beleefd in de politiek, maar het heeft me in mijn privéleven ook veel gekost. Ik weet niet of het sop uiteindelijk de kool waard is. Maar ik had ervoor gekozen, en dan mag je niet zeuren als je elke avond laat thuiskomt en keihard moet werken. Uiteindelijk is er niets creatievers dan de politiek. Je kunt zeggen wat je wilt, doen wat je wilt, en je helemaal inzetten voor je eigen overtuigingen. Als je tenminste genoeg vrijheid kunt afdwingen binnen je eigen beweging. Het is de mooiste stiel die er is, maar ook de ondankbaarste.
GEYSELS: Wat zou je eerste politieke daad zijn als je vandaag je debuut zou maken in het parlement?
DE BATSELIER: Luisteren. Want dat gebeurt tegenwoordig veel te weinig. Jonge parlementsleden krijgen de tijd niet meer om te leren, te luisteren en de verhoudingen af te tasten. Niet van de media, maar ook niet van hun eigen partij. Al geloof ik dat ook dát weer zal veranderen.
OPGETEKEND DOOR ANN PEUTEMAN/FOTO’S DIMITRI VAN ZEEBROECK