De Zuid-Afrikaanse schrijver en essayist J. M. Coetzee is de nieuwe winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur. De Zweedse jury prijst zijn ambachtelijke compositie, zijn pregnante dialogen en zijn analytische brille.

Romans van J. M. Coetzee verschenen bij uitgeverij Cossee en gedistribueerd door Roularta Books: ‘Wachten op de barbaren’, ‘Portret van een jongeman’ en ‘Elizabeth Costello’.

Interessante informatie, essays en interviews ook in ‘J. M. Coetzee, Doubling the Point’, edited by David Attwel, Cambridge (Massachussets) Harvard University Press.

‘Waarom lopen snel straten en pleinen leeg,

En keert ieder naar huis, verzonken in gedachten?

Omdat de nacht viel en de barbaren niet kwamen.

Enkele lieden, net binnen uit de grensstreek,

Zeiden dat er geen barbaren meer zijn.

Wat moet er nu van ons worden, zonder barbaren.

Die mensen waren tenminste een oplossing.’

Net als in het gedicht van de Griek Kavafis wilden ook de barbaren niet komen in J. M. Coetzees Wachten op de barbaren. Het hoofdpersonage is een eerbiedwaardige magistraat die vreedzaam is vergrijsd als bestuurder van een buitenpost die nooit problemen heeft opgeleverd, ook al grenst dat gebied aan het territorium van de ‘barbaren’. De wijze bestuurder heeft dertig jaar voor rust gezorgd in de streek, en in ruil laten de barbaren hem met rust. Op die manier heeft de magistraat al de tijd om zijn eigen genoegens te cultiveren: erotische, culinaire en esthetische. Maar de komst van een hoofdstedelijke politieman met zonnebril maakt een einde aan het gezapige bestuur. De van dadendrang bezeten ordehandhaver beweert dat de barbaren een bedreiging vormen. Hij verhoort ze en foltert ze. Tegen de verwachtingen in moeit de oude bestuurder zich ermee en protesteert hij als een aantal krijgsgevangenen geëxecuteerd worden. Daarom wordt de handelwijze van de magistraat verdacht gemaakt door zijn eigen bondgenoten, voor wie de barbaren een voorwendsel zijn om terreur te zaaien. Tenslotte is de patriciër ook een handlanger van het systeem en daarom ook medeplichtig aan de uitwassen ervan.

Toen Coetzee in 1980 internationaal doorbrak met Wachten op de barbaren, werd de roman onmiddellijk als een allegorie op de apartheid in Zuid-Afrika gelezen. Nieuw was zeker dat het weldenkende deel van de heersende groep, waartoe Coetzee behoorde, door de auteur op een harde manier voor het voetlicht werd geplaatst. Sommigen schamperden dat Zuid-Afrika niet bij naam werd genoemd, omdat de auteur zichzelf tegen de repressie van de apartheidsstaat wou beschermen. Maar in een van de zeldzame interviews die hij in onze contreien gaf, werd dit door Coetzee ontkend: ‘Dat is niet helemaal waar. U moet begrijpen dat de situatie van schrijvers in het Engels, zoals ik, geheel verschillend is van hen die in het Afrikaans schrijven, gewoon omdat de eerste categorie onmiddellijke toegang heeft tot uitgevers in Engeland en Amerika. In feite word ik, evenals mijn medeauteurs in het Engels, eerst in het buitenland gepubliceerd om verschillende redenen waar ik helemaal niet gelukkig mee ben, en daarna worden onze boeken in Zuid-Afrika geïmporteerd. Censuur was er niet op de inhoud van onze boeken, maar op de distributie ervan.’

In 1995, toen dit gesprek in Vrij Nederland verscheen, was de apartheid allang opgeheven, maar de schrijver beklemtoonde dat de maatschappelijke druk om bepaalde zaken niet te schrijven in zijn land was blijven bestaan. Coetzee verwees uitdrukkelijk naar christelijke en islamitische groeperingen die een stilzwijgend monsterverbond gesloten hadden met bepaalde feministische organisaties om de distributie van pornografische literatuur tegen te houden.

LAATBLOEIER

De blanke schrijver J. M. Coetzee is een directe afstammeling van vele generaties Boeren. Vier eeuwen geleden arriveerde de eerste Coetzee uit Holland aan de Kaap. J. M. Coetzee werd in 1940 in Kaapstad geboren. Hij is een generatiegenoot van de zogenaamde Sestigers, waartoe ook internationaal vermaarde schrijvers en openlijke tegenstanders van de apartheid als Breytenbach en Brink behoren. Toch hoort Coetzee niet echt bij die groep. Ten eerste schreef hij in het Engels (ook al kent hij goed Afrikaans en Nederlands: hij vertaalde Marcellus Emants Een nagelaten bekentenis in het Engels). Ten tweede was hij een laatbloeier. Toen Brink en Breytenbach in de jaren zestig hun eerste boeken publiceerden, verbleef Coetzee in de Verenigde Staten, eerst als student, later als docent. Hij was begin jaren zeventig naar Zuid-Afrika teruggekeerd, maar zijn eerste boek, Schemerlanden, (1974) droeg nog de sporen van zijn verblijf in de States. In een van de twee verhalen waaruit het boek bestaat, vertelt hij het relaas van een jonge Amerikaanse expert in de psychologische oorlogvoering die op de rand van de krankzinnigheid staat wegens zijn aandeel in de Vietnamese oorlog. In de tweede vertelling verhaalt de schrijver het wedervaren van een voorvader die in de achttiende eeuw als eerste de Oranjerivier oversteekt. De zieke indringer wordt door de inboorlingen opgenomen en verzorgd. Niettemin vindt de ondankbare blanke dat de bewoners hem met onvoldoende respect bejegenen en neemt hij op een bloedige manier wraak op zijn weldoeners. In de twee verhalen gaat het om beschavingen die zich het recht aanmatigen om zich tegenover een andere cultuur, die als barbaars ervaren wordt, wreed te gedragen. Zo migreert de barbaarsheid van het ene kamp naar het andere.

Barbaarsheid, schande en ongenade zijn ook de grote thema’s van de geprezen én verguisde roman Disgrace (1999), die in het Nederlands onder de titel In ongenade verscheen. In dit boek vergrijpt de 52-jarige professor David Lurie zich aan een dertig jaar jongere studente. De affaire komt uit en Lurie moet de universiteit verlaten. Om van de schande te bekomen zoekt hij zijn toevlucht bij zijn enige dochter Lucie die in de oostelijke Kaapprovincie op een boerderij woont. Ondanks de aanwezigheid van David wordt Lucie door drie zwarte overvallers verkracht. Maar in tegenstelling tot haar vader, die woedend is en om gerechtigheid schreeuwt, weigert Lucie aangifte te doen van de verkrachting en zegt ze tot haar vader: ‘Wat als… wat als dit de prijs is die je moet betalen om te kunnen blijven?’ Ze verplaatst zich in het standpunt van haar verkrachters, en gedraagt zich alsof ze bij hen een schuld moet goedmaken. Als ze zwanger is, weigert ze een abortus en is ze zelfs bereid om te trouwen met haar zwarte buurman Petrus, die in ruil voor deze ‘dienst’ haar land wil inpikken.

Hoe groot de lof voor Coetzees stilistische kunnen en zijn uitgebeende manier van schrijven ook was, toch was er scherpe kritiek. In een bijtend opstel (opgenomen in de bundel De grens over, Contact) hekelde Salman Rushdie In ongenade als een harteloze en kille roman die geen enkel licht in de duisternis werpt en daardoor deel uitmaakt van de duisternis die hij beschrijft. ‘Omdat blanken door heel de geschiedenis heen zwarten hebben onderdrukt, zo wordt gesuggereerd, moeten we nu accepteren dat zwarten blanken zullen onderdrukken. Oog om oog, zo wordt de hele wereld blind’, aldus Rusdhie in zijn reactie.

EXTREME OMSTANDIGHEDEN

Niettemin, we zouden Coetzee onrecht aandoen door hem te catalogiseren als een schrijver van tendentieuze romans. Hij is een secuur schrijver die zich het recht aanmatigt om anderen even onverbiddelijk te observeren als hij zichzelf heeft waargenomen in Jongensjaren en later in Portret van een jongeman, twee autobiografische en gitzwarte boeken over een ascetische romanticus die in den vreemde mislukt in de uitvoering van zijn literair project: ‘Wat hij zou schrijven als hij kon [… ] zou iets donkerders zijn, iets wat zich, zodra het eenmaal uit zijn pen begon te vloeien, onbeheersbaar over de bladzij zou verspreiden, als gemorste inkt, als schaduwen die zich over het oppervlak van stilstaand water reppen, als de bliksem die door de lucht kraakt.’ Over de successen van de schrijver in wording kwamen we in deze geschriften niets te weten, misschien wel omdat de gekwelde mens die J. M. Coetzee is niets te melden heeft over het schrijfplezier, dat hij, naar eigen zeggen, bij het schrijven van zijn boeken nooit ervaren heeft.

Coetzees romans gaan soms expliciet over het geweld in Zuid-Afrika, zoals In Ongenade, IJzertijd en In het hart van het land. Maar in het algemeen vormt Zuid-Afrika gewoon de aanleiding om ruimer te vertellen over wat extreme omstandigheden met een individu kunnen doen, over hoe de mens worstelt met zijn schuldgevoelens die hem blijven achtervolgen en hoe hij zich gedraagt (en misdraagt) tegenover het lijden van de hem omringende wezens. In De meester van Petersburg vraagt Dostojevski zich af of hij door zijn schrijven schuld heeft aan de dood van zijn zoon. In Dierenleven, dat thematisch aansluit op het slot van In Ongenade, gaat Elizabeth Costello zover het lijden van de dieren en het gebrek aan empathie van de mensen tegenover dat dierenleed aan te klagen als een monsterlijke samenzwering waarbij iedereen betrokken is.

Coetzee: een warm hart, een kille blik. In elk geval is Coetzee een schrijver die alles registreert en analyseert wat rondom hem gebeurt. In de vorm van een schitterende en complexe literatuur geeft hij wat hij genomen heeft aan de wereld terug. Zijn eigen status definieert J. M. Coetzee wellicht het best in zijn projectie van F. Dostojevski, de Rus die in De meester van Petersburg het wezen van de schrijver eert en brandmerkt als de ultieme verrader van geheimen.

Piet de Moor

De lof voor Coetzees stilistische kunnen is groot, maar er is ook scherpe kritiek.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content