Ooit, op de een of andere boekpresentatie, droeg hij een kinderkroon waarop in blokletters stond: ‘Koning der uitgevers’. En misschien was Walter Soethoudt dat ook wel. Hij begon zijn carrière met porno en eindigde met kinderboeken. Een babbel met de Walter uit de Perenstraat.

Hij doet het licht aan. Een magazijn vol kartonnen dozen met boeken, foto’s, prullaria. Een mens wordt nostalgisch van de gekste dingen, denk je dan. Zeker een paar dagen voor zijn pensioen. Maar niet Walter Soethoudt. ‘Ik vertrek hier straks voorgoed. Ik ben nu aan het selecteren wat ik ga wegsmijten. Je kunt ook niet alles bijhouden, hè. Natuurlijk kleven er aan al die boeken herinneringen. Ik denk vaak: verdomme, heb ik dat ook nog uitgegeven… Ik was nochtans streng. Mensen klampten mij vaak aan op café. “Walter, ik heb een verhaal geschreven. Kunde gij dat niet uitgeven?” Ik gaf die mens dan een som geld, las het verhaal en klasseerde het meestal verticaal. “En?”, vroegen ze dan een paar weken later. “Wees blij dat ik het niet uitgegeven heb”, antwoordde ik dan. “Zo kunde gij hier heelder dagen aan de toog staan zagen.”(lacht) Elke mens die op straat loopt, heeft een verhaal. Voeg dat van zijn ouders en grootouders eraan toe en je hebt een familiesage. Maar in een boek moet méér zitten.’

Hij grijnst, zet zijn pet af, hangt zijn jas aan de haak en begint te vertellen. Zijn verhaal, in felbewogen Antwerps. Het verhaal van een jongen uit de Seefhoek. Een jongen met een groot bakkes en een klein hartje. In het leger werd hij gedegradeerd vanwege ‘kameraadschappelijk omgaan met soldaten’. Daarna was hij te fier om zijn ballen aan de universiteit op te offeren. Hij werd autodidact-voor-het-leven, maar leerde met zijn ogen. En werd, net als zijn vader, uitgever. Eén beeld maar: op de een of andere boekpresentatie, droeg hij een kinderlijk gemaakte kroon waarop in blokletters stond: ‘Koning der uitgevers’. Het zegt veel: Walter Soethoudt was de Tijl Uilenspiegel van de uitgevers. Johan Anthierens schreef ooit over hem: ‘Walter Soethoudt uit Antwerpen drukt alles, maar je moet uitkijken want hij is nog linker dan het merendeel van die volksgroep en dat wil wat zeggen.’

‘Tja. Ze noemden mij wel eens: de duistere Soethoudt. Die bijnaam kreeg ik omdat ik destijds een hoop “zwarte boeken” heb uitgegeven: Het Zwartboek der Zwarten, Het Boek der Schande… Daarover is heel wat commotie geweest. Ik was een zwartzak. Flauwekul. Ik gaf net zo goed heel linkse boeken uit. Toen ik De bloedige terugkeer van Cyriel Verschaeve op de markt bracht, schreven ze in ’t Pallieterke dat ik zwarte missen voor de weerstanders opdroeg. Om maar te zeggen: ze hebben mij van alles verweten. De waarheid is dat ik mensen aan het lezen wou brengen. Ze moesten achteraf zelf maar hun idee vormen. Dat heb ik ook moeten doen.’

Maar het was niet alleen dat, zegt hij dan. Er zat ook razernij achter. ‘Mijn vader was een brave man, hoor, maar ik maakte voortdurend ruzie met hem. Hij was fout geweest tijdens de oorlog, hè. Ik heb hem dat heel lang verweten.’

Hij lacht flauw en zegt dan: ‘Maar wij hadden nooit keuzes moeten maken. Ik behoorde tot alweer een nieuwe generatie, die het allemaal beter wist. Pas later wist ik beter. Begon ik te beseffen dat hij mijn mond had opengehouden tijdens die oorlog. En dat hij een voorgeschiedenis had: in de jaren dertig is hij eruit gegooid op het slachthuis wegens “communistische agitatie”. Tijdens de oorlog werd hij verplicht tewerkgesteld. Hij is gaan lopen, maar werd weer opgepakt. Hij heeft dan gewerkt op de luchthaven van Deurne.

‘De beelden van de repressie zal ik nooit vergeten. Moeder die geslagen en geschopt werd. Vader die drie jaar in de bak zat. Later beschuldigden ze hem van iets waar hij niets mee te maken had. Hij was daar kapot van. Het was de eerste keer dat ik mijn vader, een beer van een vent, zag wenen. Dat deed zo’n pijn. Ik heb toen gezworen: “Ze zullen weten wat er na die oorlog allemaal gebeurd is.”

‘Die wonden zijn nooit echt geheeld. Het gaat soms ver, hoor. Tijdens de oorlog deed mijn moeder ooit een haring cadeau aan de vrouw van Louiske, de mandenmaker. Na de oorlog verweet die dat haar. “En ze kon zelfs een haring cadeau doen…” Een paar jaar geleden ging ik hier in de buurt frieten bestellen. Ik dacht: verdomme, ik ken die mens die achter de toog… dat was natuurlijk dat Louiske. Ik ben direct vertrokken, met de woorden: “Eet uw frieten zelf op, Louiske. “

Telefoon. ‘Ja, ik kom binnen een uur’, roept hij. Hij legt de hoorn neer en zegt. ‘Ik spreek altijd luid, ik heb gewoon een luide stem. Zij hebben mij wel eens gezegd: “Walter, alles wat jij zegt, klinkt als een gebod”.’ Hij lacht, vraagt ‘waar waren we?’ en zegt dan zelf: ‘ah ja, de repressie’.

‘Nadat mijn vader weer vrij was gekomen, zocht hij naar werk. Hij trok om den brode van café naar café met ijs. Tijdens een bezoek aan een van die cafés in Antwerpen vroegen ze hem: “Zeg Piet, kunde gij geen vettige boekskes meebrengen?”

‘Dat bracht hem op een idee. Hij is toen in de Perenstraat begonnen met boekhandel De Dageraad, gespecialiseerd in wat toen nog “sexy boeken” heette. Hij kocht ze aan, moeder verkocht ze in de winkel. Nu moet je weten: ons ma was een onwaarschijnlijk preutse vrouw. Het gebeurde vaak dat mensen in de winkel vroegen: “En madam, is het goed?” “Ik weet het niet”, antwoordde ze dan, “ik heb het niet gelezen. Maar maaine zeun wél en die vond ‘m iel goe.” (lacht) Mijn moeder had dat calvinistische: zolang er maar geld mee te verdienen was… Nu goed, na een tijd heb ik gezegd: “Ma, we zullen een witte wikkel rond die boeken doen.” Toen zijn de beruchte Witte Boeken geboren. Dat marcheerde ongelooflijk goed. In 1964 ben ik dan zelf met een uitgeverij begonnen.

Een boekhandel-uitgeverij met pornoboeken: dat was toen nog een evenement. Zelfs Het Parool stuurde een reporter naar Antwerpen. Die schreef: ‘Aan de toonbank van De Dageraad liggen rolletjes plakband en schoolschriften. Daarnaast ligt de seks meters hoog opgestapeld. Frontsadisten, Lenie uit de Rosse Buurt, Seks met een Kronkel, K(almpjes) A(an) K(naap): orgie in Hollywood… Aan het raam, aan een bureau, zit de zoon van Soethoudt, Walter, met heel veel zelfbeheersing de drukproeven na te lezen. Hij heeft geen vrees, maar houdt toch de grenzen van het toelaatbare in de gaten. Walter Soethoudt weet onder welke omstandigheden de hoofdpersonen van de Belgische zedenpolitie nog mogen zuchten.’

‘Dat was ook nodig’, lacht Soethoudt nu. ‘Ik herinner mij een klacht nadat ik een Nederlandse vertaling van Markies De Sade uitgegeven had. “Menier’, zei ik tegen iemand van de zedenpolitie, ‘als gaai dor ne stijve van krijgt, dan is er iet mis met aaaa.” Die man nam die boeken dus mee. Een paar dagen later belde hij mij terug: “Mijnheer, ik moet uw uitspraak bevestigen.” (schatert) Maar het was eigenlijk vooral in Nederland dat ik last had. Ik voerde onze boeken uit, maar dat zag de Hollandse politie niet echt zitten. Ze hebben mij daar nog een dag vastgehouden. Ik weet nog dat ik tegen die politie-inspecteur zei: “Meneer, ge kunt de boekskes met blote kutten hier in Holland op straat kopen. En tekst zou niet mogen?’ “Nee”, antwoordde hij droog. Maar intussen waren zijn collega’s al die boeken aan het lezen.’ (grijns)

Hij haalt vanonder een stapel boeken een softpornoboekje. In de binnenflap staat: ‘Met sympathie, voor de tips van de most powerful porno Western Writer of them all, Winchester Starkin.’ ‘Ik heb een twintigtal van die pornoboekjes geschreven. Ik verzon een pseudoniem naargelang het genre. Winchester Starkin: dat waren sexy westerns. Als Winnetou Stradevarus werd ik soms vergeleken met Henry Miller. Met het geld van de auteursrechten ging ik dan op vakantie.’

Hij grijnst bij de herinnering en zegt dan: ‘Ach, de tijden waren er ook naar. Heel wat auteurs publiceerden bij ons porno onder een pseudoniem. Jef Geeraerts schreef De fotograaf onder het synoniem Claus Trum. Tussen haakjes: De fotograaf werd geschreven tussen Gangreen 1, dat vol seks zat, en Gangreen 2, waarin geen seks meer voorkwam. Hij had waarschijnlijk alle sperma verschoten in De fotograaf.’ (lacht)

‘Ik herinner mij ook dat we ooit een bod deden op Mieke Maaikes obscene jeugd van Louis Paul Boon. Via via hadden we gehoord dat hij dat boek geschreven had, maar niet durfde uitbrengen. Wij dus om negen uur ’s morgens met 120.000 frank richting Erembodegem. Louis vroeg of we iets wilden drinken. “En”, voegde hij eraan toe, “neem alsjeblieft een whiskey, dan kan ik er ook één drinken.” (lacht) Uiteindelijk heeft hij dan toch beslist om bij zijn reguliere uitgever te blijven, die het uiteindelijk wel wou uitbrengen. Het was begin jaren zeventig: de tijden waren al aan het veranderen.’

Hij pauzeert even, drinkt van zijn koffie en zegt:

– ‘Zeg, we gaan het toch niet alleen over porno hebben?’

– ‘Schaam je je over dat verleden?’

– ‘Nee, nee. Het heeft ook iets veranderd: er kan nu openlijk over gepraat worden. Hoewel. Het klinkt misschien vreemd, maar toen kon er meer. De grens was veel enger. Maar als die overschreden werd, dan gingen ze veel verder dan nu. Nu, na Dutroux, durft niemand nog zo ver gaan. En misschien maar goed ook.’

Soethoudt stopte na een paar jaar met het uitgeven van porno. ‘Ik was het beu. Ik wou gewone literatuur uitgeven, maar dat was niet vanzelfsprekend. Ik was dé man van… Als ik aan de grens in Nederland passeerde, moest ik mijn auto uitladen. “Want er zou toch wel rotzooi tussen zitten.” Het was niet gemakkelijk om die stempel kwijt te geraken. Ik kwam toen op het idee van de bulkboeken: dat waren volledige boeken op krantenformaat aan 20 frank. Zo wou ik zoveel mogelijk mensen aan het lezen krijgen. De eerste was Schroot van Jef Geeraerts, later kwamen ook Heeresma, Boon… In België werden die bulkboeken een gigantische flop, maar het leverde mij wel relaties op met schrijvers.’

De uitgeverij Walter Soethoudt, dat stond vooral voor idealisme. Een eenmansbedrijf dat Paul Koeck, Gust Gils, Maurice Maeterlinck en Walter van den Broeck uitgaf. Boeken van J.M.H. Berckmans en toen nog jonge, onbekende goden. En zelfs, commercieel tegen beter weten in, poëzie en theaterteksten. ‘Tja, ik vrees dat ik het geld dat ik verdiende met porno, allemaal weer verloor met literatuur uit te geven (lacht). Maar de contacten en vriendschappen met schrijvers maakten veel goed. Mensen als Van den Broeck, Ivo Michiels en Johan Daisne… Ondanks dat die laatste mij met een levenslang complex heeft opgezadeld. Ik had ooit met hem afgesproken. De dag daarvoor pleegt hij toch wel zelfmoord, zeker. Ja, iedereen lachte natuurlijk: “Dat was omdat hij een afspraak had met de Walter uit de Perenstraat”.’

De Walter uit de Perenstraat was dan ook een uitgeversfenomeen. Meer nog, hij was zelfs een personage in diverse boeken. In De elfenkoningin van Hubert Lampo heette Soethoudt Jo Vandenheuvel. En John Vermeulen noemde hem in zijn verhaal De VooDooMachine Walter Zoetstof. ‘Iedereen ging kameraadschappelijk om met Walter Zoetstof. Niet omdat hij zo’n aardige man was, dat zijn uitgevers zelden. Maar gewoon omdat hij een hekel had aan plichtplegingen. Walter wuifde een vluchtige groet.’

Dat was zo. Soethoudt, dat stond voor lange nachten, die niet zelden in de samenzang Alle Menschen werden Brüder uitmondden. Soethoudt, dat was ook de man die ooit een boekenfeest met erwtensoep en rijstpap voor schrijvend Vlaanderen organiseerde. En een vaste klant in de VECU, een legendarische Antwerpse privéclub. ‘Er kwamen veel schrijvers. Mensen als Willy Vandersteen ook. Ik zie hem nog altijd zijn portefeuille openmaken, er een briefje van duizend frank uithalen om drie consumpties te betalen. “En koop voor de rest een kinneke”, fluisterde hij de dienster toe (lacht). De VECU was door en door Antwerps: je werd er niet geapprecieerd, je werd er getolereerd. Iedereen hakte op iedereen in. Soms ook letterlijk. Ze noemden mij indertijd de ‘kopstoot’. Ik kon niet tegen onrecht. Als ik kwaad was, dan telde ik voor tien. Dan kreeg ik dat Hulk-gevoel. Ik heb zelfs ooit ‘ns Julien Schoenaerts gevloerd. Hij was iedereen aan het uitschelden. ‘Hou daarmee op’, zei ik. Hij keek op en zei (imiteert lijzige stem van Schoenaerts): “En wat heb jij ooit gepresteerd in je leven?” En dan… ik zie hem tegen de grond smakken. Zoals acteurs in een cowboyfilm tegen de grond smakken: in slow motion. Zijn groupies keken op.

Maar toch: ik kwam graag in de VECU. De sfeer was er tenminste eerlijk en oprecht. Het was geen literaire kliek, want daar had ik een hekel aan… zoals die van Herman de Coninck en zijn Humo-vriendjes. Nu is dat de Woestijnvis-kliek geworden: als je die niet mee hebt, kun je het wel vergeten. Ik vind dat verschrikkelijk. Een van de mooiste boeken die ooit in Vlaanderen zijn uitgegeven, is De dood en de dageraad van Erik van Ruysbeek. Hij had één probleem: de bevriende kliek moest hem niet… en dus is hij altijd voor een klein publiek blijven schrijven. Doodjammer.’

In 1986 richtte Soethoudt de uitgeverij Facet op. Specialiseerde zich in kinderboeken. Ontdekte Anthony Horowitz. ‘Maar ik heb vooral kinderen aan het lezen gekregen. Daar ben ik heel blij mee. Ik ben helemaal niet pessimistisch over de toekomst. Tijdens de Boekenbeurs spraken moeders mij soms aan. “Menier, edde gaai na gene goeie boek veur maaine klaaine, want die leest nie.” “Wat doet hij dan wel?” “Hij speelt games op zijn computer.” “En wat ligt er naast die computer?” “Handboeken.” “Mevrouw”, zei ik dan, “hij leest”. Dat zeg ik ook tegen de ouders van kinderen die alleen naar Engelse soaps kijken. De ondertitels: dat is ook lezen, hè. “Ja, maar…”, zeggen ze dan, “dat is toch niet hoogstaand?” Alsof alles wat wij vroeger lazen zo hoogstaand was. En toch heeft ons dat niet belet om goede literatuur te lezen, integendeel. Neem het van mij aan: de kinderen van nu zijn veel taalvaardiger dan wij vroeger.

Het enige probleem is dat er vandaag veel te veel boeken worden uitgegeven. Een boek als Het jungleboek is destijds een klassieker kunnen worden omdat er niets anders was. In de uitgeverij werkten vroeger tien mensen aan honderd boeken. Nu werken er in dezelfde uitgeverij nog altijd maar tien mensen, maar die geven wel tweehonderdvijftig boeken uit. Dat kan niet anders dan nefast zijn voor de kwaliteit.’

Weer telefoon. ‘Ik moet naar huis’, zegt hij plots. ‘Ik ben vanavond uitgenodigd om ergens te gaan eten. Vroeger kon ik dat soort uitnodigingen nooit aannemen wegens te druk, nu wel. Ik ga straks nog dood door te veel te eten. (lacht) En ik wil nog zoveel doen: ik blijf literair agent, wil een roman schrijven…’

Hij doet zijn jas aan en zegt: ‘Euh, had je nog een vraag?’

– ‘Bent u iets vergeten te zeggen?’

– ‘O ja, alles.’

Hij lacht en zet zijn pet op. Net voor de deur houdt hij halt: ‘Ik verbaas mij nog altijd over de kracht van taal. Een paar dagen geleden ben ik naar de monoloog Vreemde Grootmoeders van Mim El Messaoudi gaan kijken. Het ging over de eerste kennismaking van twee in Vlaanderen geboren Marokkaanse kinderen met Marokko. Mostafa Benkerroum speelde… subliem, jong! Hij kreeg een staande ovatie. Hier in de Seefhoek, in een ouderlingentehuis, waarvan veel bewoners Blokgezind zijn. Dát kun je dus met taal doen. Een verkiezingsslogan is ook taal, hè.’

Hij kijkt nog een laatste keer naar de kartonnen dozen met boeken en foto’s. En doet dan het licht uit.

DOOR STIJN TORMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content