Vlaams erfgoed van uitzonderlijk belang in eigen land houden en beschermen, dat was de doelstelling van het Topstukkendecreet uit 2003. Hoe kan het dan dat het Gruuthusehandschrift en andere topstukken naar het buitenland verdwijnen? Enkele overwegingen bij het thema van de zevende Erfgoeddag, ‘Niet te schatten…’.
Uiterlijk op 1 december 2005, toen de partituur van Beethovens Grote Fuga voor 1,6 miljoen euro werd geveild, drong het zelfs tot de traagste spelers op de markt door dat de handel in zeldzame oude papieren dezelfde ontvlambaarheidsgraad had bereikt als die van schilderkunst of antiek. Dealers en sommige privéverzamelaars wreven zich in de handen, overheid en conservatoren van openbaar literair kunstbezit brak het klamme angstzweet uit. Tegen een redelijke prijs het patrimonium verrijken, leek voortaan zo goed als uitgesloten. De honderden Vlaamse instellingen die zondag op de zevende Erfgoeddag onder het motto ‘ Niet te schatten… ‘ hun rijkdommen in de verf zetten, koesteren gemengde gevoelens. Blij omdat het grote publiek stilaan de waarde beseft van documentair en archivalisch materiaal, maar ook bang om zich voor de verwerving van elk nieuw stuk kapot te moeten concurreren, vaak tegen onbevoegden.
‘Niet te schatten…’, het thema was al lang gekozen vooraleer De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag op Valentijnsdag bekendmaakte dat ze het Gruuthusehandschrift had verworven, en iedereen liet gissen naar de prijs die ze voor dit topstuk onder de Middelnederlandse handschriften had betaald. Tussen de 2,5 en de 5 miljoen euro, luidde het. Onschatbaar dus, maar de KB Den Haag had toch maar mooi de Mondriaanstichting, het VSBfonds, de BankGiro Loterij, de VandenEnde Foundation en de Vrienden van de Koninklijke Bibliotheek in eendracht rond zich verzameld om het bedrag op tafel te leggen.
Het 14e-eeuwse Gruuthusehandschrift met het onsterfelijke Egidiuslied (‘Egidius waer bestu bleven…’) behoort tot het literaire erfgoed dat we met onze noorderburen delen. Niettemin klonk de vreugde in Vlaanderen om de verwerving van een topstuk uit een privécollectie door een oerdegelijke publieke instelling uiterst gematigd. Uitingen van frustratie en zelfs woede haalden de bovenhand. We hadden zes jaar lang zitten toekijken hoe de Koolkerkse tak van de adellijke familie van Caloen, die het manuscript uit de bibliotheek van Lodewijk van Gruuthuse al eeuwenlang in haar bezit had, discrete signalen uitzond: ze wou af van haar bundel perkamenten met berijmde gebeden, liederen en allegorische gedichten, en we hadden niets ondernomen om ernstig in gesprek te komen. De stad Brugge en de Vlaamse overheid al helemaal niet, de Gentse Universiteitsbibliotheek en de Koning Boudewijnstichting niet, de Koninklijke Bibliotheek (Albertina) in Brussel in het beste geval schoorvoetend. Onderling overleg tussen de instellingen had misschien geholpen, maar bleef achterwege. Op de Albertina na, die toegaf, op een bepaald moment te hebben onderhandeld, gaven alle anderen aan dat ze van niets wisten.
Brussel bezit sowieso de grootste verzameling Middelnederlandse manuscripten ter wereld, en maakte geen prioriteit van de verwerving van de Gruuthusecodex, het laatste belangrijke handschrift in privébezit. Het voorlaatste werd in 1991 uit de verzameling van het Duitse Schloss Dyck, met de steun van tal van publieke en private donateurs, gekocht door de universiteitsbibliotheek van Münster voor 750.000 euro. En dat voor een kanjer als het Dyckse handschrift Van den vos Reynaerde. Dat is samen met het Comburgse handschrift de enige complete versie van dit 13e-eeuwse dierenepos, satire van de middeleeuwse samenleving, geschreven door de onbekende Willem, die Madoc maakte. Voor het Gruuthusehandschrift deelde de Albertina na de verkoop mee dat ze afgehaakt had toen de vraagprijs plots ‘vertienvoudigde’.
Die middelen bezat men niet, en zelfs al had men ze gehad, dan nog zou de bibliotheek de markt en haar eigen positie niet hebben willen verzieken: meespelen met de ‘systematische, kunstmatige en financiële overwaardering van het cultureel erfgoed’ — zeg maar de ‘verregaande speculatie op de handschriftenmarkt’ – door het ‘neertellen van astronomische bedragen voor de verwerving van topstukken’, brengt immers het risico mee dat ‘de aanwinstenpolitiek de komende jaren op de helling komt te staan’. Dit principiële standpunt steekt schril af tegen de pragmatische aanpak van de collega’s uit Den Haag die gewoon het kapitaal gingen halen waar het zat. De Brusselse redenering houdt waarschijnlijk ook weinig steek: als de Gruuthusecodex het laatste belangrijke literaire handschrift in privéhanden is, bezit het een uitzonderingsstatuut waarvan de invloed op de algemene prijzentendens niet bij benadering in te schatten valt.
Het besef dat de niet verloren gegane hoogtepunten van onze Middelnederlandse literatuur nu alle bewaard worden in Europese openbare bibliotheken, maakte echter dat niemand een slecht geweten had. Een kleine greep: Esmoreit en andere beroemde wereldlijke spelen van het Hulthemse handschrift, Jacob van Maerlants Spiegel Historiael, de werken van Jan van Ruusbroec, de Legenda aurea van Jacobus de Voragine, Karel ende Elegast en de werken van Hadewijch zitten alle in België. De Sint-Servatiuslegende van Hendrik van Veldeke en Van den vos Reynaerde bevinden zich in Duitsland, de Roman van Lancelot, het Roelandslied en Beatrijs in Nederland, nog andere in Franse, Britse, Deense en Oostenrijkse bibliotheken. Het aandachtig doorbladeren van het winterstuk van Dirc van Delfts Tafel vanden kersten ghelove, moet wel in de Walters Art Gallery in Baltimore gebeuren; voor het zomerstuk begeven de studenten zich naar de Pierpont Morgan Library in New York. Overigens is men het Middelnederlandse literaire erfgoed pas sinds de 19e eeuw gaan herwaarderen, na drie eeuwen van verwaarlozing en zelfs vernieling: tal van handschriften werden versneden teruggevonden in 17e- en 18e-eeuwse boekbanden.
DE PARELDUIKER
Terwijl iedereen van krommenaas gebaarde, volgde de Brugse erfgoeddeskundige Andries Van den Abeele, aandachtig de gebeurtenissen op het Koolkerkse kasteel Ten Berghe van de adellijke familie van Caloen, en maakte daar voor niemand een geheim van. Door Knack geconsulteerd, deed hij prompt zijn hele verhaal, en binnenkort publiceert hij een schriftelijke neerslag in het Nederlandse literaire tijdschrift De Parelduiker. Baron François van Caloen had van zijn vader Ernest bij diens dood in 1995 testamentair de machtiging gekregen om een deel van het roerend erfgoed te verkopen. Zo kon hij de geldverslindende zorg voor het deels 16e-eeuwse, in neogotische stijl uitgebreide kasteel compenseren. Na het overlijden van zijn moeder in 2001 kwam François in actie. Nu was hij zelf niet onmiddellijk thuis in oude handschriften. Hij had een avontuurlijk leven geleid, had als vrijwilliger in de Koreaanse oorlog gevochten en in 1958 in Kivu een koffieplantage gekocht die hij in 1961 na de Congolese onafhankelijkheid moest verlaten, nog voor de eerste koffieboon te hebben geoogst.
Na een vastgoedintermezzo in Spanje, keerde de baron naar België terug, verhuurde kasteel Ten Berghe aan een dynamische hotelier en vestigde zich opnieuw in zijn vertrouwde Elsene, waar hij een paar jaar als gemeenteraadslid voor het Front National actief was. Hij genoot van het rentenieren, bridgen met vrienden en het ophalen van oorlogsherinneringen in de Cercle Prince Albert. Zijn conditie onderhield hij met grote fietstochten, naar Santiago de Compostela of Friesland. Met het Gruuthusehandschrift sprong hij voorzichtiger om dan zijn vader Ernest. Die had in de jaren zestig, tot ontsteltenis van de familie, het stuk eens op de achterbank van zijn auto gelegd toen hij naar Nederland reisde om het in paleis Soestdijk te kunnen tonen aan de belangstellende koningin Juliana van Nederland. Maar zoon François achtte het raadzamer om het in een kluis in Brussel te stoppen. De hardnekkige geruchten over een op til zijnd Topstukkendecreet van de Vlaamse overheid speelden hem daarbij parten. Tal van privécollectioneurs deelden een vrees, die bij het in werking treden in 2003 van het ‘decreet over het roerend erfgoed van uitzonderlijk belang’ weliswaar ongegrond bleek – de export van ’topstukken’ werd enkel gekoppeld aan een ‘recht op voorkoop’ door de Vlaamse overheid – maar sommigen namen geen enkel risico, zeker degenen met gevorderde verkoopplannen niet.
Met Andries Van den Abeele als raadgever verkende François het terrein. Op een winteravond in 2002 werd op kasteel Ten Berghe de Brugse burgemeester Patrick Moenaert ontvangen met ‘een oude fles’. Daarbij kwam in de eerste plaats een mogelijke verkoop van het kasteel aan de stad ter sprake, maar terloops werd ook gepolst naar Brugges belangstelling voor het Gruuthusehandschrift. Die bleek niet zo groot te zijn. Rond die tijd zou ook de Albertina de door François gevraagde som van 100 miljoen frank (2,5 miljoen euro) te hoog hebben gevonden, en definitief hebben afgehaakt. De Loppemse tak van de familie van Caloen was eveneens geïnteresseerd, maar verslikte zich in de vraagprijs.
Het verlangen van de baron om in zee te gaan met een van de erkende veilinghuizen, Sotheby’s of Christie’s, groeide. Als fervent verdediger van het publieke erfgoed speelde Van den Abeele toen een laatste troef uit. Waarom zou François van Caloen niet eens aankloppen bij de degelijke Koninklijke Bibliotheek in Den Haag? Een kennis van Van den Abeele introduceerde hem bij de conservator oude handschriften Anne S. Korteweg, die grote belangstelling liet blijken. In april of mei 2003 werd François van Caloen met alle egards ontvangen in Den Haag. De uitkomst was: ‘Wij kopen dit stuk van u, tegen uw prijs, als u ons de tijd gunt om de nodige centen bijeen te zamelen. Nu de principeafspraak was gemaakt, nam men rustig de tijd. Van Caloen kwam een tweede keer naar Den Haag, in 2003 of 2004, om het Gruuthusemanuscript alvast in bewaring te geven en het begin van digitalisering mogelijk te maken.
Toen François van Caloen op 23 juli 2006 plots aan een hersenbloeding bezweek, had Den Haag nog altijd niet betaald. Zijn oudste zoon Alexandre, diens zus en twee broers, lieten er geen gras over groeien en stuurden in oktober van dat jaar een experte van veilinghuis Christie’s naar Den Haag om een ‘fair estimate’ van het Gruuthusehandschrift te maken. Toen de Haagse Koninklijke Bibliotheek ‘na veel moeite de vraagprijs bij elkaar had gebracht’, respecteerden de erfgenamen de koopovereenkomst die hun vader had gesloten, en vrijwaarden zo de roep van de familie, noblesse oblige. Op Valentijnsdag werd het heuglijke nieuws, niettemin een bom voor sommigen, aan de wereld kond gedaan.
ADERLATING
Ons Topstukkendecreet van 2003, dat Vlaams erfgoed van uitzonderlijk belang in eigen land wil houden en beschermen, bleek niet toereikend om het belangrijkste topstuk in lichtjaren te behoeden voor export naar het buitenland. Het wekte – weliswaar zonder grond en voordat het überhaupt in werking trad – bij collectioneurs de indruk dat het tegen de privé-eigendom van kunstwerken gericht was. Bovendien heeft het vier jaar na datum nog tot geen enkel resultaat geleid. Dat kan ook moeilijk anders, want van de topstukkenlijsten is er nog maar één definitief: de 17e-eeuwse kunst. Drie proeflijsten wachten op finalisering: schone kunsten, 19e en 20e eeuw; architectuurtekeningen uit de Carolus Borromeuskerk en muzikaal erfgoed. Binnenkort wordt de publicatie verwacht van de proeflijsten documentair en archivalisch erfgoed. ‘Het Gruuthusehandschrift is nooit op een lijst gekomen omdat men wist dat het niet meer in België was,’ zegt Till-Holger Borchert, voorzitter van de Topstukkenraad en conservator van het Brugse Groeningemuseum. Nochtans van het flegmatische type, maakt hij zich behoorlijk boos over al degenen ‘die waren ingelicht over het feit dat de eigenaar van plan was om het Gruuthusehandschrift te verkopen’, hun kennis hebben ‘stilgehouden’ en na de verkoop het falende topstukkenbeleid aan de kaak hebben gesteld. Borchert noemt die houding bigot, wat wil zeggen kwezelachtig.
Daar klinkt voor een deel frustratie in door, en ook het bewustzijn dat het topstukkenbeleid alsnog veel te passief is gevoerd. Na de Gruuthuseramp lijkt de bereidheid bij het kabinet cultuur gegroeid om een aantal van de ideeën van de Topstukkenraad in praktijk te brengen. Een actieve communicatie naar privécollectioneurs en het grote publiek toe, dringt zich op. Borchert denkt ook aan een vorm van publiek-private samenwerking voor het verwerven van Vlaamse topstukken in buitenlandse collecties of kunsthandelshuizen. Als Groeningeconservator heeft hij zijn oog al laten vallen op een buitengewone Madonna met Kind-sculptuur uit de 14e eeuw, die hij toeschrijft aan de Henegouwse beeldhouwer André Beauneveu, die ook de Heilige Catherina in de Kortrijkse Gravenkapel maakte. ‘Als je het wilt aankopen, overtuig je de gemiddelde Vlaming meteen ook van de waarde van het Kortrijkse stuk’, zegt hij. Dat heet sensibilisering. Voorts pleit Borchert voor een heldere regeling van de successierechten – de inbetalinggeving met kunstwerken. (Niet de warrige ad-hocregeling die bij de verwerving van de collectie van Dora Janssen werd uitgewerkt.)
Het feit dat een aantal maatregelen buiten de grenzen van het Vlaams Gewest geen uitwerking hebben – dat begint al bij het Brussels Gewest – schreeuwt om een samenwerkingsverband tussen de diverse overheden. De zaken zouden er rooskleuriger voorstaan als de lidstaten van de Europese Unie hun wetgeving terzake zouden harmoniseren, beseft ook Hans Feys van de administratie cultuur, architect van het Topstukkendecreet. ‘Maar de toetreding van de nieuwe lidstaten maakt dat Europa alsnog andere prioriteiten heeft’, zegt hij. Het blijft voorlopig bij de onder impuls van Marc Galle gerealiseerde Europese Verordening van 1992 die bepaalt dat een aantal categorieën van kunstwerken – met name schilderijen van meer dan 150.000 euro – niet zonder vergunning de Europese Unie mogen verlaten. Zo kan Magritte niet zomaar naar Zwitserland. Een Europese richtlijn uit 1993 voorziet ‘de restitutie van cultuurgoederen die tot het nationaal bezit van een lidstaat behoren en plots opduiken in andere lidstaten’, zegt Feys. Of het in afwachting niet beter ware voor België om het Engelse voorbeeld te volgen – waar elk kunstwerk ouder dan honderd jaar een vergunning moet hebben wanneer het het land verlaat – laat hij in het midden.
Met goede argumenten gewapend, blijven gezaghebbende stemmen het werken met een Topstukkenlijst verwerpen. ‘Ik vind dat geen goeie politiek, ze vertrekt te veel vanuit het spektakelgehalte van het patrimonium’, zegt Jan van der Stock, hoofddocent prentkunst, iconografie, iconologie en kunst van de middeleeuwen aan de K.U. Leuven. ‘ Je moet vertrekken vanuit het erfgoed zelf, niet vanuit het allerbeste. Vergelijk het met een sportpolitiek waarbij je stelt dat alleen de Ronaldinho’s een kans moeten krijgen. Je kunt dat alleen maar doen wanneer je een fond hebt opgebouwd waaruit je kunt rekruteren.’ Zijn jarenlange pleidooi om te vertrekken vanuit een actief collectiebeheer, waarbij men cruciale stukken die men in de collectie mist, kan aankopen op de buitenlandse markt, lijkt eindelijk gehoor te vinden bij de Topstukkenraad en het cultuurministerie. Van der Stock: ‘Ik kan er niet goed bij, dat een stuk dat in een privécollectie in West-Vlaanderen of in de Kempen zit, daarom ineens waardevoller zou zijn om het in België te houden, dan een stuk dat in Australië op een veiling komt en dat precies in uw collectie past. Dat laatste is actief collectiebeleid!’
Het geweer totaal van schouder veranderen, lijkt nochtans niet geboden. De aanhoudende interne geruchten over de naderende verkoop door het Parijse veilinghuis Pierre Bergé van het De Croÿ-album uit de bibliotheek van de Dexiabank – een van de 26 albums vol miniaturen met kaarten van ons land die de eerste hertog van Croÿ rond 1600 liet maken – zijn alarmerend genoeg. Het album, in 1977 aangekocht door het toenmalige Gemeentekrediet van België, is met het geld van onze gemeenten betaald, en dus zuiver openbaar nationaal patrimonium. Dexia ontkent officieel de geruchten, maar niet overtuigend. De bank laat weten dat het cultuurbeleid wordt voortgezet, maar dat met name de hele bibliotheek – de geschiedenis van de Belgische gemeenten bevattend – dringend anders beheerd moet worden, onder meer gelet op het feit dat er gemiddeld maar twee bezoekers per week op afkomen. Zouden de verzamelde cultuurbeleidsmakers van het land niet beter eens poolshoogte nemen, eer de volgende erfgoedaderlating een onomkeerbaar feit is?
7e VLAAMSE ERFGOEDDAG ZONDAG 22 APRIL. WWW.ERFGOEDDAG.BE
DOOR JAN BRAET