Nu Guy Verhofstadt informateur is voor een interimregering, willen de Franstaligen graag de Vlaamse eindtermen van een nieuwe staatshervorming kennen. ‘Dan moeten ze ook duidelijk maken waarom ze zo graag willen samenblijven’, vindt professor Hendrik Vuye van de Universiteit Hasselt.
Professor staats- en publiekrecht Hendrik Vuye, die op 1 januari programmadirecteur van de nieuwe rechtenopleiding aan de Universiteit Hasselt wordt, noemt zichzelf ‘een typisch taalgrenskind’. Zijn ouderlijke huis stond in Ronse, aan de Vlaamse kant van de taalgrens. Nu woont hij in Tourinnes-la-Grosse in Waals-Brabant, opnieuw vlak bij de taalgrens. Ook zijn academische loopbaan, die begon aan de rechtenfaculteit van de K.U. Leuven, heeft een communautaire tint. Sinds 1993 is hij verbonden aan de universiteiten van Antwerpen en Namen.
‘Door die dubbele opdracht voel ik bijna lijfelijk dat het twee verschillende werelden zijn. Tegelijk ben ik me door mijn omgang met Walen steeds meer Vlaming gaan voelen’, zegt Vuye, die zich voegt bij de rij van Vlaamse academici met een mening over de slepende regeringsvorming. ‘Ook aan Franstalige zijde mengen collega’s zich in het debat, maar er is een verschil. In Vlaanderen uiten academici veel minder hun politieke voorkeur. De meeste Franstalige grondwetsspecialisten, daarentegen, hebben een uitgesproken partijpolitiek standpunt. Bekende voorbeelden zijn Marc Uyttendaele, de echtgenoot van PS-politica Laurette Onkelinx, en Francis Delpérée, die intussen CDH-senator is geworden.’
Houden Vlaamse en Franstalige academici er ook andere staatsrechtelijke opvattingen op na?
HENDRIK VUYE: Ja. Aan Franstalige zijde hanteren ze het principe du personalisme en wordt de Vlamingen verweten dat ze het territorialiteitsbeginsel of le droit du sol huldigen. Maar het discours van de Franstaligen is ambigu. Kijk naar hun opvatting over democratie. Wanneer ze in de meerderheid zijn, zoals in de faciliteitengemeenten, betekent dit dat de helft plus één kan beslissen. Anders grijpen ze terug naar de regels voor de bescherming van de minderheden. Tot ook de Duitstalige gemeenschap ter sprake komt. Dan worden die regels vergeten. Herinner u de uitspraak van Jean-Claude Van Cauwenberghe (PS) over de Duitstaligen: ‘ Ce sont des Wallons qui parlent l’ allemand.’
Dezelfde ambiguïteit zit in het Pacte des Belges, dat een maand geleden in de Franstalige media werd gelanceerd na de stemming over Brussel-Halle-Vilvoorde om nieuwe, eenzijdige beslissingen van de Vlamingen te vermijden. Een pact moet wederkerig zijn, maar voor de Franstaligen betekent het vooral dat hun 62 Kamerzetels evenveel gewicht in de schaal zouden werpen als de 88 Kamerzetels van de Nederlandstaligen.
Opvallend aan Franstalige kant is ook de klemtoon op Brussel en de Randgemeenten. Dat is een gevolg van het feit dat in alle Franstalige partijen belangrijke figuren zitten die in Brussel wonen of nauw met Brussel verbonden zijn. Als Brusselse kranten dragen La Libre Belgique en Le Soir daar eveneens toe bij. Daardoor komen de problemen van de werkloosheid in Bergen of de criminaliteit in Charleroi veel minder aan bod. Nochtans raken die de gewone Waal veel meer dan de heisa rond B-H-V.
Intussen worden de schotten tussen Vlamingen en Franstaligen op alle vlakken steeds hoger.
VUYE: Dat is juist, en de wederzijdse beeldvorming versterkt dat nog. Aan Vlaamse kant wordt Wallonië gelijkgesteld met wat in Bergen en Charleroi gebeurt, terwijl er ook Waalse regio’s zijn die economisch goed boeren. Bij veel Frantaligen heerst dan weer de indruk dat politiek Vlaanderen gelijk is aan het Vlaams Belang, en dat de Vlamingen op z’n minst fascistoïde en separatistisch zijn ingesteld. Ook de Franstalige media werken dat in de hand.
Heeft de confrontatie van die vertekende percepties ex-formateur Yves Leterme (CD&V) parten gespeeld?
VUYE: Er is iets anders dat veel meer invloed heeft. Vlamingen omschrijven en duiden een probleem, en zoeken vervolgens een oplossing. Franstaligen schaatsen heel lang rond een probleem, en ze vinden het brutaal als Vlamingen hen daarop wijzen en doorzetten. In de politieke besluitvorming zijn regels en criteria voor Franstaligen ook veel minder van belang dan hun relations personnelles. Die zijn dan ofwel ‘heel goed’, ofwel ‘heel slecht’. Zo is er op dit ogenblik een goede verstandverhouding tussen Joëlle Milquet (CDH) en Elio Di Rupo (PS), en ook tussen Didier Reynders (MR) en Jean-Michel Javaux (Ecolo). Maar de relatie tussen Reynders en Milquet zit onder het vriespunt en ook tussen Reynders en Di Rupo is er veel spanning. Die animositeit was een rode draad in de mislukte oranje-blauwe formatie. Ik heb me er altijd over verbaasd dat de Vlaamse partijen dat niet sneller begrepen hebben. Voor mij was het al op 10 juni duidelijk dat Milquet niet wou dat oranje-blauw slaagde en er alles aan zou doen om de PS ook federaal mee te krijgen.
In 2004 heeft Leterme een Vlaams regeerakkoord gerealiseerd met Vlaamse onderhandelingsstrategieën. Voor de vorming van een federale regering heeft hij te weinig begrepen dat hij meer moest doen om de persoonlijke relaties met de Franstalige politici te verbeteren. Dat is een vaststelling en geen verwijt, want Leterme is politiek rechtlijnig gebleven. Dat is meteen een groot verschil met Jean-Luc Dehaene (CD&V) en Guy Verhofstadt (Open VLD). Die knoopten gemakkelijker onderhandelingen met Franstaligen aan, maar bezondigden zich ook aan veel bochtenwerk.
Persoonlijke relaties en netwerken hoeven toch niet noodzakelijk tot politiek bochtenwerk te leiden?
VUYE: Nee, maar vaak is dat wel het resultaat. Neem het laatste grote akkoord tussen Vlamingen en Franstaligen. Dat werd in april 2002 tot stand gebracht door Verhofstadt. Het ging over een herziening van de kieswetgeving, met de invoering van provinciale kieskringen en een kiesdrempel. Daarnaast bevatte het een schets van een mogelijke staatshervorming, met onder meer de oprichting van een paritaire Senaat. Dat laatste was een enorme toegeving, want de Vlamingen gaven zo hun meerderheid op. Van dat deel van het Akkoord van de Heilige Alida is geen werk gemaakt, maar in nieuwe communautaire gesprekken komt het ongetwijfeld weer op tafel.
Die herziening van de kieswetgeving is, na de uitspraak van het Grondwettelijk Hof, onder de vorm van B-H-V als een boemerang naar de politiek teruggekeerd.
VUYE: B-H-V is een ingewikkelde kwestie. Misschien biedt de vraag een uitweg of er bereidheid is om alle minderheden in België dezelfde bescherming te geven en de huidige discriminatie stop te zetten. De Franstaligen in B-H-V hebben de bescherming van een tweetalige kieskring. Dat is er niet voor de minderheid – Nederlandstalig of Franstalig – in de meeste taalgrensgemeenten, terwijl voor Voeren en Komen een regeling bestaat om bij bovenlokale verkiezingen over de taalgrens te gaan stemmen. De Duitstalige Gemeenschap heeft dan weer geen enkele bescherming en wordt bij federale en Europese verkiezingen verzopen in de kieskring Luik. Waarom hebben sommige minderheden meer recht op bescherming dan andere? Omdat de Franstaligen in de Vlaamse Rand rond Brussel toevallig kapitaalkrachtiger zijn? In dat geval gaat achter B-H-V ook een ernstig sociaal vraagstuk schuil.
Bij het ontwarren van die knoop denken sommige academici en partijen ook aan een federale kieskring.
VUYE: Puur theoretisch kan dat een nuttig idee voor een federale staat zijn, maar in ons land sluit het niet meer aan bij de politieke realiteit. Of denkt men echt dat een Vlaming in Antwerpen nog de behoefte heeft om voor Di Rupo te stemmen en dat een Waal in Luik een stem wil uitbrengen voor Bart De Wever (N-VA)?
Ook de initiatieven van de koning om een doorbraak in de formatie te forceren, hebben veel inkt doen vloeien. Wat vindt u van zijn optreden?
VUYE: Toen België nog een unitaire staat was, had hij het gemakkelijk. De winnaar van de verkiezingen mocht een regering vormen en de klus was geklaard. Door de voortschrijdende staatsvorming is zijn rol almaar formeler en tegelijk meer precair geworden. Bij de bevolking mag dan al de indruk bestaan dat hij iets onderneemt, reële politieke macht heeft hij niet.
Desondanks heeft hij me enkele keren verrast. Met de aanduiding van Dehaene als bemiddelaar en Herman Van Rompuy (CD&V) als verkenner gaf hij een opdracht aan twee figuren uit een vorige politieke periode. Na de eerste mislukking van Leterme als formateur in augustus had ik verwacht dat er iemand van CDH zou worden uitgestuurd, omdat die partij het grootste obstakel voor de oranje-blauwe formatie was. Even is er toen geopperd om Raymond Langendries (CDH) en Herman De Croo (Open VLD) te laten opdraven, maar die mogelijkheid is onmiddellijk en, tegen de Belgische politieke zeden in, openlijk door Milquet afgeschoten. Vorige week was er dan de spectaculaire terugkeer van Verhofstadt, hoewel die op 10 juni de verkiezingen had verloren.
Voor mij is dé vraag of de koning nog een rol bij de federale regeringsvorming moet hebben. Zijn optreden is een grondwettelijke gewoonte, maar in de grondwet zelf is die niet beschreven. De regeringen in de deelstaten worden zonder zijn tussenkomst gevormd. Waarom zou dat niet kunnen voor een federale regering? Ook De Croo heeft die vraag voor 10 juni gesteld. Uiteindelijk zijn het toch de politieke partijen die het moeten doen.
Een suggestie van onder meer oud-premier Wilfried Martens (CD&V) om uit de communautaire impasse te raken, werd niet opgepikt. Voer artikel 35 van de grondwet uit en leg de federale bevoegdheden vast.
VUYE: Dat is een Vlaamse benadering, die de Franstaligen niet willen. Voor hen is het concretiseren van artikel 35 de sleutel tot een confederaal model en het separatisme.
Mijn collega Hugues Dumont van de Facultés Universitaires Saint-Louis (FUSL) vindt dat de Vlamingen bij een nieuwe staatshervorming duidelijk moeten maken wat hun objectifs finauxof eindtermen zijn. Die stelling is merkwaardig omdat ze ervan uitgaat dat alle Vlaamse partijen niet alleen dergelijke eindtermen hébben, maar ze ook délen. Quod non. Mijn tegenvraag aan Dumont is: wat zijn de objectifs initiaux of begintermen van de Franstaligen? In hun publieke opinie wordt er zo’n negatief beeld van Vlaanderen en de Vlamingen opgehangen dat men zich afvraagt waarom de Franstaligen in godsnaam willen samenblijven. Of is het hen werkelijk alleen nog maar te doen om de financiële solidariteit van Vlaanderen?
Wat die solidariteit betreft, pleit zowel Robert Deschamps van de faculteit voor economische en sociale wetenschappen in Namen als Bea Cantillon van het Centrum voor Sociaal Beleid in Antwerpen tégen een splitsing van de sociale zekerheid en vóór een ‘volwassen sociaal federalisme’. Nieuwe bevoegdheden zouden voor de deelstaten gepaard moeten gaan met meer eigen financiële en fiscale verantwoordelijkheid.
VUYE: De motor van de opeenvolgende staatshervormingen is geweest: geld voor bevoegdheden. Daardoor zit de Vlaamse regering ruim in de middelen, terwijl de Franstalige Gemeenschap toch kampt met een deficit. Voor dat laatste kunnen de Vlamingen zeker niet met de vinger worden gewezen.
Intussen lijken de Franstalige politici met hun gebedsmolen over solidariteit vooral aan te sturen op het behoud van de financiële transfers van Vlaanderen en Brussel naar Wallonië. De studies die u citeert, steunen de ‘Vlaamse eisen’ door te pleiten voor een responsabilisering van de deelstaten. Want dat betekent staatshervorming en niet alleen nieuwe bevoegdheden voor de deelstaten, maar ook dat ze de eigen rekeningen moeten maken. Voor de Franstaligen, met hun bijna hartstochtelijke band met België, komt dat neer op het einde van de solidariteit. En daarom blokkeren ze.
Misschien kunnen andere federale staten zoals Duitsland, Zwitserland, of Spanje een inspiratiebron zijn?
VUYE: Dat denk ik niet. Op het vlak van staatsvorming is België niet alleen uniek, het is ook een land waar de schijn en het zijn niet altijd overeenstemmen. Toen in 1993 in de grondwet werd ingeschreven dat we een federale staat zijn, was dat allang een feit. Ondertussen zijn we geëvolueerd naar een confederaal land, door de vele bevoegdheden die zijn overgedragen aan de deelstaten. Vergelijken met andere federale staten is ook niet eenvoudig. In Duitsland primeert het Bundesrecht, en bestaat er een hiërarchie tussen de wetten van de federale overheid en de deelstaten. Bij ons bestaat deze hiërarchie niet. Spanje kent die evenmin, maar de ene deelstaat heeft er ook niet dezelfde bevoegdheden als de andere.
Ondanks alle communautaire loodgieterij werkt het systeem in ons land. Je moet dat ook in een tijdsperspectief plaatsen. Na de Koningskwestie in 1950, toen België op de rand van een burgeroorlog stond, hebben de opeenvolgende staatshervormingen er mee toe geleid dat we op een vreedzame manier in een welvarend land leven. Anderzijds ben ik niet zó’n bewonderaar van ons systeem dat we het elders in de wereld moeten slijten. Met acht regeringen en parlementen kunnen we het alleen handhaven omdat we een rijk land zijn.
Aftredend premier Verhofstadt kreeg vorige week een ‘informatieopdracht’ om uit te zoeken hoe gesprekken over een nieuwe staatshervorming snel kunnen worden gestart, en hoe intussen ‘dringende dossiers’ kunnen worden aangepakt. Meteen botste hij op een wirwar van partijpolitieke berekeningen en exclusieven.
VUYE: In een periode van lopende zaken heeft een aftredende regering beperkte bevoegdheden omdat het parlement haar niet kan doen vallen. Maar het klopt niet dat ze niets kan doen. Zolang ze de wil van het parlement volgt, is er geen probleem. Concreet kan ze wel degelijk wetsontwerpen indienen en ze ook uitvoeren als het parlement die goedkeurt. Voor de organisatie van de sociale verkiezingen in 2008 is dat op die manier gelukt. Voor andere dringende zaken zou dat ook kunnen. Maar de partijpolitieke context verhindert dat.
Tijdens de oranje-blauwe onderhandelingen, toen die partijen ook in het parlement al een nieuwe meerderheid vormden, maakten de socialisten zich in de aftredende regering op voor de oppositie. Nu liggen de kaarten weer anders en is er sprake van een nood- of overgangsregering met een beperkt programma. Die moet dan wel het vertrouwen van het parlement krijgen. Daarbij is CD&V/N-VA niet bereid om Verhofstadt veel langer aan de macht te houden, terwijl hij probeert om het premierschap minstens binnen de liberale familie te houden. Voor Leterme heeft hij zeker niet gefietst.
DOOR PATRICK MARTENS