Als Australische staatsburger, ben ik, net zoals ongeveer 95 procent van de geregistreerde kiezers, gaan stemmen tijdens de recente federale verkiezingen in Australië. De opkomst staat in groot contrast met die van de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten in 2004, die nauwelijks meer dan 60 procent bedroeg.

Er is een reden waarom zo veel Australiërs stemmen. In de jaren 1920, toen de opkomst voor de verkiezingen onder de 60 procent dook, voerde het parlement de stemplicht in. Polls tonen aan dat 70 procent van de bevolking achter die verplichting staat.

In de praktijk betekent stemplicht niet dat je een geldige stem moet uitbrengen, maar wel dat je naar de plaats moet gaan waar je een stem kunt uitbrengen, een naam op de lijst moet aankruisen en het stembiljet in de stembus moet steken. Omdat de stemming geheim is, is het onmogelijk te verhinderen dat mensen nonsens op hun stembiljetten schrijven of ze blanco laten. Het percentage ongeldige stemmen is weliswaar een beetje hoger als er stemplicht geldt, maar het verschil in opkomst compenseert dat ruimschoots.

Als stemmen niet verplicht is, en bovendien de kans dat de stem van één persoon het resultaat bepaalt extreem klein is, dan is zelfs de kleinste investering – bijvoorbeeld de tijd die nodig is om naar het stembureau te gaan, aan te schuiven, en een stem uit te brengen – genoeg om stemmen irrationeel te doen lijken. Maar als veel mensen die redenering volgen en niet gaan stemmen, kan een minderheid van de bevolking de toekomst van een land bepalen, terwijl de meerderheid van de bevolking ontevreden achterblijft over de uitslag van de stemming.

De recente verkiezingen in Polen zijn daarvan een voorbeeld. Tijdens de nationale verkiezingen in 2005 ging amper 40 procent van de kiezers stemmen. Jaroslaw Kaczynski kon premier worden, en zijn coalitie beschikte over de meerderheid van de parlementszetels, hoewel ze maar 6 miljoen stemmen kreeg van de 30 miljoen stemgerechtigde Polen. Toen Kaczynski amper twee jaar later opnieuw verkiezingen uitschreef, werd duidelijk dat veel mensen die in 2005 niet hadden gestemd niet tevreden waren met de uitslag. De opkomst steeg tot bijna 54 procent, en opmerkelijk meer jonge en hoogopgeleide kiezers gingen stemmen. Kaczynski’s regering verloor zwaar.

Er bestaan veel mogelijke redenen om te gaan stemmen. Sommigen stemmen omdat ze er plezier aan beleven, en misschien niets beters te doen hebben. Anderen vinden dat stemmen hun burgerplicht is. Nog anderen zullen misschien stemmen omdat ze, zoals voetbalfans, hun team willen aanmoedigen. Als ze niet zouden stemmen, zouden ze geen recht hebben om te klagen als de verkozen regering hun niet bevalt. Of ze zouden kunnen berekenen dat hoewel de kans dat ze de uitslag bepalen miniem is, het resulaat zo veel belang heeft dat zelfs de kleinste kans opweegt tegen de kleine ongemakken van de stemming.

Als die overwegingen niet sterk genoeg zijn om mensen te overtuigen om te gaan stemmen, dan is stemplicht een manier om het probleem van een lage opkomst op te lossen. Op de duur wordt stemmen een sociale norm. Australiërs willen gedwongen worden om te gaan stemmen. Ze zijn tevreden wanneer ze gaan stemmen, wetend dat iederéén stemt. Landen die bezorgd zijn om een lage opkomst zouden er goed aan doen na te denken over een model met stemplicht.

© Project SYNDICATE 2007

Vertaling en bewerking: Eline Vanuytrecht

© Project SYNDICATE 2007 Vertaling en bewerking: Eline Vanuytrecht

Partner Content