Hij is een kluns in het huishouden, noemt zichzelf met enige trots een macho en is tegen quota voor vrouwen. Kortom: Jean-Marie Dedecker is het prototype van de ouderwetse man. Nochtans heeft hij zijn grootste successen net aan vrouwen te danken.
‘Ik weet dat ik een hoog machogehalte heb’, zegt hij. ‘Dat komt vooral door de omgeving waarin ik ben opgegroeid. We waren met zeven kinderen thuis, en mijn vader moest wroeten om zijn gezin te onderhouden. Moeder deed het huishouden en van ons werd niet verwacht dat we de afwas deden of zo. Nee, wij moesten naar school gaan en leren. En vanaf mijn twaalfde werkte ik elke vakantie bij een bakker, waar ik om drie uur ’s nachts moest beginnen.’
Afwassen heeft politicus Jean-Marie Dedecker na al die jaren nog altijd niet geleerd. Als hij op verzoek van onze fotografe doet alsof hij in de soep staat te roeren, kan zijn vrouw Christine, met wie hij onlangs is getrouwd, haar lach niet inhouden. ‘Ik heb twee linkerhanden in de keuken’, zegt Dedecker ‘Als er een wedstrijd voor beste huisvader zou worden georganiseerd, kreeg ik niet eens een inschrijvingsformulier. Al is er wel één taak die ik sinds vorig jaar doe: het gras maaien.’
Jullie zitten nog midden in de wittebroodsweken: bent u romantisch aangelegd?
JEAN-MARIEDEDECKER: Romantisch? Ik? Helemaal niet. Maar ik ben wel een gevoelig mens. (denkt na) Als je in een groot gezin opgroeit, word je niet vaak aangehaald. Wij zaten bijvoorbeeld nooit bij onze ouders op schoot. Mijn vader heeft ook nooit gezegd dat ik iets goed deed, maar ik voelde wel wat hij ervan vond. Eén keer in mijn leven heb ik tegen mijn vader gezegd dat ik hem graag zag, toen hij zijn euthanasiedocumenten ondertekende. (slikt) Het valt me nog altijd zwaar om daarover te spreken.
Knuffelde u uw eigen kinderen weleens?
DEDECKER: Toen mijn zonen opgroeiden, was ik er niet vaak. Op mijn negentiende moest ik trouwen. Ik bezat niets. Dus ben ik keihard beginnen te werken, in de bank en in de sport, en later ook in de verzekeringssector en in de politiek. Daardoor heeft mijn eerste vrouw nooit hoeven te werken en kon zij voor de kinderen zorgen. Ik wou niet dat mijn zonen de sleutel van onder de mat moesten halen als ze van school thuiskwamen. Maar daar heb ik wel een prijs voor betaald: dag en nacht heb ik gewerkt en daarbij heb ik ook grote risico’s genomen. Veel tijd om me met de kinderen bezig te houden bleef er niet over. Nu compenseer ik dat – heel cliché – met mijn kleinkinderen. Voor hen smelt ik.
U ziet de vrouw graag aan de haard?
DEDECKER: Helemaal niet: dat is een keuze die iedereen voor zichzelf moet maken. Maar als een vrouw carrière wil maken, moet ze daar wel dezelfde prijs voor betalen als een man. Wie de top wil bereiken, moet nu eenmaal offers brengen. Veel vrouwen zijn daar niet toe bereid en verkiezen een nine-to-five-job zodat ze de kinderen op tijd van school kunnen halen. Waarom denk je dat er tegenwoordig zo veel vrouwelijke magistraten zijn? Omdat je dan minder uren hoeft te kloppen dan als advocaat.
Is het dan het moederschap dat de carrière van veel vrouwen in de weg staat?
DEDECKER: Natuurlijk. Mannen en vrouwen zijn gelijkwaardig maar niet gelijk, want wij hebben geen baarmoeder. En het is de roep van de baarmoeder die veel carrières fnuikt. Dat heb ik als judocoach bijvoorbeeld zien gebeuren met Ingrid Berghmans. Plots had ze een vaste relatie, wou ze meer thuisblijven en begon ze aan kinderen te denken. Toen wist ik dat haar carrière voorbij was.
Nochtans waren het uw vrouwelijke judoka’s, zoals Ulla Werbrouck en Gella Vandecaveye, die het succesvolst waren.
DEDECKER: Dat klopt. Eigenlijk heb ik mijn hele carrière als judocoach aan vrouwelijke sporters te danken. Dat ze zo veel succes hadden, kwam vooral doordat ik hen samen met de mannen liet trainen. Dat is niet evident, want vrouwen hebben 30 procent minder kracht dan mannen en zijn 11 procent trager. Daar staat tegenover dat een vrouw leniger is, en lenigheid is heel belangrijk in judo. Om blessures te voorkomen, liet ik de volwassen dames samen met de juniors bij de jongens trainen. Doordat de jongens sneller waren en de meisjes leniger, leerden ze van elkaar.
Daarnaast is het in een vrouwensport veel makkelijker om de top te bereiken dan in een mannensport om de simpele reden dat er minder concurrentie is. In grote delen van de wereld doen vrouwen niet aan sport. In islamitische landen, bijvoorbeeld, zijn een heleboel sporten uitgesloten voor vrouwen: een meisje met een hoofddoek kan moeilijk in een zwembad springen of een contactsport beoefenen. In de praktijk kan de helft van de vrouwelijke wereldbevolking niet professioneel sporten.
Is het feit dat het makkelijker is om de top te bereiken de reden dat vrouwensport over het algemeen minder hoog staat aangeschreven?
DEDECKER: Dat komt gewoon doordat de prestaties in vrouwensporten een stuk lager liggen. Wie kijkt er nu graag naar vrouwenkoers of vrouwenvoetbal? Als de speelsters er zouden uitzien als Phaedra Hoste en voetballen als Jan Ceulemans, zat het stadion vol. Maar het is net omgekeerd: de meesten zien eruit als Ceulemans en voetballen als Hoste. (lacht)
Vrouwelijke sporters worden dikwijls minder betaald dan hun mannelijke collega’s.
DEDECKER: Vaak is dat terecht. Ik ben voor gelijk loon voor gelijk werk, in elke sector. Ik ga niet akkoord met het prijzengeld dat tennisters krijgen. Waarom zouden zij evenveel moeten verdienen als de mannen terwijl zij maximaal drie sets moeten spelen en de mannen vijf? En dan is de concurrentie ook nog eens kleiner.
In het tennis moeten vrouwen toch even diep gaan als mannen?
DEDECKER: Helemaal niet, want tennis is een uithoudingssport en vrouwen hebben een even groot uithoudingsvermogen als mannen. In judo, daarentegen, is het wel terecht dat mannen en vrouwen evenveel verdienen.
Moet een coach ook op psychologisch vlak anders omgaan met vrouwelijke dan met mannelijke sporters?
DEDECKER: Ja, want er is een lange en vaak moeilijke incubatieperiode nodig om het vertrouwen van een vrouw te winnen. Maar eens je daarin slaagt, is haar vertrouwen ook onvoorwaardelijk en kun je haar echt beginnen te kneden. Als coach word je dan vaak een soort vaderfiguur. Al kan het soms ook fout uitpakken. Zo heb ik Ulla Werbrouck, die ik haast als mijn dochter beschouw, verkeerd gecoacht voor het Europees Kampioenschap van Athene in 1991. Ze voerde uit wat ik haar had opgedragen en verloor de finale. Ze kon het me vergeven, want ik had haar ook ontelbare keren helpen winnen.
Judoka Ilse Heylen beweerde ooit dat ze bang voor u was.
DEDECKER: Ook dat hoort erbij. Ik hou niet van chiclettentrainers. Als coach moet je gezag uitstralen, en bij mij komt daar nog een soort aangeboren norsheid bij. Als ik op een nationale training aankwam, werd het vanzelf stil. Zo had ik het ook graag. De judowereld is natuurlijk bij uitstek een viriele omgeving, waarin bullebakken makkelijk gedijen. Niet alle atleten voelden zich daar goed bij, en ik sluit ook niet uit dat sommigen hebben afgehaakt omdat ze niet met mij als bondscoach wilden werken. Zo werkt thesurvival of the fittest nu eenmaal: ik had mijn eigen succesvolle manier van werken en wie het niet aankon, viel af.
Kon u wel omgaan met de tranen van uw judoka’s?
DEDECKER: Ik ben geen grote trooster – het zit gewoon niet in mij. Daarnaast is het ook niet goed om een atleet te veel te troosten, want dan conditioneer je hem of haar om te verliezen. Als je verliest, moet je de pijn voelen: dat maakt je sterk. Verliezen is wél erg, en het is fout om dat te ontkennen. Waarom zou je alles op alles zetten om te winnen als verliezen geen pijn doet?
Nogal wat coaches krijgen op den duur een relatie met hun atleet. Een goed idee?
DEDECKER: Als je maar één sporter coacht, is het misschien nog doenbaar. Maar ik was bondscoach en moest judoka’s selecteren. Stel je voor dat ik met een van hen een relatie had gehad? Dat zou toch een onhoudbare positie zijn geweest? Bovendien lijkt het me moeilijk om een atleet te kastijden als je een relatie met haar hebt. Nochtans is dat soms nodig: sport is afzien.
En hoe moet het verder als de relatie stopt? Ik heb het destijds gezien toen zwemster Brigitte Becue en haar coach Stefaan Obreno twee maanden voor de Olympische Spelen van Atlanta uit elkaar gingen. Ze had geen vertrouwen meer in hem, ook niet als coach, en daar is ze uiteindelijk aan onderdoor gegaan.
Zijn relaties tussen sporters dan een beter idee?
DEDECKER: In de sportwereld vliegen de hormonen door het zwerk. Elke man heeft een sixpack, elke vrouw is perfect in vorm. En dan zitten die ook nog eens constant dicht bij elkaar. Mijn teamleden brachten wel zes maanden per jaar samen door. De twee grote kampioenen, Robert Vandewalle en Ingrid Berghmans, hebben bijvoorbeeld lang een relatie gehad. Daar kun je een boek over schrijven: twee superego’s samen. Later is Harry Van Barneveld met Inge Clement getrouwd, en die twee zijn nog altijd een koppel. Ze hadden samen de wereld rondgereisd, kenden elkaar door en door, en toen ze een relatie kregen, was het alsof ze al een vrijage van tien jaar achter de rug hadden.
Ik had in elk geval liever dat mijn judoka’s iets met elkaar begonnen of op jacht gingen dan dat ze thuis een lief hadden. Een partner die buiten de sportwereld staat, leidt een atleet af en zorgt dat hij heimwee krijgt. Dan krijgt zo’n sporter op den duur een brief met de boodschap dat zijn relatie voorbij is, en mag je als coach de psycholoog beginnen te spelen. Dat is nergens goed voor.
De boog kan toch niet altijd gespannen staan?
DEDECKER: Natuurlijk niet. Na een kampioenschap stond ik er zelfs op dat iedereen op stap ging. Zelf ging ik ook mee, om de rekening te betalen, of – indien nodig – de schade. (lacht) De atleten die verloren hadden, zaten dan in zak en as en moesten hun verdriet verdrinken. En degenen die gewonnen hadden, wilden hun overwinning vieren. Door ze samen te laten uitgaan, trokken ze elkaar mee en bleef de groepsdynamiek intact. Al liep het weleens fout. In Valencia, bijvoorbeeld, waar drie van mijn sporters midden in de nacht voor mijn kamerdeur stonden: ze hadden geknokt in een dancing. ‘Kruipen jullie maar in bed, ik regel het wel met de Guardia Civil’, zei ik. Ook dat hoorde erbij. Sport is nu eenmaal een viriele wereld, en niet alleen in het judo. Ik heb het meegemaakt dat een topvoetballer begon te vechten bij de uitreiking van de Gouden Schoen in het casino van Knokke.
Hoe zit dat in de Wetstraat: is dat een even viriele omgeving als de sport?
DEDECKER: In de politiek heb ik al heel snel geleerd dat macht wel degelijk erotiseert. Ik heb het meegemaakt dat vrouwen zomaar aan me zaten te frunniken of aanboden om met me naar bed te gaan in ruil voor een plaats op de lijst. Ze hebben me trouwens ooit ook respectievelijk 25.000 en 50.000 euro geboden voor de eerste plaats op de Europese lijst, maar dat waren dan weer mannen. Iedereen gebruikt de wapens die hij heeft, en bij vrouwen is het vaak hun seksualiteit. Tijdens mijn jaren in de politiek heb ik veel vrouwen op een horizontale manier een verticale carrière zien maken. Dat is van alle tijden, het gebeurt ook vandaag nog. Wel is het altijd weer de vrouw die de schuld krijgt, terwijl de man natuurlijk evenveel verantwoordelijkheid draagt. Sommige machtige mannen omringen zich gewoon met potentiële bedpartners.
We hebben zo het gevoel dat u geen groot voorstander bent van vrouwenquota.
DEDECKER: Natuurlijk niet. Ik ben voor gelijke uitgangsposities, maar met quota wordt een gelijke uitkomst nagestreefd en dat is verkeerd. Kijk naar de quota in de politiek: al vijftien jaar lang moeten partijen uit alle macht zoeken naar vrouwen om hun lijsten te vullen. Voor de vijf eerste plaatsen staan ze te dringen, maar haast niemand heeft zin om onder aan de lijst te staan. Ook ik had de grootste moeite om vrouwelijke kandidaten te vinden toen ik destijds met de Lijst Dedecker begon. De nacht voor de lijsten moesten worden ingediend, is onze schatbewaarder nog helemaal naar Bree gereden om de handtekeningen te krijgen van twee schoonmoeders van kandidaten.
Waarom is het zo moeilijk om genoeg geschikte vrouwen te vinden?
DEDECKER: Omdat vrouwen minder geïnteresseerd zijn in politiek. Bij elke politieke meeting zijn er veel minder vrouwen dan mannen in de zaal. Als er dus weinig vrouwen in de politiek zitten, is dat omdat ze hun rechten niet ten volle benutten en niet omdat ze geen kansen krijgen.
Dat de Lijst Dedecker de reputatie had een machopartij te zijn, hielp vast ook niet?
DEDECKER: Waarschijnlijk niet, maar ik heb nu eenmaal het imago van een brulboei. Die reputatie, die ik kreeg toen ik aan de kant van de judomat stond te roepen, ben ik altijd met me blijven meedragen en ik weet dat vrouwen daardoor afgeschrikt worden. Maar andere partijen hebben dat probleem ook. De Open VLD heeft het altijd moeilijk gehad om vrouwen aan te trekken. Aanvankelijk had de N-VA er ook last van, maar het is niet zo’n probleem meer sinds ze postjes uit te delen heeft.
Heeft die moeizame zoektocht naar vrouwen ook gevolgen voor de kwaliteit van vrouwelijke mandatarissen?
DEDECKER: Natuurlijk. Of beter: doordat de helft van de verkiezingslijsten met vrouwen moet worden gevuld, krijgen veel bekwame mannen geen kans.
Er zitten toch niet alleen bekwame mannen in het parlement?
DEDECKER: Dat beweer ik ook niet. De Belgische politiek draait om twintig mensen en al de rest is ballast. Daar weet ik alles van. (grijnst)
U hebt ook jarenlang een verzekeringskantoor geleid. Bent u een autoritaire baas?
DEDECKER: Ik ben een gemakkelijke baas, maar ik wil wel resultaten zien. Christine kan dat beamen. Zij was lange tijd mijn secretaresse, later mijn minnares, en nu mijn vrouw. Weten jullie trouwens waarom ik haar destijds in dienst heb genomen? Ik had een jobadvertentie geplaatst waarop veertien sollicitanten reageerden. Toen het sollicitatiegesprek met Christine, dat goed was verlopen, achter de rug was, kwam ze nog eens terug. Ze wilde dat ik wist dat ze met ivf-behandelingen bezig was om zwanger te kunnen worden. Toen wist ik dat ik haar moest aannemen. Akkoord, de kans was groot dat ze binnen de kortste keren een paar maanden zou uitvallen. Maar ze was eerlijk, ik kon haar vertrouwen, en ik voelde aan dat ze nooit misbruik zou maken van haar verlofregeling. Vertrouwen, daar komt het altijd weer op neer.
DOOR ANN PEUTEMAN EN HAN RENARD, FOTO’S LIES WILLAERT
‘Als er een wedstrijd voor beste huisvader zou worden georganiseerd, kreeg ik niet eens een inschrijvingsformulier.’