Wilt u weten wat de Romeinse toeschouwer kon verwachten van ‘een dagje Colosseum’? Of hoe het in het Circus Maximus bij de wagenrennen precies toeging? Knack wijst u de weg in een stapeltje goed gedocumenteerde werken over de Romeinen en hun vrijetijdsbesteding. Over brood en spelen, en oorlog en liefde.

Info : Fik Meijer, ‘Vercingetorix. De mythe van Frankrijks oudste held’, Amsterdam, Athe- naeum-Polak & Van Gennep, 143 blz., euro 10 Fik Meijer, ‘Wagenrennen. Spektakelshows in Rome en Constantinopel’, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 232 blz., euro 19,95 Fik Meijer, ‘Gladiatoren. Volksvermaak in het Colosseum’, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 253 blz., euro 19,95 Fik Meijer, ‘Keizers sterven niet in bed’, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 229 blz., euro 12,50 Robert Nouwen, ‘Caesar in Gallië’, Leuven, Davidsfonds, 235 blz., euro 24,95 Bernard van Daele, ‘Het Romeinse leger’, Leuven, Davidsfonds, 250 blz., euro 24,95 Emiel Eyben (e.a.), ‘Amor-Roma. Liefde en erotiek in Rome’, Leuven, Davidsfonds, 279 blz., euro 24,50

De Romeinen wisten wat feesten was. Ongeveer de helft van het jaar trokken ze uit voor gladiatorenspektakels, wagenrennen en allerhande theatervoorstellingen. In het jaar 354 bijvoorbeeld hadden de burgers van Rome 176 geregistreerde feestdagen, waarop het openbare leven volledig stilviel. Daar kwam nog bij dat de Senaat ook niet vergaderde op de dagen dat de ingewandenschouwers en auguren, die de vlucht van de vogels interpreteerden, negatieve voortekenen zagen. Kortom, de doorsnee Romein werkte meer níét dan wel.

Fik Meijer heeft de laatste jaren enkele werken gepubliceerd waarin hij op een anekdotische manier het vrijetijdsleven van de Romein inventariseert. In Gladiatoren (2003) beschrijft hij op een smakelijke manier de gladiatorenspektakels in het Colosseum. Meijer vertelt in zuivere human-intereststijl en heeft oog voor het pittoreske detail. Met grote journalistieke flair neemt hij de lezer mee voor ‘een dagje Colosseum’. Tijdens het ochtendprogramma werd de bezoeker opgewarmd voor het grote spektakel ’s middags. Na enkele dodelijke jachttaferelen en dierengevechten, waarbij olifanten het opnamen tegen tijgers, kreeg de bezoeker ’s middags enkele executies geserveerd. Misdadigers die ter dood waren veroordeeld, ondergingen uitgedost als Orpheus hun straf: in de Romeinse mythologie wordt deze zanger door Thra- cische vrouwen aan stukken gereten, maar in de Romeinse arena waren het wilde dieren die de ter dood veroordeelde te lijf gingen. Daarna waren de echte gladiatoren – en soms ook gla-diatrices – aan de beurt. Op het einde van de dag bedachten sommige keizers het publiek met cadeautjes. Keizer Titus verzon een originele vorm van brood en spelen. Hij liet zijn trawanten vanaf de hoogste rijen in het amfitheater houten balletjes naar het publiek werpen waarop de naam van een artikel was gegrift. Zo kon de gelukkige bezoeker na het spektakel zijn prijs gaan ophalen: van voedsel of een kledingstuk tot een paard, vee of zelfs slaven.

In Wagenrennen (2004) onderzocht Meijer hoe het toeging in het Circus Maximus, waar soms 150.000 Romeinen de wedrennen volgden met de verbetenheid van hedendaagse voetbalfanaten. Ook in dit boek last hij een onderhoudend hoofdstuk in waar hij de lezer vergast op ‘een dag in het Circus Maximus’. De wagenrennen hebben een religieuze oorsprong: ze werden aanvankelijk als lijkspelen beschouwd. Uit deze kransspelen ter ere van een nobele overledene zijn trouwens mee de Griekse Olympische Spelen gegroeid. Maar in de keizertijd was de religieuze betekenis allang overwoekerd door het loutere vertier. Julius Caesar was de eerste politicus die besefte dat je het volk een uitlaatklep moest geven voor zijn opgekropte emoties: ‘Geen stem van politiek gewicht, maar een geluid dat naar buiten bracht wat er in Rome onder de gewone mensen leefde.’

Algauw blijkt hoe het spektakel in de arena zelf een weerspiegeling vormt van het politieke machtsvertoon. Er worden enkele grote rennersstallen gevormd die als kleurrijk uitgedoste facties vooruitlopen op onze politieke partijen. Zo sprak men van de Blauwen, de Groenen, de Roden en de Witten. Wagenmenners verdienden een veelvoud van wat de modale Romein opstreek. Het hooliganisme van sommige toeschouwers leidde tot rellen waarbij nu en dan ook doden vielen. Geen wonder dat menig intellectueel de neus ophaalde voor zoveel ongefilterde expressie van de onderbuik. De kerkvader Augustinus vormde de uitzondering op de regel. Hij stelde in een preek de onvoorwaardelijke liefde waarmee fanatieke supporters het opnamen voor hun wagenmenners tot voorbeeld aan zijn christelijke broeders en zusters.

Meijers meest onderhoudende boek gaat over de manier waarop de verschillende Romeinse keizers aan hun eind kwamen. In Keizers sterven niet in bed (2001) overloopt hij aan de hand van de laatste minuten van elke keizer vijfhonderd jaar imperiale geschiedenis. Wie het fijne wil weten over de steekpartij die Caesar het leven kostte of de zogezegde zelfmoord van Nero, kan hier terecht. Dat Meijer bij elke keizer ook nog even diens leven in vogelvlucht overloopt, maakt van dit boek een uitstekende inleiding in de Romeinse geschiedenis.

Vercingetorix

Als de Romein een half jaar lang feestte, wat deed hij dan de rest van het jaar? Geld verdienen uiteraard, maar vooral macht uitoefenen en soldaat spelen. Zo ongebreideld emotioneel de Romein kon zijn, zo gedisciplineerd en gecontroleerd gedroeg hij zich in het militair-politieke leven. Robert Nouwen geeft met Caesar in Gallië (2003) een ontluisterend beeld van Caesars militaire campagne in onze streken. De zeven jaar dat Caesar huishield in Gallië (van 58-51 v. C.) stierven er, aldus Nouwen, minstens zeshonderdduizend Gallische soldaten. Daarnaast waren er nog honderdduizenden krijgsgevangenen die achteraf werden vermoord of in slavernij werden weggevoerd. Een van die beroemde krijgs- gevangenen die in een kerker te Rome werden afgemaakt na Caesars triomftocht was Vercingetorix. Ook Meijer schreef een beknopt boek over de campagne van Caesar tegen het verzamelde Gallische leger onder Vercingetorix in 52 v. C. In Vercingetorix (2004) maakt hij een ruwe schatting van een miljoen doden aan Gallische kant. Caesar, zo betoogt Meijer, voerde deze oorlog voor binnenlands gebruik. En inderdaad, na zijn terugkeer in 50 v. C. was Caesar dé sterke man in Rome die zonder veel moeite de macht naar zich toe trok.

Nouwen is het niet te doen om het sterke verhaal, maar om de naakte feiten achter het relaas dat Caesar zelf optekende in diens Oorlog in Gallië (De bello gallico). Hij gebruikt Caesars commentaren als richtsnoer en probeert Caesars oorlogspropaganda zoveel mogelijk te toetsen aan de nieuwste archeologische en historische vondsten. Daarmee komt Nouwen een heel eind en laat hij zien hoe vuil een oorlog altijd weer wordt gevoerd. Nouwen plaatst de fameuze eerste woorden van Caesar onmiddellijk in een laconiek perspectief. De Belgen, aldus Nouwen, waren in Caesars ogen niet zozeer ‘de dappersten van alle Galliërs’, als wel de meest onbeschaafde omdat ze nu eenmaal zo ver weg leefden van de civiliserende invloed van de dichtstbijzijnde Romeinse provincie: ‘De Belgen zijn de dappersten van allen omdat zij het verst verwijderd van de Provincie leven, omdat handelaars ze slechts zelden goederen verkopen die hen verzwakken en omdat zij bijna voortdurend met de Germanen in oorlog zijn.’

Caesar had over het algemeen geen hoge pet op van het Gallische en Bel- gische volk. Nouwen citeert Caesar woordelijk waar deze laatste schrijft: ‘Het volk geldt er namelijk bijna als slaven: het durft niets uit zichzelf te doen en wordt bij geen enkele besluitvorming betrokken.’ Kortom, het blijkt dat de Gallische heersers en de Romeinse aan elkaar gewaagd waren. Meijer windt er geen doekjes om. Vercingetorix, de zogenaamde Gallische vrijheidsheld, was het spiegelbeeld van de meedogenloze Caesar: ‘Een ernstige misdaad bestrafte hij met de dood door verbranding of marteling, voor lichtere vergrijpen liet hij de oren afsnijden of een oog uitsteken.’

Hoe komt het dat Vercingetorix er met zijn 300.000 Galliërs niet in is geslaagd om in Alesia te winnen van 60.000 Romeinen? Het Romeinse leger was misschien wel de meest uitgekiende vechtmachine aller tijden. Caesar bezat natuurlijk ook een strategisch inzicht waardoor hij zijn numerieke minderheid toch nog kon compenseren, zoals blijkt uit de beslissende slag rond Alesia, het huidige Alise-Sainte-Reine in de buurt van Dijon. Wie een indruk wil krijgen hoe deze perfect geoliede moordmachine geleidelijk aan tot stand kwam, moet Het Romeinse leger (2003) van Bernard van Daele lezen. Helder schetst Van Daele hoe het Romeinse leger is geëvolueerd van een vrijwilligersleger tot een leger van beroepssoldaten in dienst van de keizerlijke macht. Van Daele tekende daarenboven zelf geslaagde schetsen die de gedaanteverwisseling laten zien van de militaire outfit van de Romeinse soldaat door de tijden heen.

En ja, de Romein leefde niet alleen van brood en spelen en strijd, maar ook van de liefde. Emiel Eyben maakte samen met Christian Laes en Toon van Houdt in Amor-Roma (2003) een interessante mentaliteitsgeschiedenis van de Romeinse liefde- en seksualiteitsbeleving, binnen en buiten het huwelijk. Wie grasduint in hun bloemlezing van fragmenten uit het werk van Romeinse auteurs in verband met liefde en erotiek, verbaast zich over de wereld van verschil tussen de Romeinse cultuur en de onze. Dezelfde Augustinus die het fanatisme van het Romeinse publiek tijdens de wagenrennen als model zag voor het onvoorwaardelijke geloof van de christenen, werd door zijn moeder Monica van een tienjarige bruid voorzien: ‘Antieke gynaecologen waren ervan overtuigd dat voortijdig geslachtsverkeer de eerste menstruatie vergemakkelijkte.’

Zo zie je maar dat passie en geweld van alle tijden zijn, maar dat de manier waarop ze beleefd en georganiseerd worden toch gigantisch kunnen verschillen. Fictieve geschiedenissen in romans scherpen die sensibiliteit voor het andere soms aan, maar echte geschiedenis die goed wordt verteld, werkt vaak zoveel overtuigender. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste romanverhalen indertijd gegroeid zijn uit de geschiedschrijving. In die zin wezen historici romanschrijvers de weg. En nu soms nog.

Door Frank Hellemans

Als de Romein een half jaar lang feestte, wat deed hij dan de rest van het jaar?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content