‘Vrijheid is een volle diepvries’

CHARMEOFFENSIEF kostte 100 miljoen dollar.

In 2010 werd de 200e verjaardag van Frédéric Chopin gevierd. Wat leert hij ons over Polen?

Je zou vandaag kunnen denken dat een Pool per definitie een aannemer van knelpuntberoepen is, en dat ‘Polen’ etymologisch voortkomt uit wat lang geleden al ‘achtergesteld en anderszins onheus behandeld gebied’ betekende. Uiteraard is niets minder waar. Ooit leek het wel alsof Polen alleen prinsen voortbracht. Pools was aristocratisch, voortreffelijk. Warschau was toen oh la la – nee, niet olijk.

Maar om de een of andere, allicht strategische reden is er in heel Europa geen volk dat in de loop van zijn geschiedenis meer bedrogen is dan de Polen. Russen, Pruisen en Oostenrijkers hebben voortdurend om Polen geruzied, wars van het voornemen om zich al te zeer te bekommeren om de mensen die op die grond woonden. Het is begrijpelijk hoe daaruit doorheen de eeuwen een groot gevoel van samenhorigheid is ontstaan, een stille trots, een enigszins hermetische stroefheid. Je zou denken dat de naam van het land daarom gewoon het meervoud van Pool is: het gaat om het volk, niet om de al dan niet buitgemaakte grond.

Bij díé Polen, dus, hebben we onze eerste afspraak. Met Waldemar Dabrowski, nog wel, een ingenieur die het in een imposante carrière van cultureel geïnteresseerde student tot Chevalier des Arts et des Lettres bracht. Hij was lang minister van Cultuur, is nu directeur van Teatr Wielki (de hoofdstedelijke opera) en was voorzitter van het comité dat de Chopincampagne 2010 uittekende. Dabrowski is een innemende man – every inch een baas en bevelengever, maar geeft toch de indruk dat hij vanavond al met je zal gaan drinken en moppentappen. Zijn grijns zegt: ‘Alles komt dik in orde.’ Hij ontvangt ons in de geur van gepolitoerd hout en sigaren. ‘Ik zal eerlijk met u zijn’, zegt hij en je gelooft hem nog ook, als deed hij een ontboezeming, niet dan door zeldzaam interviewtalent prijsgegeven. ‘Chopin is een naam waarmee we harten, deuren en portemonnees openen. Al wat ik ben, al wat wij zijn, zit in Chopins muziek. Hij was de eerste, en voorlopig ook de laatste, die zo doeltreffend de kern van het Pool zijn heeft verklankt. Tegelijk heeft hij dat overstegen en heeft hij over de hele wereld mensen diep aangesproken en geraakt. Hij is dus een ideaal merk om ons aan die wereld te presenteren. Jazeker, wij hebben een sterke nationale identiteit. Maar wij hangen geen nationalisme van uitsluiting aan: we willen tonen hoe inclusief en Europees het potentieel van zo’n sterk identiteitsgevoel kan zijn. De Polen hebben aan het Europa van vandaag meer dan een steentje bijgedragen. De Muur is niet gevallen in Berlijn, maar in Gdansk en Warschau.’

Dat is genoteerd, net als de mededeling dat voor de Chopincampagne 100miljoendollar is uitgetrokken. Dabrowski nodigt ons nog uit om ’s avonds tijdens de pauze in zijn operaloge iets te komen drinken. We zien hem niet meer terug.

LUXE EN BONBONS

Onze volgende halte is het paradepaardje van de Chopincampagne: een nieuw museum in het hart van Warschau, helemaal aan het leven van de grote Pool gewijd. Het is gevestigd in het zeventiende-eeuwse paleis van de toenmalige hertog Ostrogski en in een belendende nieuwbouw. Zeventiende-eeuws wil uiteraard zeggen: een kopie van het originele barokpaleis, aan de hand van schetsen van architect Tylman van Gameren en schilderijen van Canaletto, wier gedetailleerde stadsgezichten de voornaamste bron zijn geweest voor de reconstructie van de oude stad, na de bijna totale vernietiging van historisch Warschau tijdens de opstand tegen de nazi’s in 1944.

Het Chopinmuseum doet tegen die achtergrond inderdaad als een feniks aan. Het oude gebouw, dat overigens in 1859, tien jaar na Chopins dood, de bestemming van conservatorium kreeg, is uit zijn as herrezen. Het erin gehuisveste museum is het modernste dat vandaag mogelijk is, geconcipieerd door twee Gentse bedrijven, trouwens. De bezoeker ontvangt een sleutelkaart, aan de hand waarvan de expositieruimten en de luistergids hem of haar herkennen naar taal en bezoekgeschiedenis. Er zijn tal van multimediale luisterpunten, er blijft de bezoeker nauwelijks een bron onthouden of bespaard. Het gevoel is er een van grote luxe en gesofisticeerdheid. Het informatieve luik is zonder meer indrukwekkend. Van sommige gimmicks kun je je afvragen hoelang ze zullen meegaan: je kunt een partituur uit een stapel kiezen en haar op de standaard van een – echte – vleugelpiano zetten, waarop een enorm videoscherm vlak voor je twee vaardige handen toont die het betreffende stuk ten beste geven. Leuk.

We ontmoeten Andrzej Sulek, directeur van het Chopin Instituut, een natuurlijke partner van het museum. Het heeft als voornaamste doel wereldwijd Chopinbronnen en -memorabilia op te sporen, te kopen en te ontsluiten. Ook Sulek dist ons het paradoxale verhaal op over Chopin als unieke vertolker van de Poolse ziel én als engel der universaliteit tegelijkertijd.

Vervolgens wijdt de jonge museumcurator Alicja Knast ons zeer professioneel in de logistieke details – en problemen – van de waanzinnig snelle totstandkoming van het museum in. Zeer technisch en zonder twijfel voor de duizendste keer, maar wel origineel: uitgerekend de curator van het Chopinmuseum voelt zich niet geroepen om de zoveelste panegyriek aan de nationale held te richten.

Begrijpt u me niet verkeerd: ik vind Chopin een van de allergrootste componisten van de romantiek. Maar dat is het ‘m nu net. Als een negentiende-eeuwse Pool erin slaagt om mij aan te spreken en te ontroeren, dan heeft dat alles met zijn talent en vakmanschap te maken, en niets met Poolse nationale sentimenten. Het zal wel, dat hij een nationalist was en voortdurend op Russen en Duitsers – en, minder vermeld want destijds nog alledaags, Joden – liep te schelden. Alleen: het leert me niets over zijn muziek, het enige waarom hij me interesseert. Nog terwijl ik dat bedenk, krijgen we ter afscheid een Chopinshirt en een pianovormige doos bonbons, die smaken naar Chopins lievelingsrozen.

’s Avonds, na een wandeling in hartje Warschau die veel met Chopins dagelijkse parcours gemeen heeft, deel ik mijn voorbehoud met onze gastvrouw, een zeer erudiete dame in de beste menselijk aristocratische traditie van haar land. Ze zegt: ‘Je moet het inderdaad niet altijd zo ver gaan zoeken. U hebt vandaag gehoord wat voor een prinsenleventje de jonge Chopin hier had. In Parijs was hij alleen, zonder vrienden om mee te dollen en zonder mama om hem in de watten te leggen. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit hem evenzeer naar Polen deed verlangen als de zal, de vaak bezongen Poolse heimwee.’ Verfrissend.

TRAGEDIE EN IRONIE

We ontmoeten Irena Poniatowska, een eminente musicologe, vooral bekend van haar vele boeken over Chopin. Ze is op een mooie manier hoogbejaard; het lijkt alsof ze al twee eeuwen tachtig is. De verbruikszaal van het legendarische Hotel Bristol, dat zowat alle groten der aarde van de voorbije eeuw ontving, lijkt haar natuurlijke biotoop. Eerst geeft ze me een bolwassing omtrent de politieke toestand in ons land: ‘Een conflict over etnie! Hoe hebben jullie het zover kunnen laten komen?’ Vervolgens laat ze haar licht over onze tijd schijnen, met Chopins werk als achtergrond. ‘Waar onze tijd nood aan heeft, maar waar het hem maar aan blijft ontbreken, zijn tragedie en ironie. Of liever: muziek met diepgang, die dergelijke sentimenten kan coderen en kanaliseren. Maar in de muziek van onze tijd hoor ik alleen platheid.’ Ik werp voorzichtig tegen dat diepgang bezwaarlijk als een objectief criterium kan gelden. Ze kijkt me aan met de triestigste glimlach die ik ooit in het echt heb gezien: ‘U vindt diepte dus niet objectief?’

Ik heb haar gekwetst, en dat was zeker niet de bedoeling. Onze communicatieproblemen heten tijd en taal, hoe bruikbaar ook ons beider Frans. Normaal rekent muziek daarmee af. Of je Pools moet zijn om Chopin te begrijpen, vraag ik nog vertwijfeld. Nee, zegt ze, maar je moet wel de Poolse literatuur kennen. Tot daar de muziek als universele taal. Ik geef het op. De Polen lijken de grootheid van Chopin zelf niet te begrijpen. Het is zoals te dicht bij een schilderij staan: je ziet de verf, niet het beeld, laat staan de context van het beeld. Allicht interessant, voor wie iets met verf heeft.

We wandelen door de avond, zien op het centrale stadsplein de donkere plattegrond in steen, samen met een kleine arcade de enige herinnering aan het ooit schitterende maar in 1944 totaal vernietigde Saskipaleis. De plek is open gebleven, bevreemdend in een druk maar klein stadscentrum. Het litteken bezweert en bevestigt: het is nu anders dan toen.

Wat verder vestigt de gastvrouw de aandacht op een imposant, dreigend gebouw. ‘Daar was vroeger het centrale comité van de socialistische partij gevestigd’, zegt ze. ‘Nu is het een bank.’ Hoe symbolisch kan het echte leven worden? Ervoor staat Charles De Gaulle. Achter hem prijst een dame een badkamer aan en toont daartoe haar derrière aan de fotograaf. ‘De reclame is hier nogal agressief’, zegt de gids zuinig.

MONUMENT

We bezoeken het beroemde Chopinmonument in jugendstil in het Lazienkipark, gemaakt door Waclaw Szymanowski, neef van Polens een na beroemdste componist, Karol. Op foto’s ziet het er meestal pathetisch uit, in het echt is het nog steeds een tikje hysterisch – boom, klavier, hand en arend tegelijk – maar wel zeer indrukwekkend. Het blijkt ook vernietigd tijdens de oproer van 1944 en nadien heropgebouwd. Wat is hier eigenlijk níét vernietigd tijdens de opstand en de Duitse terugtrekking? De schitterende herenhuizen langs de grote boulevard tussen de stad en het Lazienkipark, zo blijkt. De huizen waar destijds de Gestapo-officieren ingekwartierd waren. Toen rovershol en decor van tortuur, nu het schoon kwartier. Kun je pijnlijkheid meten? Van het Jodengetto staat geen steen meer recht.

Het monument en de aparte sfeer die de vroege zon eraan verleent, doen de gids aan vroeger denken. Elke zondag van mei worden er sinds heugenis gratis openluchtvertolkingen van Chopins muziek in het park gegeven. Alleen tijdens de bezetting, toen uitingen van nationale identiteit verboden waren, werd die traditie even onderbroken. Onze gastvrouw zegt: ‘Soms denk je: hoe hebben we eigenlijk geleefd? Hoe hebben we ertegen gekund? Tussen 1945 en 1950 was er alleen maar grijs en puin, daarna herinner ik me goed de eerste bloemen in het straatbeeld. De lichte dooi. Maar dan de crisis in de jaren tachtig, toen alles op de bon ging.’ De gids vertelt: ‘Ik moest eens vlees halen, dat uiteraard op de bon was. Na uren aanschuiven was er nog alleen een oud vrouwtje voor me, en nog maar twee worsten. Ik vervloekte haar, maar besefte meteen nadien hoezeer dat agressieve gevoel tegenover haar de vernedering van ons allemaal slechts groter maakte.’ De gastvrouw: ‘Mijn familie wist de weg naar de zwarte markt op het platteland.’ (sarcastisch) ‘Mijn diepvries zat vol, ik was… vrij.’

De sfeer is emotioneel, er hangen tranen in de lucht die de moeite van het vergieten al lang niet meer waard zijn. Heftig volkje, die Polen. Ik kijk op en zie de gedistingeerde oogopslag van Chopin, het hoofd biedend aan de werveling die hem omgeeft. Ik denk aan zijn Eerste Scherzo, waarin een onverstoorbaar, door elke Pool meegezongen wiegelied een ellendige lawine even tot stilstand brengt. En even, héél even, denk ik iets te begrijpen.

APPROCHE PLUS SYMBOLIQUE

Zoals dat wel vaker gaat met heilige grond, is het bezoek aan Zelazowa Wola, Chopins geboorteplaats, een beetje een afknapper. Het landhuis waarin vader Chopin, een uitgeweken Fransman, van zijn broodheer mocht wonen vooraleer hij de promotie van zijn leven maakte en aan de universiteit in Warschau mocht gaan lesgeven, maakte ooit deel uit van een kasteel. Dat is vandaag verdwenen. In de plaats is er een aangelegd park, waar de zitbanken Chopins preludes of Polonaise Héroïque ten beste geven. Binnen in de manoir wordt op het moment van ons bezoek geprobeerd om het interieur van een enigszins geloofwaardige, historisch niet al te onverantwoorde inboedel te voorzien. Alles is er fake. Een nagelnieuw, modern ogend auditorium ligt, principieel onbruikbaar, langs de drukke weg.

In Zelazowa Wola komt elke Pool minstens één keer in zijn leven, meestal op schoolreis in de lagere school. Een beetje zoals Planckendael of Bokrijk bij ons. Alleen staan in Bokrijk juiste huizen op de foute plaats, hier is het omgekeerd. De gids voelt onze teleurstelling en zegt met haar inmiddels vertrouwde droogte: ‘De aanpak is hier inderdaad wat meer symbolisch.’ We vertrekken snel. Het duurt ruim een uur om terug naar Warschau te rijden, een goede gelegenheid om deze landstreek eens goed te bekijken, waaraan Chopins geliefde mazurka – gestileerde drieledige dans met merkwaardige, agogische nadruk op de tweede tel – is gewijd. We maken een tussenstop bij de Sint-Rochkerk in Brochow, waar Chopin is gedoopt. Ze staat een heel eind buiten de stad, echt in nergensland. Toch blijkt ook dit gebouw volledig vernietigd tijdens de Duitse terugtrekking, en nadien met hardnekkig geduld weer opgebouwd. Vanwaar toch die groteske vernielzucht die de nazi’s hier aan de dag hebben gelegd? Ik zoek het antwoord nog even buiten de omwalling van de kerk. Ik vind alleen loden stilte. Tot een joelende bende tienjarigen, wellicht net uit Zelazowa Wola vertrokken, haar opwachting maakt. Het duurt lang voor ze de kerk binnen zijn, want ze knielen allemaal devoot. Allemaal, behalve eentje, die stormt meteen zonder schroom het bladgoud tegemoet. Vrij. Er overvalt me de vreemde zin om te weten wat er later van hem zal worden.

EPILOOG

We gebruiken ons laatste avondmaal, vijf rijpere, Nederlandsonkundige dames en ikzelf. Er vloeit wijn. We bespreken wat we geleerd hebben, wat niet en van wie. We verschillen hartstochtelijk van mening over de interpretatie van stuk dit en dat, door pianist zus en zo. Plots valt de vraag: ‘Wel, leg het nu eens uit. Wat willen jullie eigenlijk?’ Ik val uit de lucht. ‘Wel, jullie Vlamingen, met jullie bodemrecht?’

Zoals de dames het uitspreken, bekt ‘droit de sol’ zoals ‘Blut und Boden’. Maar ze zijn verhit en talrijk. Nuance lijkt me dus problematischer dan vaandelvlucht: ‘A droite de sol se trouve la bémol, l’une des tonalités préférées de Chopin.’ We wijden nog een fles aan de Polonaise-Fantaisie in la mol, waarin Madame Poniatowska hermeneutische kwaliteiten ziet, denken terug aan haar verontwaardiging over ons etnisch conflict, en gaan zonder ruzie slapen.

DOOR RUDY TAMBUYSER IN WARSCHAU

Als een 19e-eeuwse Pool erin slaagt mij te ontroeren, dan heeft dat alles met zijn talent en vakmanschap te maken, en niets met Poolse nationale sentimenten.

De Polen lijken de grootheid van Chopin zelf niet te begrijpen. Het is zoals te dicht bij een schilderij staan: je ziet de verf, niet het beeld, laat staan de context van het beeld.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content