Het tekent de welwillendheid van minister van Cultuur Paul Van Grembergen dat hij durft te stellen: ‘Cultuur is vrij van macht.’ Dat deed hij zaterdag in zijn eerste ‘staat van de cultuur’, de beginselverklaring die cultuurministers plegen af te leggen – toch sinds kort, want het was pas Van Grembergens voorganger Bert Anciaux die ermee begon. Met zijn uitspraak wou de minister de cultuur als creatieve vrijplaats celebreren. Klonk dat sympathiek, de formulering is niettemin onjuist – uitgerekend een minister van Cultuur zou dat moeten weten. De idee dat cultuur vrij zou zijn van macht is slechts een romantische en misschien niet eens wenselijke gedachte, omdat cultuur tenslotte mensenwerk blijft.

Met zo’n uitspraak legt Van Grembergen echter ook een eigen accent als nieuw minister. Zijn voorganger bezorgde de cultuur flink wat extra geld en nog altijd wordt Anciaux – die zijn dossiers best wel onder de knie had – zo eens per week op het cultuurkabinet gesignaleerd, wat hem welhaast tot een schaduwminister van Cultuur maakt. Men kan er gif op innemen dat het aan de SP.A vastgeklonken Spirit in een volgend kabinet, wanneer het kartel daarvan deel zou uitmaken, de portefeuille voor cultuur- en jeugdbeleid zal opeisen, misschien wel voor Anciaux zelf.

Hij verwachtte voor dat vers geld iets terug. Om de sector dat diets te maken, bedacht Anciaux net de ‘staat van de cultuur’-toespraak, als een uitnodiging tot reflectie. En het heet inderdaad dat het cultuurdebat vandaag volop bloeit. In de staten-generaal van de cultuur die zaterdag aan Van Grembergens speech voorafging, werd evenwel vooral warm water uitgevonden. Het zoemwoord van dit moment is dat van de cultuurparticipatie, want de gevestigde cultuur zou nog altijd te elitair blijven, waardoor het gewone volk, dat mee de subsidies betaalt, er maar geen toegang toe krijgt. Dat dilemma gaat al decennialang mee, maar het kreeg onlangs een nieuwe urgentie omdat het heet dat de cultuur dit gewone volk moet ‘ontzuren’ en als antigif moet dienen tegen de extremistische verleiding.

Het klinkt vleiend voor de cultuur dat haar zoveel heilzaams wordt toegedicht. En de analyse is niet eens onjuist, omdat de (per definitie) sociale eenzijdigheid van de zogeheten elitecultuur een symptoom is van de maatschappelijke segregatie en uitsluiting die tot zoveel maatschappelijke verzuring leidt. Maar verwachten dat de cultuur dit laatste nu eventjes voor de politiek zal oplossen, gaat voorbij aan de functies van de cultuur en neigt al snel naar symptoombestrijding en het afschuiven van verantwoordelijkheden. Hoewel, toegegeven, de culturele sector daar zelf aanleiding toe gaf door vaak de indruk te wekken dat de kunst inderdaad de wereld kon redden.

De eis van de ‘maatschappelijke relevantie’ schemerde altijd in Anciaux’ discours door. Niet zo bij Van Grembergen. Van hem moet niets; hij verwacht van de cultuurmakers alleen ‘kwaliteit’. Het moet alleen kunnen – voor het publiek, dat is zijn recht. Stellen dat cultuur vrij is van macht, kan dus ook betekenen dat de minister geen morele of andere dwang ( ergo, macht) zal uitoefenen om de cultuur per se maatschappelijk relevant te maken. Hij kiest dus voor een redelijk klassieke optie: voorwaarden scheppen voor creativiteit en dan maar afwachten wie op dat aanbod wil ingaan.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content