Leo Picard, een nog altijd lezenswaardige waarnemer van de Vlaamse beweging, schreef in april 1961 over een bijeenkomst van de Vlaamse Volksbeweging: ‘ Er was een grote opkomst en er had een niet zo heel erg geslaagde geldinzameling plaats. In de gehouden redevoeringen kwam er veel voor dat zeer verstandig was en wel doordacht. Soms kreeg men echter de indruk dat het krachtdadigste applaus nog steeds ging naar wat direct aansloot bij een min of meer versleten retoriek, van Vlaamse macht en Vlaamse dreiging.‘
Picard maakte zich zorgen om de toekomst van de Vlaamse beweging. Hij zag immers wat op dat moment in België gaande was. Vlaanderen had zich verrijkt. Daarvoor had de generatie van Gaston Eyskens en Achille Van Acker de voorwaarden gecreëerd. Hadden zij niet de sociale en economische funderingen aangebracht, dan waren alle betogingen, spandoeken en gekalkte leuzen, hoe nuttig ook voor de Vlaamse bewustwording, zonder effect gebleven.
Als gevolg van die toenemende rijkdom werden de Vlamingen ongeduldiger, ongeduriger ook. Terwijl Wallonië, leeggeroofd door de Generale Maatschappij, met tien riemen tegelijk achteruitroeide en daarom de economische sturingsmechanismen in eigen handen wilde. De bijeenkomst van de Vlaamse Volksbeweging beschreven door Picard kwam er na de brutale winterstaking van 1960-’61, die de solidariteit tussen Vlaamse en Waalse werknemers verbrak.
En plotseling kwam alles in beweging. De tektonische platen onder het unitaire België gingen aan het schuiven. De taalgrens werd vastgelegd en meteen viel het woord ‘federalisme’, dat zelfs in De Standaard node werd gebruikt.
De Vlamingen, die toen nog met de leeuwenwimpel aan de fiets naar Diksmuide peddelden om er jaarlijks hun trouw aan Vlaanderen te hernieuwen, waren nog doordrongen van de grote Vlaamse, vooral 19e-eeuwse verhalen. Zoals die over leraar-journalist Domien Sleeckx in Antwerpen en later Jozef Schoep, een arbeider uit Sint-Jans-Molenbeek, die voor de rechter werden gesleept omdat ze weigerden de geboorte van hun kinderen in het Frans te laten registreren. De affaire-Schoep leidde zelfs tot het beruchte cassatiearrest van 1873 waarbij het advocaten werd verboden in het Nederlands te pleiten.
Het waren enkele van die symboolrijke incidenten die nu voetnoten zijn in de Belgische en Vlaamse geschiedenis en waar de huidige vrijgevochten en blasé geworden Vlamingen zich vrolijk om kunnen maken. Maar die incidenten hebben wel plaats gevonden.
Wilfried Martens, een van de belangrijkste naoorlogse premiers, die had deelgenomen aan de IJzerbedevaarten en de vergaderingen van de Vlaamse Volksbeweging, heeft samen met Jean-Luc Dehaene en Hugo Schiltz en gelijkgestemden aan gene kant van de taalgrens voortgebouwd op het werk van Eyskens en diens eerste aanzetten tot een staatshervorming.
Het was geen simpele opdracht. Zeker niet in een periode waarin de Vlaamse beweging – of wat daar nog voor doorging – nog volop ‘de grove leugen’ zoals Eyskens ze in zijn Mémoires noemde, uitzweette. De grove leugen dat de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog op zuivere idealistische motieven steunde. Maar, zoals Tony Blair ooit voorhield, ‘de opdracht om een nieuwe natie op te bouwen, is er geen voor weekhartigen’.
Martens en zijn medestanders toonden aan dat het federalisme een deugdelijke bestuurlijke techniek is. Een techniek die het voortbestaan van de twee grote gemeenschappen in het land garandeert en die, zeker in het Vlaamse geval, hun rijkdom in stand houdt.
‘België is een federale staat, samengesteld uit de Gemeenschappen en de Gewesten.’ Zo staat het sedert mei 1993 in de grondwet. Vlaanderen, dat we op 11 juli fêteren, kan nu zelf antwoorden zoeken op de grote vragen over de organisatie van de eigen samenleving.
En de eerste antwoorden vallen nogal tegen. Want er wordt door de zelfbenoemde politieke elite maar weinig nagedacht over de inrichting van het autonome Vlaanderen. Eigenlijk bestaat er geen project, zelfs geen belangrijke tekst die daarover handelt.
Minister-president Patrick Dewael hield ooit overleg met alle ‘ forces vives‘ in de Vlaamse samenleving. Het resultaat daarvan was net zo pover als Het Vlaams Manifest dat hij onlangs in het licht gaf.
Toch is het binnen die Vlaamse gemeenschap dat alle burgers – ook die achtergebleven francofonen in de faciliteitengemeenten en zij die op zoek naar een menswaardiger leven hierheen migreerden – de middelen en de ruimte moeten krijgen om zich te ontplooien, alsook het recht om mee te beslissen over hun toekomst.
Die Vlaamse gemeenschap steunt vooralsnog op het broze Belgische raderwerk en op ingewikkelde juridische regelingen. Zowel het raderwerk als de regelingen moeten voortdurend worden bijgesteld. En elke aanpassing zal, onvermijdelijk, gepaard gaan met communautaire commotie. Maar, of we die gedachte nu aangenaam vinden of niet, zonder die Gemeenschap, zonder die ankerplaats zijn we allemaal – om het woord van Abel J. Herzberg te gebruiken – als cheques zonder dekking.