Kolonel Luc Marchal zorgde voor ophef door op het Internationaal Rwanda-tribunaal de schuld voor de genocide in de schoenen van Rwanda’s president Paul Kagame te schuiven. Een gesprek over verregaand machiavellisme, verraad en het verwerken van een levensgroot trauma.
Op 19 april 1994, in volle genocide, werd kolonel Luc Marchal verplicht Rwanda te verlaten. Anders dreigde hij als deserteur vervolgd te worden. Het werd het begin van een eindeloze lijdensweg. Hij moest zich verantwoorden voor het Militair Hof, voor een parlementaire onderzoekscommissie, voor een commissie van de Verenigde Naties (VN). Hij kreeg in ons land de moord op tien para’s in de schoenen geschoven.
Pas vanaf 2000 hoefde hij zich niet meer permanent te verdedigen, en begon hij te reflecteren over wat er precies was gebeurd in Rwanda, nadat hij er op 4 december 1993 was geland om als de nummer twee van de VN-vredesmacht, na de Canadese generaal Romeo Dallaire, de etnische spanningen in het dichtbevolkte land onder controle te brengen.
Dertien jaar later getuigde hij voor het Internationaal Rwanda-tribunaal, dat in het Tanzaniaanse stadje Arusha tracht de belangrijkste verantwoordelijken voor de genocide op te sporen en te berechten. Marchal verbaasde vriend en vijand door een paar pijlers van de aanklacht onderuit te halen.
Hij zit volledig op de lijn van de Franse onderzoeksrechter Jean-Louis Bruguière, die een dikke maand geleden gedetailleerd beschreef hoe het Rwandees Patriottisch Front (RPF) van Paul Kagame, tegenwoordig president in Rwanda, een zware verantwoordelijkheid draagt in de trieste gebeurtenissen die in de lente van 1994 aan meer dan 800.000 mensen het leven hebben gekost.
Daarmee neemt Marchal een wel erg scherpe bocht, want hoewel hij altijd kritisch was ten aanzien van de rol van het RPF, volgde hij toch de lijn dat het vliegtuig van de Rwandese president Juvénal Habyarimana op 6 april 1994 door extremistische Hutu’s uit de lucht werd geschoten, waarna de goed geplande genocide begon.
Nu stelt hij dat de genocide niet gepland was, en dat het presidentiële vliegtuig door de Tutsi’s van het RPF werd neergehaald.
Bent u niet bang dat deze ommezwaai uw geloofwaardigheid zal hypothekeren?
LUC MARCHAL: Het is nooit gemakkelijk toe te geven dat men fundamenteel fout is geweest. Maar ik voel me daar niet slecht bij. Ik wil een gerust geweten. Ik wil niet blijven zitten met het idee dat ik niet alles heb gedaan om de waarheid te vinden.
Gaat men u nog geloven als u de waarheid gevonden hebt?
MARCHAL: Dat laat me koud. Ik ben trouwens niet de enige die zoekt. En ik ben ervan overtuigd dat de geschiedenis me gelijk zal geven.
Hebt u contact gehad met de Franse onderzoeksrechter Bruguière?
MARCHAL: Ik ben intensief ondervraagd door een van zijn speurders. Ik ben zeer onder de indruk van zijn rapport. Maar ik zat al vroeger op zijn lijn. Vanaf 2000, nadat ik me niet langer moest concentreren op het redden van mijn vel, ben ik met wat afstand naar de gebeurtenissen van 1994 gaan kijken. Zo heb ik beseft dat tal van zaken anders waren dan we aanvankelijk dachten.
Om te beginnen bij het begin: het vliegtuig van de president werd door het RPF neergeschoten?
MARCHAL: Dat is nu wel duidelijk. Bruguière beschrijft tot in de kleinste details hoe en door wie die aanslag georganiseerd werd.
De heuvel van waaraf de raketten werden afgeschoten, lag wel in gebied gecontroleerd door het Rwandees leger.
MARCHAL: Daarom moest de aanslag in het donker gebeuren. Het RPF was goed voorbereid op nachtelijke acties. We weten nu dat zelfs Habyarimana voelde dat hij in de val gelokt werd. Hij werd beziggehouden, zodat zijn vliegtuig pas laat kon vertrekken. En het RPF schoot meteen na de aanslag in actie, terwijl het normaal een aanzienlijke termijn vergt om een leger klaar te maken voor oorlog. Na zijn overwinning in Rwanda exporteerde het zijn oorlog naar Oost-Congo. Het RPF heeft minstens vijf miljoen doden op zijn geweten.
Het Rwandees regeringsleger holde altijd achter de feiten aan?
MARCHAL: Inderdaad, maar het deed wat het kon. Amper enkele uren na het neerhalen van het presidentiële vliegtuig belegden toplui van het Rwandees leger een vergadering waarop ook generaal Dallaire en ikzelf werden uitgenodigd. Als je bezig bent met een staatsgreep nodig je geen pottenkijkers uit.
Rwandezen staan erom bekend dat ze goed zijn in dubbelspel.
MARCHAL: Je kunt niet doen alsof je géén staatsgreep pleegt, terwijl je er vollebak mee bezig bent. Het Rwandees leger was ook niet klaar voor een oorlog.
Er werden op 7 april toch al politieke moorden gepleegd door de presidentiële wacht?
MARCHAL: Alles wijst erop dat hier vooral muiters aan het werk waren, die zich wilden wreken op politieke tegenstanders van de vermoorde president.
Ook de genocide begon meteen na het neerhalen van het vliegtuig.
MARCHAL: De genocide is veel trager op gang gekomen dan de meeste mensen denken. Het is duidelijk dat extremisten van het plotse machtsvacuüm geprofiteerd hebben om aan het moorden te slaan. Je mag niet vergeten dat ook de stafchef van het Rwandees leger, generaal Deogratias Nsabimana, bij de aanslag om het leven was gekomen. Die initiële traagheid heeft me ervan overtuigd dat we, als we toen als vredesmacht stevig hadden ingegrepen, de genocide hadden kunnen vermijden. Het duurde ook vele dagen voor de genocide in andere steden dan de hoofdstad Kigali losbrak.
Ze was dus niet gepland?
MARCHAL: De aanklagers in het Rwanda-tribunaal hebben maar één sterk element om het geplande karakter van de genocide te bewijzen, namelijk de verklaringen van de geheime informant Jean-Pierre. Maar ik ben er ondertussen van overtuigd dat Jean-Pierre op zijn minst een dubbelspel speelde, en dat hij door het RPF was uitgestuurd om de partij van de president in diskrediet te brengen.
Uw collega luitenant-kolonel Frank Claeys, die Jean-Pierre meermaals ontmoette, blijft volhouden dat de man authentiek was.
MARCHAL: Claeys deed goed werk in Rwanda. Hij was de enige in de schoot van de VN-vredesoperatie die inlichtingenervaring had. Maar hij heeft zich nadien nooit moeten verantwoorden en is gewoon andere taken gaan doen. Hij is, bij gebrek aan nieuwe gegevens, blijven steken in het verhaal van toen, zoals trouwens de meeste mensen.
Wat doet u zeggen dat Jean-Pierre een intrigant was?
MARCHAL: We hebben aanwijzingen dat we als vredesmacht voortdurend gemanipuleerd werden, ook in andere zaken. We weten dat Jean-Pierre contact had met vooraanstaande leden van het RPF. Er zijn betrouwbare verklaringen dat hij na het neerhalen van het presidentiële vliegtuig naar het RPF is overgelopen, en dat hij in dienst van het RPF is gedood. Het was me indertijd al opgevallen dat hij nooit geld vroeg voor zijn verklaringen. Hij werd dus op een of andere manier door iemand anders betaald.
Diverse media predikten intense haat tegen Tutsi’s. Dat lijkt toch op planning?
MARCHAL: Er is altijd etnische haat in Rwanda geweest. Sommige media speelden daarop in. De president zelf vertelde me dat hij de haatzender RTML als een soort vrije radio beschouwde. Hij liet die maar doen.
Hoe kan een niet-geplande genocide in korte tijd 800.000 doden maken?
MARCHAL: In Afrika kan dat. Als iets je ingewanden raakt, dood je er je buur of je vader. Mensen kunnen er ineens een roofdier worden. Er waren extremisten en opportunisten die van de gelegenheid geprofiteerd hebben.
Dat klinkt als een redelijk racistische analyse.
MARCHAL: Dat is niet zo bedoeld, want we hebben hetzelfde in ex-Joegoslavië gezien. Het kan dus ook dichter bij ons.
U zette tijdens uw getuigenis kolonel Théoneste Bagosora uit de wind. De man die wordt beschouwd als een van dé aanstichters tot de genocide.
MARCHAL: Ik weet dat ik me daarmee niet populair maak, maar ik moet eerlijk blijven met mezelf, en ik moet toegeven dat ik Bagosora nooit iets hoorde zeggen of zag doen dat geïnterpreteerd kon worden als aanzetten tot genocide.
U hebt nochtans meermaals verklaard dat u Bagosora hoorde zeggen dat de enige oplossing voor het Rwandese probleem de eliminatie van alle Tutsi’s was.
MARCHAL: Dat weet ik, en daar neem ik mijn verantwoordelijkheid voor op, maar ik vind daar niets van terug in mijn dagboeken. Zo’n zware uitspraak zou ik zeker genoteerd hebben. Ik was toen vooringenomen door het vele slechte dat ik over de man via vooral de Belgische media vernomen had. En ik ondervond ondertussen aan den lijve hoe erg het is door de pers veroordeeld te worden.
Generaal Dallaire zat mee aan tafel toen Bagosora zijn uitspraak zou hebben gedaan.
MARCHAL: Maar hij vertelde me achteraf dat hij door het achtergrondlawaai amper iets kon horen van wat de man zei.
Hebt u nog contact met Dallaire?
MARCHAL: Nee. Vroeger hadden we regelmatig contact, maar sinds ik een video te zien heb gekregen waarop Dallaire tijdens de tiende verjaardag van de genocide de hand van Kagame schudt, wil ik hem niet meer spreken. Het boek dat hij over zijn ervaringen in de genocide schreef, heet Ik heb de hand van de duivel geschud. Sinds 7 april 2004 is dat correct.
U kunt de schuld voor de genocide toch niet in de schoenen van het RPF schuiven?
MARCHAL: Als het vliegtuig van de president niet was neergehaald, was er geen genocide geweest. Ik weet ook zeker dat het RPF militair gesproken in staat was om in één dag tijd héél Kigali in te nemen. Kagame en de zijnen hebben dat als echte machiavellisten niet gedaan, omdat ze wisten dat er onlusten zouden komen. Ze hebben de genocide gewoon laten gebeuren, want dat paste in hun kraam. Ze hebben als enige partij geweigerd een staakt-het-vuren te ondertekenen. Als ze getekend hadden, had het Rwandees leger zich kunnen concentreren op het bedwingen van de onlusten. Ik ben er trouwens van overtuigd dat, als de internationale gemeenschap haar plicht had gedaan en militair had ingegrepen, een groot deel van het Rwandees leger zich bij de vredesmacht zou hebben aangesloten.
Maar we moesten weg omdat er tien Belgische para’s waren vermoord.
MARCHAL: We hebben ons uitermate laf gedragen. Onze politici dragen een grote verantwoordelijkheid in het Rwandese drama. Ik steiger als ik hoor dat toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Willy Claes nog altijd zegt dat hij nu in vergelijkbare omstandigheden hetzelfde zou doen. Leren die mensen dan niet uit hun fouten? Wij zijn in Rwanda de democratie gaan opleggen. Maar vanaf het ogenblik dat we ervoor moesten vechten, zijn we vertrokken. Onze politici wilden niet vechten voor hun democratie.
Hoeveel dode militairen kan zo’n humanitaire operatie verdragen?
MARCHAL: Dat is een goede vraag die moeilijk te beantwoorden is. Zelfs een vredesoperatie moet doden kunnen aanvaarden. Maar ik weet zeker dat we, als we vijftig dode militairen hadden gehad die op diverse plaatsen in gevechten waren gesneuveld, we minder problemen zouden hebben gehad dan nu met de wrede moord op tien para’s. Over de twaalf dode Belgische burgers in de genocide spreekt niemand.
Van de moord op de para’s is het fijne nog altijd niet geweten?
MARCHAL: Nee, maar ik ben er ondertussen wel van overtuigd dat de moord niet gepland was, hoewel ze een aantal mensen goed uitkwam. De feiten wijzen uit dat de para’s zijn vermoord door muitende militairen.
Informant Jean-Pierre had nochtans in januari 1994 al gewaarschuwd voor aanslagen op Belgische militairen.
MARCHAL: We weten nu dat hij daarmee refereerde aan een incident rond een betoging op 8 januari, twee dagen voor zijn eerste verklaring. Toen wilden extremisten Belgische para’s in de val lokken.
Elementen uit het parabataljon van Diest bezondigden zich aan wangedrag. Dragen de para’s van Diest zo geen verantwoordelijkheid voor de dood van hun collega’s van Flawinne, die hen opvolgden?
MARCHAL: Ik denk het niet, want, nogmaals, ik denk niet dat de moord gepland was. Het Rwandees leger heeft op 7 april op diverse plaatsen in totaal een twintigtal Belgische militairen vrijgelaten die vlak na de aanslag op de president waren vastgehouden.
In het rapport van Bruguière staat een getuigenis van sergeant Dimitri Pauwels, die verklaart dat hij tijdens het begeleiden van een konvooi van het RPF naar Kigali vaststelde dat er onderweg minstens tweehonderd personen in het konvooi infiltreerden.
MARCHAL: Ik was perplex toen ik dat las. Ik ben daar nooit van op de hoogte geweest, hoewel ze me dat hadden moeten rapporteren. Het RPF weigerde systematisch controle van de konvooien die vanuit het noorden zijn kamp in Kigali bevoorraadden. We waren er toen al van overtuigd dat ze op grote schaal wapens in de stad smokkelden. We waren trouwens een actie aan het plannen om zo’n konvooi te controleren, maar daar hadden we veel mankracht voor nodig, want het RPF werkte nooit spontaan mee.
Waarom bent u dan niet van Pauwels’ bevinding op de hoogte gesteld?
MARCHAL: Dat kan alleen aan een schrijnend gebrek aan professionalisme te wijten zijn. In dezelfde geest weet ik ook nog altijd niet wat het detachement van de vermoorde luitenant Thierry Lotin op 6 april, de dag van de aanslag, is gaan doen. Het is toen met het RPF op pad geweest, maar ik weet niet naar waar.
Op toeristisch uitstapje, naar het schijnt.
MARCHAL: Niemand heeft ooit de vraag gesteld. De parlementaire onderzoekscommissie heeft dat niet tot op het bot willen uitpluizen. Evenmin heeft iemand ooit aan majoor Peter Maggen gevraagd waarom hij me niet gecontacteerd heeft toen hij de lijken van enkele para’s had zien liggen. Hij had een radio bij zich, dus had hij dat kunnen doen.
En waarom heeft hij dat niet gedaan?
MARCHAL: Hij is de enige die op die vraag kan antwoorden. In het rapport van zijn ondervraging door het krijgsauditoraat staat de vraag of hij een radio had waarmee hij mij kon waarschuwen. Daarop antwoordde hij: ja. Dan verwacht je toch de vraag waarom hij dat niet gedaan heeft. Maar die vraag komt niet.
Waarom niet?
MARCHAL: Ik vrees dat men van mij de zondebok van de hele zaak heeft willen maken. Niet te hoog gegrepen, om de toplui uit de wind te houden, maar ook niet te laag om niet van laksheid te worden beschuldigd. Maar ik was niet degene die besliste om onze troepen uit Rwanda terug te trekken.
Heeft Dallaire ook zoveel moeilijkheden met de autoriteiten gekend?
MARCHAL: ( verontwaardigd) Dallaire is in Canada eresenator voor het leven benoemd en wordt met alle egards behandeld. Ik was vanaf het begin de stinkende hond, en moet me altijd alleen verdedigen. Op 7 april 2004, de dag van de tiende verjaardag van de genocide, heeft een aantal Rwandezen in Brussel een klacht tegen mij en twee andere officieren ingediend omdat wij mee verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van familieleden. Op 7 april van dít jaar werd ik op een ceremonie bij het graf van de Onbekende Soldaat fysiek aangevallen door de tweelingbroer van een van de vermoorde para’s. Ik ben verplicht geweest een klacht tegen de man in te dienen.
Kwatongen beweren dat u een constructie maakt om uw geweten te sussen: de para’s zijn gedood door een muiterij, dus kon u dat niet voorzien. De genocide was niet gepland, dus kon ze niet worden voorkomen.
MARCHAL: Ze doen maar. Ik ben de voorbije dertien jaar regelmatig verrot gescholden. Ik kan er ondertussen tegen. Ik weet dat ik mezelf niets te verwijten heb. Ik heb gedaan wat ik kon, gewerkt in moeilijke omstandigheden, met een beperkt budget geprobeerd er het beste van te maken. Als ik nu het gevoel zou hebben dat ik niet alles deed wat ik had kunnen doen, dan zouden de verwijten terecht zijn. Maar dat gevoel heb ik niet. Ik ben trouwens vrijgesproken door het Militair Hof. Zelfs als ik maar één klein foutje had gemaakt, was ik veroordeeld geweest.
Bent u nog met andere zaken bezig dan de naweeën van de genocide?
MARCHAL: Ik ben actief in mijn gemeente, ik ben voorzitter van een vereniging van militairen die in Afrika zijn geweest, en er zijn de kleinkinderen.
Blijkbaar bent u ook betrokken bij verenigingen van Rwandezen in België.
MARCHAL: Ik heb veel contacten met Rwandezen van diverse horizonten, onder meer om te vermijden dat ze een gewapende vleugel zouden oprichten, zoals in Congo. Ik begrijp hen wel als ze zeggen dat ze graag naar hun land zouden terugkeren. Ik wil hen helpen om dat te realiseren, maar niet met wapens. Onze politici reageren daar soms zo dom op. Minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand Dedecker (MR) bestempelde een bijeenkomst van Rwandezen in België onlangs als een manifestatie van negationisme en revisionisme. Ik heb toen boze brieven geschreven, onder meer naar voorzitter Didier Reynders van de MR. Maar tot dusver heb ik geen echt antwoord gekregen.
U bezocht in de gevangenis van Arusha enkele Rwandese topmilitairen van vroeger.
MARCHAL: Mensen met wie ik indertijd goed heb samengewerkt, en van wier onschuld ik overtuigd ben, zoals generaal Gratien Kabiligi, voor wie ik getuigde. Ik wilde ook graag de vroegere rijkswachtgeneraal Augustin Ndindiliyimana de hand schudden. Beiden waren toentertijd moedige voorstanders van het vredesproces.
Nochtans weigerde de laatste om tijdens úw proces voor u te getuigen.
MARCHAL: Dat is correct. Hij was toen nog niet gearresteerd en hoopte op papieren om definitief in België te kunnen blijven. Hij was – waarschijnlijk terecht – bang dat zijn getuigenis dat streven in de weg zou staan. Maar ik ben vergevingsgezind.
Wordt u door deze contacten niet sterk in een bepaalde richting geduwd?
MARCHAL: We zoeken samen naar de waarheid. De vragen die ik wil beantwoorden, zijn technisch en precies. Als het Rwanda-tribunaal, ondanks het vele geld dat erin gepompt is, geen sluitende bewijzen vindt voor een geplande genocide, moeten we daarop durven doorgaan. Het tribunaal zou zich heel nuttig maken als het het volledige verhaal zou onderzoeken. Het is de enige instantie die in staat is Kagame in beschuldiging te stellen. Als het eerlijk is, doet het dat, zodat de ware verantwoordelijken voor wat in Rwanda is misgelopen, gestraft kunnen worden. Anders zal Kagame de heilige blijven die hij voor veel mensen nog altijd is.
Hebt u nooit spijt gehad dat u die missie indertijd hebt aanvaard?
MARCHAL: Nee, maar ze heeft me erg ontgoocheld. Ik dacht toen met een kinderhart dat het zou volstaan om over vrede te praten om iedereen enthousiast te krijgen. Dat was helaas niet het geval.
DOOR DIRK DRAULANS/foto’s Patrick De Spiegelaere