Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

Als Joris Jacobs, de gewezen chef-sport van Het Nieuwsblad, spreekt over het vak, moeten de anderen zwijgen. En luisteren.

Waarom eens geen boompje opgezet over het vak van sportjournalist? Schitterend beroep, totaal ondergewaardeerd. Zowel qua remuneratie als qua maatschappelijk respect. Door de sportvedetten wordt de sportjournalist ofwel beschouwd als een onnozele hals die er het abc niet van kent, ofwel als een vervelende lastpost. Voor het grote publiek is hij een schurk die men het liefst getooid met pek en veren de stad zou uitdrijven. De sportjournalist was lange tijd iemand die te dom was om gewoon journalist te worden. De laatste van die lichting was uw dienaar. Nadien werd aan de weg getimmerd door mensen die het niet langer meer konden aanzien.

In Vlaanderen hebben vier voortrekkers hun stempel gedrukt op de sportjournalistiek. Uiteraard Karel Van Wijnendaele en Pol Jacquemyns, de twee grote pioniers. In recentere jaren werden de normen verlegd door Jan Wauters van de BRT-radio, en door Joris Jacobs, tot halfweg de jaren tachtig de roemruchte chef-sport van Het Nieuwsblad.

Jacobs is vandaag vijfenzeventig. Hij droeg vijftien jaar geleden de leiding over zijn redactie over, schreef nog een poos zijn wekelijkse column, en ging toen voorgoed aan de zijlijn staan. Waar hij zich realiseerde dat er over het vak waaraan hij zijn leven gewijd heeft, nauwelijks literatuur bestaat. Eén van de weinige werken van betekenis is van de hand van Pol Jacquemyns: “Wilt u sportjournalist worden?” Een leerrijke handleiding, waarin Pol dieper ingaat op de eischen van een modern blad, het oor van den leezer, de sporttaal, het werk van den opmaakredacteur, schaar en lijmpot, het zg. “chiqueeren”, en andere geheimen van den stiel. Plichten en rechten ook, wat ze de jonge snaken van nu best eens uit het hoofd zouden doen leren. Het boek dateert uit 1946.

Verder is er weinig of niets gepubliceerd over ons intrigerende beroep, en dus besloot Jacobs het dan maar zelf te doen. Daarmee zijn aloude en op de sportredactie vaak geïmiteerde verzuchting herhalend: “Moet ik het dan allemaal zelf doen?” Het antwoord op deze in opzet retorische vraag is, net als toen: ja. Het boek is er, het heet “Kinderen van Hercules”, en wij hebben het in één ruk uitgelezen.

Tussen portretten van grote sportfiguren door vertelt Joris Jacobs vooral over zijn eigen carrière, en over zijn strijd om de sportrubriek een volwaardige plaats te geven binnen de krant. Hij noemt zichzelf in het boek Jan Vesters, omdat zijn wedervaren ook op anderen van toepassing is. Nu nog windt hij zich op, als hij terugdenkt aan het misprijzen waarmee de sportjournalisten werden bejegend. Het spreekt vanzelf dat wij zijn verontwaardiging delen. De sportredactie werd genegeerd als quantité négligeable. Sport, dat stak niet zo nauw. Of niet zo nouw, de mensen zagen het verschil toch niet.

Hoe hij tegen die mentaliteit heeft gevochten en uiteindelijk voor zijn redactie de waardering heeft afgedwongen die haar toekwam, daarover gaat “Kinderen van Hercules”. Aanbevolen, nee, verplichte lectuur voor al wie met journalistiek begaan is. Maar laten we beginnen met de actualiteit.

Bent u geschokt door de dopingrevelaties die sinds de Tour van vorig jaar slag om slinger aan het licht komen?

Joris Jacobs: Ik was er zeker niet door verrast. Het positieve is dat men eindelijk tot op het bot wil gaan. Van bij het eerste dopinggeval rond Eddy Merckx, in de Giro van ’69, heb ik de bedenking gemaakt: kunnen jongens die tot hun veertiende jaar naar school zijn geweest, bepalen wat ze moeten pakken om sneller te rijden, en wat om de controles te omzeilen? Natuurlijk kunnen ze dat niet. Iemand zegt het hen. Sinds vorig jaar zit het gerecht die mensen op de achtergrond aan hun vel: de sportdirecteurs, de dokters, de verzorgers. Dat is een gunstige kentering. Want voordien bleef het aanmodderen. We zijn in de jaren vijftig begonnen met over doping te spreken, maar nooit ernstig. Karel Van Wijnendaele vond dat je dat potje gedekt moest houden. Toen zijn zoon Willem het op televisie ter sprake bracht in een interview met Hilaire Couvreur, en die als een van de eersten uit de biecht sprak, werden ze beiden door het milieu als nestbevuilers uitgespuwd.

Moet het dopinggebruik getolereerd worden?

Jacobs: Ik blijf me daartegen verzetten. Maar er zijn stromingen, ook onder wetenschappers, die vinden dat het erbij hoort. Sommigen houden vol dat doping niet prestatieverbeterend is, en enkel een placebo-effect heeft. Anderen pleiten er om de drie vier jaar voor om doping onder dokterscontrole toe te laten. En er is de onwil van sportbonden en overheid om de plaag daadwerkelijk uit te roeien. De federaties hebben nooit één lijn willen trekken. Ook niet op het grote IOC-dopingcongres begin dit jaar. Ze weigeren eengemaakte sancties. Het is nochtans de aangewezen remedie: je moet de straf zo streng maken dat een atleet die pakt, zijn verdere carrière in gevaar weet. Maar men heeft altijd geweigerd om zo ver te gaan. Als de ene bond vier jaar schorsing voorstelde, vond de andere twee jaar ruim voldoende. Ze kwamen met het juridisch argument dat je een profsporter niet mag broodroven en schermden met de beperkte duur van een sportcarrière. Allemaal drogredenen die maar één resultaat hebben: de kwaal woekert verder. Sportlui zijn bereid om het even wat te pakken, als ze daardoor één seconde sneller zijn of één centimeter verder geraken. Wat daarvan de gevolgen kunnen zijn, vragen ze zich niet af. Het zal me blijven verbazen.

U schrijft over Diego Maradona, Ben Johnson en Mike Tyson. Drie supervedetten die niet opvallen door moraliteit en eerlijkheid.

Jacobs: Alle drie tragische figuren. Niet bestand tegen de roem en een prooi voor de gieren in hun entourage. Ben Johnson is één van de meest dramatische helden uit de geschiedenis van de sport. Die man heeft alles in zijn nek gekregen. Hij is overladen met de schuld van duizenden anderen, die net zijn ontsnapt. Zijn naam zal eeuwig een referentiepunt zijn voor “doping in de sport”. Een synoniem voor het grote kwaad. Ik vind dat wat overdreven, en ik vraag me met angst af hoe het met hem zal aflopen.

In heel wat sporten moeten de echte onthullingen nog komen.

Jacobs: Het voetbal blijft tot vandaag, tegen alle aanwijzingen in, mordicus volhouden dat het clean is. De overheid speelt dat spel mee. Het pertinentste voorbeeld was de dopingcontrole na Anderlecht-Barcelona in de jaren tachtig. De spelers weigerden zich daaraan te onderwerpen en de overheid heeft die kwestie geseponeerd. Ik heb dat fors aangeklaagd, maar dat stelt je al snel voor de vraag: moet ik dat zes weken lang elke dag herhalen tot de laatste lezer de krant opzegt? Nee, dus ga je maar weer over tot de orde van de dag. Je wordt geconfronteerd met de machteloosheid en de frustratie van de journalist die zijn nek durft uitsteken en geen schrik heeft om de waarheid te zeggen. Niemand wil hem horen. De overheid niet, de bondsleiders niet, de sportlui zeker niet, en het grote publiek het minst van allen.

Dat was een van de onthutsende conclusies van de Festina-affaire.

Jacobs: Mijn grootste verbazing en teleurstelling na vijftig jaar journalistiek is de meegaandheid van de massa. Zowel in het goede als in het kwade. De mensen passen zich voortdurend aan. Dat het voetbal zo veel volk blijft trekken, is daar een voorbeeld van. Het is een cliché maar het is waar: vroeger was er veel meer te zien op een voetbalveld. Je had individualiteiten, die er bovenuit staken. Zij konden dingen met een bal, die anderen niet konden. Door de kwaliteitsverhoging van het voetbal is de kloof tussen superieure en gewone voetballers veel kleiner geworden. Waardoor je veel minder aantrekkelijke wedstrijden en wedstrijdfasen hebt. Maar de mensen blijven komen en hun geld geven. Niet meer in de hoop iets speciaals te zien. Nee, in de hoop dat de eigen ploeg wint. Hoe, dat doet niet ter zake. De vertraagde beelden op televisie drukken ons met de neus op de vele fouten en onsportiviteiten, maar geen supporter die zich daaraan stoort. Ook de mindere kwaliteit van het voetbal is door de pers herhaaldelijk onder de aandacht gebracht. Maar je kan dat niet blijven doen.

Is het geen vorm van desinformatie als je, enkele dagen na de schandalen in de Tour van vorig jaar, alweer staat te juichen voor Marco Pantani die bergop vliegt met een verzet dat een olifant bergaf niet eens rond krijgt?

Jacobs: De journalist mag ook niet zo kritisch worden, dat hij het goede niet meer wil zien. Zoals de Nederlanders jaren hebben gedaan. Die kamden zelfs Cruijff en het grote Ajax af. Dat is even belachelijk als de brave scribent die de sportheld de hemel inprijst. Te enthousiast mag je nooit worden. Een journalist moet feiten vaststellen, het verhaal errond brengen, de verklaring ervan zoeken. Hij mag en moet vanuit een positieve benadering vertrekken. Maar met de nodige nuance, en met een gezonde twijfel. Wat niet hetzelfde is als verdachtmakingen in het wilde weg. Maar wat geldt voor het grote publiek, geldt ook voor de sportpers: er treedt gewenning en aanvaarding op van fenomenen als doping en corruptie.

U heeft in uw carrière voortdurend moeten vechten tegen de druk van de commerciële dienst, die niet houdt van kritische journalistiek. Hoe beter je de lezer voorlicht, des te slechter voor de verkoop.

Jacobs: Ik heb vaak in de clinch gelegen met wat men vroeger “de propagandadienst” noemde. Dat woord was na Goebbels wat te beladen, en werd vervangen door “verkoopspromotie”. Dat waren mensen die van deur tot deur gingen leuren met abonnementen. Ze kregen dan vaak te horen: “Er staat te weinig in over onze ploeg.” Of: “Ze schrijven lelijke dingen over onze coureur.” Die verkopers beloofden dan dat ze dat zouden veranderen en bij de eerstvolgende vergadering kwamen ze inderdaad op tafel slaan. Jarenlang heeft dat een grote invloed op de inhoud gehad. De selectie van de onderwerpen werd volledig gedicteerd door de commerciële dienst. Als ze veel kranten verkochten in een of ander dorp moest elke organisatie uit dat dorp uitgebreid aan bod komen. Ik heb de tijd meegemaakt dat ik strooibriefjes moest uitdelen waarop stond dat Joris Jacobs van Het Nieuwsblad op de match was. De taak van de journalist was om mee te werken aan de verkoop, niet om een goede krant te maken. De algemene redactie stond daarboven, maar het regionale nieuws en de sport moesten buigen.

Is dat ooit veranderd?

Jacobs: Jawel. Ik durf zeggen dat ik mij als chef-sport niet liet commanderen. Ze wisten dat en ze hebben mij laten werken. Wij beoordeelden zelf wat belangrijk was en wat niet. Zonder het commerciële belang helemaal uit het oog te verliezen. Ik heb mee het initiatief genomen om de Sportcentrale op te richten, een samenwerkingsverband tussen de verschillende sportredacties om gezamenlijk allerlei uitslagen en wedstrijdverslagen te verzamelen. Dat was niet evident. Het grote voordeel was dat niet elke krant een reporter moest afvaardigen naar de Catalaanse Week of de Ronde van Sardinië. Ik hoopte op die manier ook iets te doen aan de eindeloze reeks verslagen van wedstrijdjes die alleen de vijf deelnemers interesseerden. Maar dat is me niet gelukt. Als je de uitslagen van vierde procinciale F niet meer geeft, en de concurrentie doet dat wel, dan ben je weer zoveel lezers kwijt. Met dat dilemma zit elke chef-sport. Ik heb altijd gestreefd naar een compromis tussen kwaliteit en verkoopbaarheid.

Tijdens grote evenementen als wereldbeker of Tour krijg je een opbod in papier. “Elke dag zes bladzijden over de Rode Duivels!”

Jacobs: Dat probleem manifesteert zich niet alleen in de sport. Mocht ik nu iets te zeggen hebben, ik zou het aantal pagina’s gevoelig verminderen, de berichtgeving veel geconcentreerder weergeven, en een ontzaglijke hoop ballast eruit gooien. De kranten slaan elkaar dood met steeds meer katernen, steeds meer van dit en meer van dat. Terwijl ik als lezer smeek: geef me minder, want ik krijg het niet gelezen. In het weekend zeker niet. In die oceaan van letters verzuipen de belangrijke berichten en de waardevolle commentaren. Maar dat zou tot een nieuw gevecht met de verkoopsdienst leiden, want als ze niet commercieel interessant waren, zou er van al die bijlagen geen sprake zijn.

U luidt in uw boek twee klokken over Karel Van Wijnendaele. U looft zijn pen, maar u laakt de manier waarop hij de sportredactie leidde.

Jacobs: In de vroegste jaren is Karel zeker de pionier geweest en speelde hij met zijn epische verhalen zelfs een rol in de ontvoogding van het Vlaamse volk. Maar hij is niet mee geëvolueerd met zijn tijd. Hij is jaren te lang de chef van Sportwereld geweest, terwijl hij daar geen leiding meer aan gaf. Wij zagen hem zo goed als nooit. Karel hield zich enkel bezig met zijn eigen stukken. Maar hij bleef wel de verbindingsman naar de directie en gaf geen enkel weerwerk aan de dictaten van de promotiedienst. Hij wilde absoluut de verantwoordelijke blijven, zonder de verantwoordelijkheid te nemen. Maar dat doet niets af aan de grote verdiensten die hij heeft gehad.

Hij kocht en verkocht paarden, was manager van de renners, trok met hen naar de Verenigde Staten, was ploegleider in de Tour…, niet bepaald het voorbeeld van een onafhankelijk journalist.

Jacobs: Met onze maatstaven gemeten niet, maar het was een andere tijd. Alle coureurs spraken met ontzag over hem. Of dat nu als manager of als journalist was, Karel was de baas. En vergeet niet dat hij van zijn Sportwereld op een bepaald moment meer dan honderdduizend exemplaren verkocht. Hij gaf een stem aan de massa, er waren mensen die speciaal leerden lezen om te kunnen meepraten over wat Karel schreef. Want zijn opinie gold als het ultieme oordeel. Je moet zijn artikels leggen naast die van andere reporters uit die periode, en dan zal je een indrukwekkend verschil merken.

Als Sportwereld zo veel verkocht, waarom was er binnen de Standaardgroep dan niet meer respect voor?

Jacobs: Men heeft lang neerbuigend gedaan over de sport. En dus ook over degenen die erover schreven, want dat waren halve ongeletterden. Maar die situatie hield men zelf in stand. Men trok redacteurs aan die renner of bokser waren geweest, en als die nauwelijks konden schrijven, vond men dat niet erg. Het was maar voor de sport. Ik probeerde dat te veranderen, maar de bazen zegden letterlijk: “Je moet het niet zo goed willen doen.” Jonge sportjournalisten hadden geen opleiding en kregen er ook geen op de krant. De enige die hen wat raad gaf en wat aanmoedigde, was Pol Jacquemyns. Maar die koos voor het statuut van medewerker en was er dus ook niet meer zo dicht bij betrokken. Verder werden wij aan ons lot overgelaten en werkten wij op een eilandje. De sportredactie zat weggestopt op een andere verdieping, moest voor haar eigen secretariaat zorgen, voor een eigen lay-out, en al wat erbij kwam kijken. Wij werden echt geminacht en dat heeft mij mijn hele carrière lang gerevolteerd. Bij ons was er bovendien een interne rivaliteit tussen De Standaard en Het Nieuwsblad. De grote baas, Albert Desmaele, kende alleen De Standaard, hoewel wij met Het Nieuwsblad voor de inkomsten zorgden. Eén van de redenen waarom ik mijn boek heb geschreven, is om over die toestand te getuigen.

U hebt de Olympische Spelen van Helsinki per brief verslagen.

Jacobs: Het mocht niets kosten. Ik stuurde mijn artikels per luchtpost op, die verschenen in het beste geval vier dagen later. Maar niemand op de krant die zich daarover zorgen maakte. Mijn collega Faldo Tettelin was een goede atleet en vroeg ooit drie dagen vakantie om aan een meeting in Italië deel te nemen. Njet. “Voor om het even welke reden,” zei de baas, “maar niet voor de dwaze sport.” Weet je dat ik drie dagen vakantie moest inleveren als ik grote evenementen als de Olympische Spelen of de wereldbeker ging verslaan? Het illustreert het onbegrip voor het werk van de sportredactie, die nochtans de verkoop van de krant in grote mate stimuleerde.

Heeft televisie de sport doen opklimmen op de maatschappelijke ladder?

Jacobs: Wellicht wel. Sport drong zich almaar sterker op, en dat in alle lagen van de bevolking. Iedereen keek naar voetbal en wielrennen, iedereen ging erover lezen. Door het feit dat de lezer de feiten nu zelf had gezien, is de sportjournalistiek ook een andere invalshoek gaan zoeken. Meer verklaringen en achtergronden, terwijl vroeger de beschrijving van de gebeurtenissen het belangrijkste was. En daarbij liet de reporter zijn fantasie wel eens de vrije loop. Dat is verdwenen. Een onvermijdelijk evolutie, de mensen werden in alles nuchterder. Maar ook een verlies, de magie van de sport nam af. Ook op het terrein. Een dribbelaar als Garrincha of een fantast als Rik Coppens krijgt in de superprofessionele sport geen kans meer. Jammer, want zij konden de massa in vervoering brengen. Het is dat besef dat mij ook huiverachtig doet staan tegen al te veel technologische hulpmiddelen. Ik denk aan het gebruik van televisiebeelden bij de arbitrage. Niemand kan ertegen zijn dat de juiste in de plaats van de verkeerde beslissing wordt genomen. Maar de twijfel en de meningsverschillen maken het kleurrijke van de sport uit. Het derde doelpunt van de Engelsen in de finale van de wereldbeker ’66 had nooit dezelfde mythische proporties bereikt, mochten de camera’s onomstotelijk hebben uitgewezen of de bal voor of achter de lijn was gebotst. Natuurlijk, de club die door een verkeerde beslissing honderd miljoen verliest, heeft geen boodschap aan mythische proporties.

U beweert dat de grote stap voorwaarts voor de sportredactie het invoeren van de examens is geweest.

Jacobs: Daar ben ik van overtuigd. Vroeger sukkelde men op voorspraak de sportredactie binnen, en bekwaamheid was de laatste vereiste. Ik heb dat omgebogen via een objectief examen. Wie daar als beste uitkwam, kreeg als eerste een plaats aangeboden. Dat werd door de directie argwanend bekeken, maar men heeft me laten doen en heeft het systeem nadien op de algemene redactie overgenomen. Het is niet het enige gebied waarop de verguisde sportredactie een voorloper was. Veel veranderingen in de lay-out kwamen van de sport. Ook het idee om te vergaderen, want dat werd voordien niet gedaan, ook niet op de algemene redactie. Er werd niets gepland, er werd niets georganiseerd. Journalisten en medewerkers gooiden binnen wat ze hadden, verwerkten zo goed als het kon de actualiteit die op hun hoofd viel, en dat werd naar best vermogen in de krant gepropt. Op de sport zijn we begonnen met de invoering van een strakke planning, waarbij vooraf bepaald werd welke evenementen hoeveel ruimte zouden krijgen en op welke manier ze zouden worden aangepakt.

U heeft met uw examen een nieuw soort sportjournalist gemaakt.

Jacobs: Wie bij de eersten wilde eindigen, moest een grote bagage hebben en een goede taal. Analyseren, samenvatten, verwoorden, dat is het belangrijkste. Wie dat combineert met een redelijke kennis van de sport, en met een grote gedrevenheid, zal slagen in dit vak. Dankzij ons examen selecteerden we plots veel beter opgeleide sportredacteurs, die niet moesten onderdoen voor journalisten van de “ernstigere” afdelingen. En die vaak probleemloos overstapten. Vooral dat heeft de kloof versmald.

Ik heb de colofon van De Standaard meegebracht. Heeft u een idee waarom?

Jacobs: Omdat alle rubriekleiders erin vermeld worden, maar niet de chef-sport. Ik weet het, het is mij een doorn in het oog.

Twee weken geleden werd De Standaard aangeboden door Lernout & Hauspie. De hoofdredacteur maakte op de voorpagina reclame voor alle rubrieken van zijn krant. Weet u welke hij vergat?

Jacobs:(zucht) Natuurlijk weet ik dat. De strijd is nog niet gewonnen.

Joris Jacobs, Kinderen van Hercules, 256 blzn, 595 frank, Uitgeverij Lannoo.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content