Het is al sinds begin dit jaar klaar, het omstreden onderzoek naar allochtonen en criminaliteit dat minister van Justitie Marc Verwilghen in de zomer van 1999 bestelde bij Marion Van San. De voorstelling van haar rapport wordt evenwel telkens opnieuw uitgesteld. En dat zit de Vlaamse sociologeûcriminologe, momenteel verbonden aan de Erasmusûuniversiteit in Rotterdam, behoorlijk hoog.
Marion Van San wil nu wel praten, maar nog niet over de conclusies van haar onderzoek. Dat moet de minister eerst maar eens toelichten in het parlement. Zelf zal ze er niet bij zijn. Ze is de slechte communicatie met en binnen het ministerie van Justitie beu en vreest bovendien voor politieke recuperatie. Gefrustreerd: ‘De Amsterdam University Press heeft van het rapport handzame boeken laten drukken, maar we kunnen er niets mee. In mijn contract met Justitie staat dat ik niets openbaar mag maken.’
Hoe sleept een jonge onderzoekster, toen nog verbonden aan de universiteit van Amsterdam, een onderzoeksopdracht in de wacht van de Belgische minister van Justitie, die er een deel van zijn Veiligheidsplan mee wil funderen? Zijn hier geen gezaghebbende criminologen die dat kunnen?
Marion Van San: Ik denk dat dat veel met het onderwerp te maken had. In de aanloop naar de verkiezingen had Marc Verwilghen (VLD) al gezegd dat hij een onderzoek wilde doen naar allochtonen en criminaliteit. In België is naar dit specifieke onderwerp eigenlijk nog maar heel weinig onderzoek verricht. Verwilghen heeft contact met mij opgenomen naar aanleiding van onderzoek dat ik in Nederland heb gedaan. Dat ging over delinquent gedrag onder jongens uit Curaçao. Hij had daar via mensen uit zijn omgeving over gehoord. Mijn voornaamste kritiek op het meeste onderzoek in België tot nu toe is dat men ongelofelijk generaliseert. Men heeft het voortdurend over dé migrantenjongeren. Ik vraag me dan altijd af wie ze precies bedoelen.
Professor Christian Eliaerts van de VUB, lid van uw adviescommissie, zegt dat het Vlaams Blok uw onderzoek op populistische wijze zal kunnen exploiteren. Hun plattitudes krijgen zo zelfs een wetenschappelijke basis.
Van San: Ik ben het daar niet mee eens. Als ik luister naar wat het Vlaams Blok verkondigt, dan hoor ik toch dat het enorm overdrijft over de criminaliteit onder allochtonen. Ik laat zien hoe het zit met de geregistreerde criminaliteit. Dat zegt nog niets over de wérkelijke criminaliteit, maar het is toch al op iets meer feitelijke gegevens gebaseerd. Die laten zien dat er niet één groep verantwoordelijk is voor de criminaliteit in België, maar dat er een enorme diversiteit is. Sommige groepen zijn oververtegenwoordigd, andere ondervertegenwoordigd, binnen groepen bestaan grote verschillen tussen mannen en vrouwen. Het geeft dus een veel genuanceerder beeld dan tot nu toe bestond.
Ik vind daarnaast dat je problemen rond allochtonen en criminaliteit niet moet ontkennen. Je moet niet doen alsof er niets aan de hand is. Dat is in België juist veel gebeurd. Het Vlaams Blok heeft wat dit betreft de laatste jaren niet alleen de politieke agenda, maar ook de onderzoeksagenda bepaald. Wetenschappers durven het onderwerp niet aan te pakken uit angst dat het Vlaams Blok daar goed garen bij zou spinnen. Een verkeerde houding, want je moet over dit specifieke thema, allochtone jeugdcriminaliteit, juist zoveel mogelijk gegevens verzamelen. Dan zul je merken dat veel van wat het Vlaams Blok zegt totaal uit de lucht gegrepen is.
Natuurlijk zullen ze bepaalde dingen uit mijn rapport gebruiken. Daarom zeg ik in mijn inleiding dat de ‘overgrote meerderheid van de allochtone jeugd in België niet of nauwelijks problemen oplevert’. Maar nogmaals: ik denk niet dat je daarom over dit thema moet zwijgen.
Er is weinig over bekend in België, zegt u. Professoren als Lode Walgrave (KUL) en Patrick Hebberecht (RUG) zeggen dan weer dat er wel veel over bekend is. Hoe zit dat nu?
Van San: Er is geen land waar zo weinig onderzoek gedaan is naar dit onderwerp als België, maar ook geen land waar zulke gespierde uitspraken worden gedaan over dit thema. Zo ook wat betreft Walgrave en Hebberecht. Volgens hen is criminaliteit louter een kwestie van achterstand en discriminatie. In Nederland is men daar de laatste jaren van teruggekomen en heeft men gezien dat er een enorme diversiteit in criminaliteit is tussen en binnen groepen. Met louter het discriminatie- of het achterstandsverhaal blijven veel vragen over criminaliteit onbeantwoord. Belgische wetenschappers zijn heel erg blijven hangen in het onderzoeksveld van de jaren zeventig.
Ik zeg overigens niet dat maatschappelijke achterstand geen rol speelt. Die is wel degelijk een voedingsbodem voor criminaliteit. Ik zeg ook niet dat er niet daadwerkelijk door de politie gediscrimineerd wordt. Een politiepatrouille die tien Marokkanen op een hoek ziet staan, zal een andere reactie hebben dan wanneer hij tien Belgische jongeren op de hoek ziet staan. Maar je komt niet veel verder als je je alleen daarop baseert om de verschillen te verklaren.
Toen uw onderzoek in het parlement werd aangekondigd, brak een storm van protest los. Had u dat verwacht?
Van San: Het thema op zich lag gevoelig, dat wist ik. Daarom vond ik dat het op een heel genuanceerde manier naar buiten moest komen. Door het ministerie van Justitie zelf is het op een nogal ongelukkige manier, en dan druk ik me nog zwak uit, naar buiten gebracht. De relatie tussen ‘etniciteit en criminaliteit’, daar zou het allemaal om gaan. Het leek bijna of ik biologisch-deterministisch onderzoek ging doen. Journalisten schreven ‘mevrouw Van San wil niets kwijt over haar antropologische methoden’. Net of ik een nieuwe schedelmeter was, naar analogie van de nazi’s.
In Mechelen werden posters met uw foto verspreid waarop allochtonen en hun organisaties werden opgeroepen niet met u mee te werken. Heeft alle commotie rond uw onderzoek het eigenlijke veldwerk bemoeilijkt?
Van San: Ja, ik heb ook gehoord dat een meneer van een jeugdhuis in Mechelen een foto van mij verspreid had onder Marokkaanse jongens om hen te waarschuwen. Nu was Mechelen geen onderzoeksterrein. Maar in Antwerpen was het moeilijk. Door de aard van de vragen hadden de mensen geen enkel benul dat het om dat fameuze Verwilghen-onderzoek ging. Bijna een clandestien onderzoek dus. Maar ik wilde ook politiemensen en straathoekwerkers aan het woord laten. Dan moet je via de officiële instanties voor toestemming, en dat bleek een groot probleem. Ik merkte bij de politie weinig toegang. De straathoekwerkers stonden ook niet echt te springen om met mij gesprekken te hebben. Er waren ook overkoepelende organisaties die hadden laten weten dat ze niet aan het onderzoek wensten mee te werken.
In Brussel heeft het mij heel veel moeite gekost om een wijk te vinden waar ik kon werken. Ik had verschillende wijken in Molenbeek en Sint-Joost-ten-Node op het oog. Maar dat waren gemeenten met PS-burgemeesters en die hadden het onderzoek afgedaan als racisme. Op mijn brieven, faxen, telefoontjes werd gewoon niet gereageerd. Er kwamen geen officiële weigeringen, maar officieus wel. Toen ik op een besloten bijeenkomst sprak over onderzoek in Sint-Joost-ten-Node werden er brieven verspreid in die gemeente om mensen te waarschuwen. Ik heb later gesproken met iemand van de politie die toegaf dat ik alleen door zo hardnekkig aan te dringen medewerking heb gekregen van de politie van Brussel, waar we de Chicago-wijk onderzochten.
Wat verwacht u van de reacties op het rapport?
Van San: Ik verwacht hevige reacties, maar ik hoop ook dat voldoende mensen naar de inhoud zullen kijken. Sommige mensen zullen er wel weer meteen het racisme bij halen en het Vlaams Blok. Maar misschien zullen er ook een aantal mensen zijn die zeggen: misschien is het zo gek nog niet wat daar staat.
Hans van Scharen