Van een fleurige Arabische Lente is in Egypte nog altijd geen sprake. Het land is diep verdeeld over hoe het nu verder moet. Diehard-activisten blijven het Tahrirplein bezetten. Maar voor de meeste Egyptenaren is het voorlopig genoeg geweest.

Tussen de schamele tenten op het Tahrirplein lag enkele weken geleden een geïmproviseerd graf. Op een houten bord, dat een grafsteen leek voor te stellen, stond in grote Arabische letters: ‘Tahrir is de begraafplaats van de militaire raad.’ Dezelfde haat tegen de Hoge Raad van de Gewapende Strijdkrachten (SCAF), die Egypte sinds het aftreden van president Hosni Mubarak op 11 februari 2011 stevig in handen heeft, vind je overal terug in de buurt van het inmiddels wereldberoemde ‘plein van de bevrijding’. Op de zijmuur van een imposant, sovjetachtig overheidsgebouw staat ‘Fuck SCAF’. Graffiti tonen het sombere gezicht van de 76-jarige SCAF-voorzitter Mohammed Hussein Tantawi met een streep erdoor. Woedende en verontwaardigde mensen schreeuwen dat soldaten ‘honden’ zijn.

Maar cynisch genoeg lijkt vooral het omgekeerde het geval: het Tahrirplein begint steeds meer te lijken op een begraafplaats voor activisten. Sinds 15 december 2011, toen het geweld weer oplaaide, stierven al minstens veertien betogers. Een van hen was de 52-jarige Emad Effat, een prominente geestelijke van de Azhar-universiteit. Hij kreeg twee kogels in de borst. En in scherp contrast met wat Egyptische staatszenders beweren, heeft het leger de voorbije weken verscheidene activisten en toevallige voorbijgangers bijzonder hard aangepakt. Alsof de militairen eindelijk, nadat ze zich lang hadden moeten beheersen, hun woede konden koelen op de betogers. Zo sloeg een groepje soldaten een demonstrante van de 6 April-beweging brutaal in elkaar, scheurden haar kleren af en staken vervolgens alle tenten op het Tahrirplein in brand. Van de symbolische begraafplaats voor de militaire raad bleef, behalve enkele zwartgeblakerde stenen, niets over.

‘De revolutie is nog volop bezig!’, riepen betogers achteraf. En daar lijkt het inderdaad op. Maar van een fleurige Arabische Lente is in Egypte geen sprake. Bijna overal in de hoofdstad zie je taferelen die wijzen op repressie door het leger: jongeren met verse hoofdwonden; neerslachtige gezichten van vaders, moeders, broers en zussen die voor het politiekantoor op nieuws wachten over een gearresteerd familielid (de controversiële noodwet die grondwettelijke vrijheden opschort, is nog altijd niet afgeschaft); legerkonvooien op de openbare weg; jonge soldaten met matrakken; prikkeldaad en massieve betonblokken die de verbindingswegen naar het parlement blokkeren. Het is duidelijk wie de lakens uitdeelt.

Maar terwijl sommige Egyptenaren de ‘revolutionaire’ strijd tegen de militaire junta absoluut willen voortzetten, wantrouwt een groeiende groep de laatste uitbarstingen van straatprotest. Nergens laat de tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van de vlammende protesten zich scherper voelen dan in Qasr Al-Ainy, de straat die het Tahrirplein verbindt met het parlement en waar een constante eb en vloed van betogers is. Honderden passanten en nieuwsgierigen staan hier de recente gebeurtenissen luidruchtig te bespreken. Het lijkt wel Speakers’ Corner in Hyde Park, maar dan chaotischer en grimmiger. De verkopers van thee, geroosterde maïs, suikerspinnen, sigaretten en zoete aardappelen trekken er zich weinig van aan: zij hebben zaken te doen.

‘We hebben hier helemaal niet te maken met jongeren die de revolutie beschermen,’ legt een man geagiteerd en met kwade handgebaren uit, ‘maar met militante onruststokers.’ Waarop anderen hem dan weer driftig tegenspreken. Af en toe is de diplomatische tussenkomst van omstanders vereist, om te vermijden dat mensen elkaar in de haren vliegen. Eén woord komt in bijna alle discussies aan bod: baltaga, ‘criminelen’. Wie daarmee bedoeld wordt, is flou. Zijn het, zoals veel mensen lijken te geloven, freelancecriminelen die door leden van het oude regime – de felool – zijn ingehuurd om het land te destabiliseren? Of zijn het, zoals anderen hardnekkig volhouden, ongure types die in opdracht werken van het leger en het ministerie van Binnenlandse Zaken? Niemand lijkt met zekerheid te weten wat er werkelijk aan de hand is.

Postrevolutionaire rust

Op het eerste gezicht is het alsof heel Egypte in de ban is van de recente opstanden. En dat de revolutie nog altijd, net als enkele maanden geleden, in alle hevigheid woedt. Maar dat is niet zo. Zodra je het mondaine centrum van de hoofdstad, met zijn trendy eetplaatsen en vele reisbureaus, verlaat en de gigantische archipel van illegaal gebouwde buitenwijken intrekt, zie je iets anders: niemand in die dichtbevolkte wijken lijkt zich druk te maken over de woelige straatprotesten, enkele kilometers verderop. Hier, in de bedrijvige en vuile buitenwijken van de hoofdstad waar onafgewerkte rode bakstenen flats het uitzicht domineren en nauwelijks aangelegde straten te vinden zijn, heerst een soort postrevolutionaire rust. De gesprekken in de cafés, op de markt en in de moskeeën gaan niet over de recente botsingen tussen betogers en het leger. Hier hebben de inwoners andere dingen aan hun hoofd: het leven van alledag.

Dat is niet altijd zo geweest. In tegenstelling tot wat veel media veronderstelden, waren het niet alleen liberale middenklassejongeren die de revolutie tot stand brachten. Massa’s inwoners uit arme en informele wijken – waar 70 procent van de ongeveer 17 miljoen Caïrenen wonen – kwamen toen naar Tahrir gestroomd. Ze hadden redenen genoeg om tegen het bewind in opstand te komen: de complete verwaarlozing van hun buurten door de overheid (op veel officiële stadskaarten blijven de informele gebieden blanco); de toenemende armoede; de nauwelijks verholen minachting voor de inwoners uit die volksbuurten; de onvoorstelbare corruptie. Ook Mahmoud Eymad, een charmante en zelfverzekerde jongeman uit Imbaba, trok onmiddellijk naar het Tahrirplein zodra hij vernam dat zijn beste vriend ‘Bibou’ door een rubberkogel in zijn oor was geraakt. Maar dat was toen, vóór de verkiezingen. Nu heeft Eymad weinig op met de aanhoudende straatprotesten. Net als veel anderen in de informele wijken vond hij ze onverdedigbaar. ‘We mogen niet ongeduldig zijn’, zegt Eymad, die zijn job als ambtenaar tijdens de revolutie had opgezegd als verzet tegen het oude regime. ‘We hebben al veel bereikt. Bovendien heeft de militaire raad beloofd dat hij in juni de macht zal overdragen aan het parlement. Wel, we moeten ze een kans geven en geduldig afwachten. Vooral ook omdat de verkiezingen rustig en georganiseerd verlopen.’ Eymad maakt geen geheim van zijn sympathie voor de partij van de Vrijheid en Gerechtigheid, die voortkomt uit de Moslimbroederschap. Zoals veel mensen in Imbaba en elders in Egypte verwacht hij er veel van: de partij belooft schoon schip te maken. ‘Wat voor zin heeft het nu nog te betogen? Er vallen nodeloos doden, er heerst instabiliteit en de economie gaat er zo verder op achteruit.’

Stille meerderheid

Eymad is niet de enige die daar zo over denkt. Volgens een grootschalige peiling die tussen maart en september 2011 in Egypte werd afgenomen, gelooft een grote meerderheid dat de aanslepende protesten slecht zijn voor de economie en de stabiliteit van het land. En wat opmerkelijk is: het leger is tamelijk populair. Veel Egyptenaren zien het leger als een bron van stabiliteit in turbulente tijden: gedisciplineerd en professioneel. Wat zeker niet wil zeggen dat ze de permanente macht in handen willen zien van een kleine kliek generaals; maar volgens de studie vertrouwen veel mensen het leger en de SCAF. De centrale eis van de betogers – dat de militaire raad de macht onmiddellijk moet overdragen aan een burgerlijk bestuur – vindt dan ook weinig weerklank bij het gros van de 83 miljoen Egyptenaren. Ze willen terug naar een normaal leven. Ze willen dat het land weer ‘werkt’.

Een veelgehoorde verklaring daarvoor is de wijdverspreide armoede: 40 procent van de Egyptische bevolking moet met 2 dollar per dag zien rond te komen (net genoeg voor een liter melk en een kilo brood). Maar wegen de protesten dan zo zwaar op de economie? Volgens Thanassis Cambanis, een Amerikaanse Midden-Oostencorrespondent die aan een boek werkt over de politieke gevolgen van de Egyptische revolutie, is die redenering niet echt overtuigend. ‘In het toerisme wel. Maar voor de rest is er weinig verband tussen de betogingen in het centrum van Caïro en de teleurstellende prestaties op de beurs.’ Ook Tariq Al-Sayyid, een hardwerkende Caïreense handelaar in marmer, twijfelt aan de impact van de protesten op de economie: ‘Eigenlijk is er sinds de start van de revolutie op 25 januari economisch gezien weinig veranderd, noch in de positieve noch in de negatieve zin. De media hebben het vaak over een dreigende economische instabiliteit. Maar ik heb het gevoel dat ze de dingen vooral zo voorstellen, ze willen mensen angst aanjagen. En het lukt: mensen zijn bezorgd.’

Propaganda

Intussen gebruikt het leger de staatsmedia op een agressieve en manipulatieve manier – het is een van de meest opvallende aspecten van de zogenaamde contrarevolutie. Het doel van de militairen, zo valt sterk op, is om de betogers in een kwaad daglicht te stellen. Iets waar ze, ondanks het kritische weerwerk van enkele privézenders en -kranten, aardig in slagen. Zo toonde SCAF-lid Adel Emara onlangs op een persconferentie beelden van betogers die molotovcocktails gooiden naar gebouwen in de buurt van het parlement. Hij beschuldigde de betrokkenen ervan ‘de goede relatie tussen het leger en het volk te willen ondermijnen’, maar benadrukte dat het leger ‘de bevolking, die ons de revolutie heeft toevertrouwd, niet zal teleurstellen’. Als geruststelling voegde Emara eraan toe dat de ordetroepen, ondanks de provocaties, ‘nooit geweld zullen gebruiken tegen betogers’.

Maar de realiteit was anders. Op die bewuste ‘zwarte zaterdag’, 16 december, stond een dertigtal mannen in burgerkleding vanaf het dak van het Egyptisch Instituut, dat zich schuin tegenover het parlement bevindt, bakstenen en tegels te gooien naar betogers. Waarop veel aanwezigen zich hardop afvroegen hoe die mannen, zo dicht bij de militaire posten, het gebouw in konden. Even frappant was de gebrekkige reactie van de brandweer toen het gebouw in brand schoot: urenlang werd het waterkanon gericht op de betogers en in de lucht, in plaats van op het brandende gebouw vol waardevolle manuscripten. Twee dagen lang bleef het Egyptisch Instituut nasmeulen. Voor veel Egyptenaren, die het nieuws via de staatszenders volgen, het ultieme bewijs dat het hier om een harde kern van criminelen gaat – baltaga.

De overtuiging dat het leger uit gedisciplineerde mannen bestaat en de betogers uit jong tuig hoor je overal. Ook Moustapha Kamel El-Sayyid, een gerespecteerde politieke wetenschapper aan de universiteit van Caïro en veelgevraagde spreker, benadrukte dat de overgebleven betogers niets meer zijn dan ‘een restgroep van geradicaliseerde tieners, meestal familieleden van slachtoffers’. Dat dezelfde dag een grote vrouwenmars plaatsvond in het centrum van Caïro, waarbij moslims, christenen, senioren en studenten een menselijke ketting vormden om de vrouwelijke betogers te beschermen, paste niet in die visie. ‘Vrouwen zijn een rode lijn’, scandeerden duizenden vrouwen als reactie op de hardvochtige manier waarop het leger de 6 April-activiste had toegetakeld. Een ander treffend tegenvoorbeeld is de vermoorde Azhar-geestelijke Emad Effat: ook hij beantwoordde niet aan het stereotiepe beeld van de jonge, hooliganachtige betoger die uit is op wraak.

Verkiezingen

De vraag is nu of de verkiezingen een eind zullen maken aan het huidige militaire bewind. Daarover lopen de meningen uiteen. Sommige analisten zijn optimistisch en verwachten een geleidelijke overgang naar een civiel bestuur. Anderen vermoeden dat het leger de macht zal proberen op te eisen via presidentiële verkiezingen. Maar over één ding is bijna iedereen het eens: de Moslimbroederschap en de ultraorthodoxe salafisten – de twee grote winnaars van de verkiezingen – zullen de legerleiding niet te hard tegen de borst stuiten. Ze concentreren zich liever op het honderdkoppig comité, dat door het parlement aangesteld zal worden en de opdracht heeft om een nieuwe grondwet te schrijven. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom de islamisten tijdens de laatste protesten, afgezien van enkele eigenzinnige en dissidente leden, er niet bij waren: er moest electoraal geoogst worden. Meer dan 80 jaar heeft de Moslimbroederschap op dit moment gewacht. Onmiddellijk proberen om de macht van het leger terug te dringen, zou politieke zelfmoord zijn. Het leger heeft hen al eerder – in 1954 – aan de kant geschoven en brutaal onderdrukt, nadat hen eerst een deel van de politieke macht was beloofd.

Volgens de Egyptische journaliste Yasmine El-Rashidi zijn er nu al onheilspellende tekens dat de SCAF de verkiezingen misbruikt om verder verdeeldheid te zaaien. Zo gebruiken ze de vrees van liberale groeperingen voor een te islamitisch gekleurde grondwet als voorwendsel om het schrijven van de nieuwe grondwet volledig te overzien, en in te grijpen indien nodig. Zogezegd om de grondrechten van minderheden te beschermen. Meer plausibel is inderdaad dat de generaals zo willen vermijden dat de nieuwe wetten hun enorme macht en privileges in het gedrang kunnen brengen. Als het moet, zo merkte een Egyptenaar op, ‘zullen ze zelfs de hele boel opblazen – alles om hun hachje te redden. Ze voelen zich oppermachtig’.

Toch zou de militaire raad er goed aan doen om zich niet te comfortabel te voelen bij de gedachte dat de ‘stille meerderheid’, die statistische abstractie, hem vertrouwt en steunt. De historische opstand tegen Mubarak heeft miljoenen Egyptenaren politiek wakker geschud: ze zijn alert, en ze leren snel bij. De kans dat ze nu werkloos zullen toezien hoe de ene militaire dictator de andere vervangt, zou wel eens kleiner kunnen zijn dan sommige analisten denken. Zelfs sceptici en tegenstanders van de huidige protesten benadrukten, wanneer het over een mogelijke mislukking van de verkiezingen of de revolutie ging: ‘Als het leger niet doet wat het belooft, dan hebben we nog altijd Tahrir.’

Wijst dat op een uiteindelijke revolutionaire triomf? Misschien. Maar voorspellingen zijn gevaarlijk, zeker als het om revoluties gaat. Het is te vroeg om het nakende einde van het militaire bestuur uit te roepen. In het post-Mubaraktijdperk is nog niets beslist: de strijd om de politieke toekomst van het land is nog niet gestreden.

DIT ARTIKEL KWAM TOT STAND MET STEUN VAN HET FONDS PASCAL DECROOS VOOR BIJZONDERE JOURNALISTIEK.

DOOR CHAMS EDDINE ZAOUGUI IN EGYPTE

De meeste Egyptenaren willen het leger níét meteen weg. Ze willen een normaal leven, en dat het land weer ‘werkt’.Het leger bestaat uit gedisci-plineerde jongens en de betogers zijn jong crapuul – dat is het algemene gevoel.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content