‘Vlaanderen is net het dorp van Asterix’

'Eenzaam is eenzaam, dacht de Eenzame Man, maar als er iemand bij komt, verveel je je zo snel.' © SASKIA VANDERSTICHELE

Ooit lachte hij, in zijn Zwarte Komedie, graag met koning, keizer en admiraal. Vandaag woont hij met zijn hond op een heuvel in de Ardennen. Hij schreef er een boek over. Tot u spreekt Bert Verhoye, satiricus-van-het-leven.

Summertime blues, met dank aan de vrolijke vrienden van het spoor. Net voor Namen stopt de trein naar het einde van het land. ‘We staan stil’, zegt de conducteur door de luidspreker, voor reizigers die wat trager van geest zijn. ‘Wat verder langs het spoor is een bom uit de Eerste Wereldoorlog gevonden.’

‘Toch goed dat ze bij de NMBS zo bij de pinken zijn’, zegt de vrouw die tegenover me zit.

Vijf minuten later. ‘Voorlopig wil de bom maar niet ontploffen’, sakkert de conducteur. ‘Daarom wordt onze trein afgeschaft. Mensen die verder willen rijden, moeten overstappen op een bus.’

‘Moet u per se verder rijden?’ vraagt mijn overbuur. ‘Of volstaat Namen?’

We stappen uit de afgeschafte trein. Ik vertel haar dat ik op weg ben naar een oud-theatermaker van De Zwarte Komedie. Een plaats in Antwerpen waar gulzig om het leven gelachen wordt. Tom Lanoye debuteerde er ooit, net als vele anderen. Meer dan dertig jaar was Bert Verhoye er maître d’orchestre, zijn bobtail Boris directeur. Ze waren een onafscheidelijk duo, een vertrouwd beeld in de stad. Later ging de hond in de politiek, hij werd bijna verkozen.

Those were the days, Boris is al jaren dood. Zeven jaar geleden vertrok ook Verhoye uit de stad, in de maand dat Bart De Wever grote honden wou verbieden. Zoek er geen verband achter, het is toeval. Verhoye woont nu op een heuvel ergens diep in de provincie Namen, vlak bij de Franse grens. Met zijn nieuwe grote hond, Belle.

‘Wat doet hij daar?’ vraagt de vrouw.

‘Hij schrijft’, zeg ik. ‘Heeft net een prachtig boek uit: Vijf jaar in de Ardennen, over een eenzame man die met een hond op een heuvel in de Ardennen woont.’

Uren later.

Verhoye staat me aan het station op te wachten. ‘Dat was een wereldreis’, roep ik hem toe. ‘Hoe ver ligt Bellefontaine eigenlijk van Antwerpen?’

‘Zo ver dat ik zelden nog aan die stad denk’, zegt hij. ‘Onlangs wandelde ik via Google Streetview nog eens door de stad. Zo lelijk dat Antwerpen is geworden! Baas Gansendonck in de praktijk. Ik heb nochtans zevenendertig jaar graag in Antwerpen gewoond. Als stadsjournalist voor De Nieuwe Gazet flaneerde ik elke dag door de straten, op zoek naar verhalen. Het was een stad met charme, ook al lag die vaak op de rand van de illegaliteit – of erover. Het Falconplein met zijn Russische namaakwinkels: dat was uniek in de wereld! Zo had Antwerpen veel plekken. Langzaam zag ik die charme wijken voor zakelijkheid. Heel typerend: wij, stadsjournalisten, liepen vroeger binnen en buiten in het stadhuis. Vandaag staan er overal beveiligingspoorten. Alsof Al-Qaeda straks vanuit café Den Engel ’t Schoon Verdiep gaat bestoken. Noem mij trouwens één Antwerpse schepen die de moeite waard is om te beveiligen.’ (grijnst)

De Eenzame Man had geen hoge pet op van de valse hoeraberichten. Bijvoorbeeld dat er water gevonden was op Mars. Wat ben je met water op Mars, zolang er geen pastis gevonden is op Mars, vroeg hij zich af. En hij prees zich gelukkig dat hij en de wit en bruin gevlekte hond niet op Mars woonden.

We rijden door het hol van Pluto, zijn heuvel op. Helemaal bovenaan staat een houten huisje. Zijn hond Belle blaft een welkomstgroet.

We verschansen ons op het terras, met een fles rode wijn. ‘Soms lijkt een leven op een cirkel’, zegt hij. ‘Ik ben geboren in de stilte van West-Vlaanderen, maar wou daar weg. Het was er te beklemmend. Het PMS raadde me aan om Germaanse te studeren en leraar te worden. Tot op een dag Theater Antigone optrad in de school: ongelooflijk slecht toneel, maar voor mij de prikkel om naar het RITS in Brussel te trekken. Ik was ervan overtuigd dat er meer te doen was met theater. Zo ben ik in Brussel en later in Antwerpen beland: leven in een grootstad was echt een opluchting.’

‘Veertig jaar later lag ik op een operatietafel voor een zware hartoperatie. Ik moet weg uit de stad, besefte ik. Weg van de deadlines, het opgeklopte gedoe, het geroddel ook. In Bellefontaine leef ik weer op het ritme van de seizoenen. Dat doet iets met een mens. Toen ik hier zeven jaar geleden kwam wonen, kreeg ik een brief van burgemeester David Clarinval. “Welkom in Bellefontaine. Hier is mijn gsm-nummer. Als er iets is, bel me.” Kun je je voorstellen dat De Wever zoiets zou doen in Antwerpen?

‘De mensen hier kijken met veel ironie naar het noorden: alsof het daar het dorp van Asterix is met al die rare figuren. Toen Gwendolyn Rutten onlangs die stupide opmerking maakte dat Open VLD weer een ideeënpartij moest worden, schreef ik op Facebook: “Heeft er iemand een idee voor Gwendolyn?” Clarinval, een MR-politicus, antwoordde: “Liberaal worden, misschien?”‘

Het vervelende aan een nieuwe relatie, dacht de Eenzame Man, is dat je telkens je leven moet vertellen. In zijn vorig bestaan had hij eens folders laten drukken. Maar in de loop der jaren was hij een heel ander type geworden. Rustiger vooral. Als hij een vrouw ontmoette, zou hij nooit heel haar leven willen kennen. Wat interesseerde het hem met wie zij de sponde had gedeeld en hoe vaak. Een vrouw zonder mysterie is geen vrouw. In relaties zouden ze voorkennis moeten verbieden, gelijk de transactie van aandelen. Eenzaam is eenzaam, dacht de Eenzame Man, maar als er iemand bij komt, verveel je je zo snel.

‘Mijn moeder zei altijd: “Als je zestig bent, kun je niet meer zo goed lopen als op je twintigste. Maar dat is niet erg, want je weet meer.”‘

‘Wat?’ vraag ik.

‘Dat alleen zijn niet per se slechter is.’

‘Keer je ooit terug naar de stad?’

‘Nee. Ik zou alleen nog eens een voorstelling willen zien van De Zwarte Komedie, dat ligt me nog altijd na aan het hart. Destijds heb ik de Komedie opgericht omdat ik met vrienden theater wou maken. Ik heb met fantastische acteurs gewerkt, aan wie ik de beste herinneringen bewaar. Maar de meerderheid zijn egotrippende idioten. Ga met een acteur op café en noteer hoe vaak je “ik” hoort in vijf minuten tijd: verbazingwekkend dat het kan. Ze zeggen zo vaak niets en als ze zwijgen is het nog erger. “Die tekst bekt niet”, roepen ze dan – terwijl ze zelf nog nooit een boek gelezen hebben. Elke keer dacht ik dan aan Julien Schoenaerts, iemand die nergens respect voor had, behalve voor een tekst. Julien op scène, dat behoorde tot het mooiste van wat ik op deze aarde aanschouwd heb. Die magie wou ik ook brengen in de Zwarte Komedie.’

‘Maar met humor…’ opper ik.

‘Humor is voor mij een manier om te overleven. Een wapen. Machthebbers hebben dat niet, ze begrijpen dat ook niet. Destijds hebben we een satire gemaakt over Leo Tindemans. Later schreef hij in zijn memoires: “Er was een gesubsidieerd theatergezelschap dat mijn dood propageerde.” Zijn dood propageren? We zouden wel zot zijn: dan waren we ons onderwerp kwijt! Vandaag zou ik graag een satirisch stuk maken over Bart De Wever: nog zo iemand zonder humor. Hij heeft wel een paar wisecracks uit een boekje geleerd, maar kan zichzelf niet relativeren. Dat bleek nog eens tijdens de verkiezingsnacht, met die ‘Zet die ploat af’. Er waren honderden manieren om die situatie met een kwinkslag op te lossen. Maar die ‘zet die ploat af’ verried wie hij echt was: een choleriek ventje.’

‘De politieke satire van De Zwarte Komedie heeft geen school gemaakt’, zeg ik.

‘Politiek cabaret bestaat hier niet. Mensen gaan het liefst naar de brave, sullige humor van Geert Hoste kijken. Humor voor het Dexiapubliek. Alleen Alex Agnew vind ik wel grappig, omdat hij nog stelling durft in te nemen.’

‘Was het vroeger anders?’

‘Nee. In 1965 won ik de eerste editie van het Humorfestival in Heist. Ik mocht een voorstelling spelen, maar had geen geld om me te verplaatsen. Miel Cools gaf me een lift, in zijn zware Mercedes. Toen ik hem later die avond zag optreden, besefte ik wat succes in Vlaanderen betekent: je moet het Davidsfondspubliek kunnen behagen. De Nederlanders zijn anders. Mondiger, minder stug. Zij zijn opgevoed met de praat- en discussiecultuur van het protestantisme, terwijl wij geterroriseerd werden door het katholicisme. Een Bijbeldiscussie is iets anders dan een kanselrede.’

De Eenzame Man las veel biografieën. Hij kwam telkens tot de conclusie dat hij op verre na niet de enige eenzame man was. Hoe is de wereld in stand gebleven met al die eenzame mannen, vroeg hij zich dikwijls af.

‘Wat vond uw vader ervan dat u theater ging studeren?’ vraag ik.

‘Hij begreep dat niet. Vader was een man van een andere generatie. Net voor het einde van de oorlog is hij opgepakt door de Duitsers. Dat heeft hem hard getekend. Van hem heb ik wel een levenslange haat geërfd voor alles wat naar fascisme en nationalisme ruikt. In het begin van de jaren zeventig maakte ik een komedie over Cyriel Verschaeve, de priester-collaborateur. De leider van de Vlaamse Militanten Orde, waarvan ook de vader van Bart De Wever lid was, riep op om mij te liquideren. Elke voorstelling van Verschaeve werd een veldslag.’s Nachts gooiden ze stenen door mijn ruit, ze staken een theater in de fik. Mijn kinderen moesten zelfs vijf maanden onderduiken bij de politie omdat ze ontvoerd dreigden te worden.’

‘Onlangs, zo veel jaren later, zei Guy Verhofstadt in een interview: “In mijn studententijd ben ik naar Verschaeve gaan kijken op de Blandijnberg in Gent. Toen ik die VMO’ers tekeer zag gaan tegen een theaterstuk, ben ik antifascist geworden.” Dat ontroerde me wel.’

‘Maar we hadden het over uw vader…’

‘Een voorstelling vergeet ik nooit, die in mijn geboortedorp Tielt. Hij zou komen kijken. Ook daar werd er natuurlijk gevochten – Verschaeve heeft nog lesgegeven in Tielt. Na de opvoering stelde de rijkswacht voor om vader en de rest van de familie te escorteren. Waarop hij zei: “Ik was in de oorlog niet bang van dat schorremorrie, nu ben ik nog altijd niet bang.” Hij ging naar buiten en riep: “BENDE ONNOZELAARS!” Het werd muisstil, niemand durfde iets te zeggen. Ik was zo fier dat hij mijn vader was.’

‘Nooit laf zijn, dat heb ik van hem geleerd. Een tijd geleden belde de VRT. Ze wilden, in de aanloop naar de verkiezingen, politici confronteren met twee verrassingsgasten. Ze vroegen of ik samen met Etienne Vermeersch in debat wilde met Filip Dewinter. “Heel graag”, zei ik. Een dag voor de uitzending kreeg ik een mail. “Wegens omstandigheden kan uw deelname aan het programma niet doorgaan. Maar u wordt wel betaald.” “Ik hoef niet betaald te worden,” antwoordde ik, “maar ik wil wel weten waarom ik afgevoerd word.” Bleek dat Dewinter gedreigd had: “Als Verhoye komt, blijf ik thuis.” Ik belde naar professor Vermeersch. Hij reageerde geschokt. “Misschien kunt u ook eens een statement maken”, stelde ik voor. “Zeker niet”, zei hij direct. Hij wou zijn tv-carrière niet in het gedrang brengen.’

‘Ik moest eraan denken toen ik onlangs Vermeersch en De Wever gezellig zag doen in Reyers Laat. (schudt het hoofd) De ontzettende braafheid waarmee men vandaag alles probeert te omzwachtelen. Al die lakeien, ook in de journalistiek: ze schurken toch zo graag tegen de macht aan.’

‘Jij propageerde destijds de subjectieve journalistiek.’

‘Objectiviteit heb ik nooit hoog in het vaandel gehad, dat is waar. Daarover heb ik veel discussies gehad met mijn hoofdredacteur, Frans Strieleman. “Meneer Verhoye, kunnen we feiten en opinie strikt scheiden, alsjeblieft?” “Ik doe mijn best, meneer Strieleman.” (grijnst) Het minste was al voldoende om een storm van protest te ontketenen. Ik had altijd een hekel aan Blankenberge – een jeugdtrauma. Ooit schreef ik: “Twee keer komt de zee aan in Blankenberge, en twee keer trekt ze zich beschaamd terug.” Postzakken vol woeste lezersbrieven! Maar nooit heeft iemand zijn abonnement opgezegd. De volgende keer kochten ze opnieuw de krant, om zich opnieuw te kunnen ergeren. Zo werken die dingen. Krantenmanagers begrijpen dat niet. Ze willen de lezer behagen, de kool en de geit sparen. Maar zo maken ze de kranten kapot. Wat hebben wij hier in Vlaanderen nu aan de wereld te melden? Ik zou niet weten wat.’

‘Ken je het gedicht An das Publikum van Kurt Tucholsky? ‘O hochverehrtes Publikum, sag mal: Bist du wirklich so dumm?(…) Zo dom dat in kranten, vroeg en laat, steeds minder te lezen staat?’ Een zin die honderd jaar oud is, maar het is er sindsdien niet op verbeterd. Kranten moeten weer meer verhalen brengen, dat is wat mensen altijd zullen lezen. Omdat ze zo even hun petieterige, kleinzielige leven kunnen ontlopen en onderduiken in de belevenissen van iemand anders. Als die ellendig zijn, zijn ze blij dat het hen beter vergaat. Als het positief is, willen ze ook zo worden. Gabriel Garcia Marquez, dat is de beste journalistiek die er is.’

Hij schenkt wat rode wijn bij.

‘Wist je dat De Nieuwe Gazet de enige krant ter wereld is die Tsjernobyl gemist heeft? Een primeur! Die dag had ik avonddienst. Op de telex verscheen: “Kernramp in Tsjernobyl.” Ach ja, dacht ik, we zullen wel zien – ik had al een paar trappisten op. De volgende ochtend om zeven uur: telefoon. Mijn chef Strieleman aan de lijn, ziedend. “Meneer Verhoye, Tsjernobyl! Zegt het u iets?” Ik zal maar niet vragen “wat is daar gebeurd?”, dacht ik. “Meneer Strieleman,” zei ik, “dat lag in de lijn der verwachtingen. Russen en technologie, dat moest ooit eens mislopen. Ik vond dat geen nieuws.” Strieleman ontplofte. Ik vrees dat mensen vandaag voor minder ontslagen worden.’ (lacht)

Waar gaan al mijn herinneringen naartoe, dacht de Eenzame Man, de dag dat ik mij niets meer herinner? Zullen ze oplossen als wasem op een spiegel? Verdwijnen ze in de lucht, waar elkeen ze kan oppikken en naar goeddunken gebruiken? Of vertoeven ze voor altijd in het Grote Niets? En hij dacht aan zijn oude leraar, die hem had leren schrijven, en in zijn laatste fase de strijd tegen alzheimer had gewonnen door op een helder moment uit de arena te stappen. De oude leraar zei: ‘Woorden mogen alleen dienen om de stilte beter te maken.’

‘Waarom schrijf je?’ vraag ik.

‘De dichter Jean Pierre Rawie drukte dat ooit mooi uit. Je kunt van de wereld los zijn, verdwaald in het heelal. Maar “alleen achter mijn schrijftafel gezeten, heb ik opnieuw aan heel de schepping deel”. De dag dat ik niet meer schrijf, adem ik niet meer. Ik vind het niet erg dat er niets van mijn theaterstukken bewaard gebleven is. Alles zit in mijn hoofd. Laatst hoorde ik wel dat er een tekst van mij in het Letterenhuis ligt. Vreemd, want ik heb nooit iets aan het Letterenhuis gegeven. Bleek dat ik ooit een tekst vergeten was op de trein. Die was bij de dienst verloren voorwerpen van de NMBS terechtgekomen. Daar dachten ze: oei, een tekst, wat moeten we daar nu mee doen? Ze hebben hem naar het Letterenhuis gebracht. Zo verwerft een mens eeuwige roem.’

De nacht valt over Bellefontaine. De laatste bus is allang vertrokken. Er rijdt eigenlijk maar één bus per dag in het hol van Pluto. Aan de halte staat: ‘Als u de bus van de dag mist, zoek dan iemand om mee mee te rijden.’

Ik kijk naar de oude man en zijn hond, maar die blaffen naar de maan. ‘De eerste mythische functie van de hond is de mens te gidsen door de nacht van de dood, nadat hij zijn gezel was tijdens de dag van het leven’, schreef hij ergens.

‘Ben je bang voor de dood?’

‘Waarom zou ik? Dan mogen we aan de rechterhand van de Schepper zitten – wie droomt daar niet van? Hoewel, we moeten daar dan wel voor altijd zitten, dat is wel minder.’ (lacht)

Nog een verhaal. One for the road, straks.

‘Ooit maakte ik in de krant een grap over de dood. Meteen stond Strieleman aan mijn bureau. “Meneer Verhoye, wij spotten niet met de dood.” “Ik vind dat we met alles moeten kunnen lachen, meneer Strieleman”, antwoordde ik. Waarop hij: “Meneer Verhoye, ik zou willen dat we op hetzelfde moment sterven. Dan zullen we eens zien wie van ons tweeën het bangst is.” Ik ken niemand die op zo’n mooie en serene manier doodgegaan is als hij. Een paar dagen voor hij stierf, ben ik hem gaan bezoeken. Toen we voorgoed afscheid namen, zei ik: “Meneer Strieleman, u wint.”‘

Het woord ‘melancholie’ had de Eenzame Man uit zijn woordenlijst geschrapt. Het leven was al melancholisch genoeg, zonder dat je het ook nog eens moest benoemen. Toch dacht hij die avond:

‘Mijn hersens zijn van lood

Ik voel weer door mijn hartspier snijden

Soms is verdriet te groot

Om grote woorden aan te wijden

Melancholie is een klein woord.’

P.S.

De bom is nooit ontploft. Hij was te oud.

De fragmenten komen uit Vijf jaar in de Ardennen van Bert Verhoye, uitgeverij C. De Vries-Brouwers.

De voorstelling Ik heb de dageraad omarmd speelt vanaf 14 september bij www.dezwartekomedie.be.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘De Nieuwe Gazet is de enige krant die Tsjernobyl gemist heeft. Dankzij mij. Ik vond dat geen nieuws.’

‘Succes in Vlaanderen betekent: je moet het Davidsfondspubliek kunnen behagen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content