Op 11 juli volgt 1999 en een mogelijke communautaire dialoog met de Franstaligen. De contouren van het toekomstige België liggen nog lang niet vast. De staat van Vlaanderen al evenmin.
Voor Franstalig België is het al een ritueel : het zijn soms kwade dagen begin juli, want in de aanloop naar de Vlaamse feestdag van 11 juli pakken Vlaamse politici graag uit met straffe communautaire uitspraken en dan wil een onvertogen woord wel eens snel vallen. In september volgt dan iets soortgelijks in de omgekeerde richting, wanneer de Waalse feestdag wordt gevierd en, als de gelegenheid zich voordoet, een of andere Vlaamse politicus voor separatist, imperialist of egoïst moet worden uitgescholden.
Dus volstond het vorige week dat de Raad van State liet weten dat hij niets wil horen van het Vlaminov-voorstel (dat de onroerende voorheffing voor bedrijven wil verlagen) om opnieuw verongelijkte stemmen te doen opgaan over een vermeend gebrek aan Vlaamse autonomie. Zo kregen ook de termen waarin de discussie over het stemrecht voor EU-onderdanen wordt gevoerd, al snel een naar koudwatervrees en achterdocht neigende communautaire tint.
Over dat stemrecht moet nu nog niet worden gesproken, meende de Volksunie dan weer : stop dat in het pakket voor de grote communautaire onderhandelingsronde die voor 1999 op de agenda staat. Alleen is het maar de vraag of en in welke omstandigheden er over twee jaar een gesprek over een verdere staatshervorming kan worden gevoerd. Voor een tango zijn twee dansers nodig. En de voorzitters van de vier grote Franstalige partijen hebben vorige week laten weten, voor het eerst met zijn allen samen, dat het voor hen alvast niet hoeft, zelfs niet ?de volgende tien, vijftien jaar.?
Want de VU vergist zich wanneer ze meent de Franstaligen via de stemrechtkwestie aan een communautaire onderhandelingstafel te dwingen. Die zaak moet hoe dan ook geregeld zijn tegen de gemeenteraadsverkiezingen van 2000, maar niet omdat Franstalig België dat vraagt, wel omdat het kortweg moet van Europa. Het is bijgevolg geen eis waarvoor een prijs kan worden gevraagd.
Zelfs de idee dat er voor 1999 per se een nieuwe communautaire ronde op de agenda staat, berust op een misverstand. Vaak wordt immers aangenomen dat de financieringswet dat jaar afloopt. Dat is niet zo. Wat dan ophoudt, is alleen de overgangsfase ervan. Deze wet regelt de toewijzing van de financiële middelen aan de deelgebieden : BTW-opbrengsten voor de financiering van het onderwijs, een deel van de personenbelasting voor de andere bevoegdheden. De overgangsfase, die wil inspelen op de scheve verhouding in de opbrengsten van de personenbelasting tussen de landsdelen, loopt tot en met het jaar 1999 en biedt Franstalig België nog enkele jaren enige extra ademruimte.
WIE NIETS VRAAGT BETAALT NIET
Dat voordeeltje toch enkele miljarden frank per jaar loopt gradueel terug. Aan Vlaamse zijde bestond de overtuiging dat Franstalig België daardoor geleidelijk in financiële nood zou komen. Bij het einde van de overgangsfase in 1999 zouden de Franstaligen dan opnieuw om extra centen moeten vragen. Op die veronderstelling had de Vlaamse minister-president Luc Van den Brande (CVP) een hele strategie gebouwd. Ze ging ervan uit dat de Franstaligen de hand zouden moeten ophouden en zich zo in de situatie van vragende partij zouden dringen, waar tegenover Vlaanderen dan een verdere verruiming van de staatshervorming kon eisen. Alleen hebben de Franstaligen er wel voor gezorgd om niet in die positie te verzeilen ; ze snoeiden, bijvoorbeeld, drastisch in hun onderwijsuitgaven en hadden daar zelfs een maandenlang aanslepende ontreddering en woede bij hun onderwijzend personeel voor over.
Franstalig België wil zo min mogelijk te vragen hebben, omdat het ook best weet wat daarvoor de prijs zou zijn : een verdere afstand van bevoegdheden door de federale staat. En dat is nu eenmaal niet in het (financiële) belang van de Franstaligen. Van den Brande heeft al het lijstje klaar van wat hij wil binnenhalen : delen van de sociale zekerheid (kinderbijslagen en gezondheidszorgen) en een ruimere eigen fiscaliteit. Om te beginnen.
En de minister-president maakt geen geheim van wat hij met die nieuwe bevoegdheden op het oog heeft : de lasten op het bedrijfsleven verlagen via lagere patronale bijdragen (Marivlam), een lagere onroerende voorheffing (Vlaminov) en lagere successierechten voor wie via een erfenis eigenaar wordt van een familiebedrijf. Maar van Marivlam en Vlaminov kwam niets terecht, net omdat het Vlaamse Gewest daarover niet in zijn eentje kan beslissen.
Het valt overigens op dat Van den Brandes regering heel expliciet opteert voor een indirecte werkgelegenheidspolitiek, die alle heil verwacht van een carambole-effect dat uitgaat van een lichtere ondernemingsfiscaliteit. De minister-president loopt daarmee in het gareel van het Vlaams Economisch Verbond (VEV). Fiscale stimuli, aldus de toenmalige VEV-voorzitter Johan De Muynck een goed half jaar geleden in De Standaard, zijn ?het beste middel? voor een vernieuwd economisch beleid, en dat zag hij dus ook als het beste argument voor een ruimere Vlaamse zelfstandigheid.
Kort vóór De Muynck zijn uitspraak deed, had de christelijke vakbond ACV tot zijn ergernis moeten vaststellen dat de Vlaamse regering net het mes had gezet in vormingsprogramma’s die langdurig werklozen betere kansen op de arbeidsmarkt moeten bezorgen. In dit type banenplannen gelooft Van den Brande dus niet te erg. De ?eigen? Vlaamse sociale zekerheid, zo besloot het ACV, riskeert minder sociaal uit te vallen dan het huidige Belgische stelsel, ook voor Vlamingen.
HET PARLEMENT SPREEKT
Maar Van den Brande gelooft erin. In diezelfde logica wou hij enkele weken geleden op eigen houtje toch weer geld vrijmaken voor een anders verpakte Marivlam-operatie, wat dan op een njet stuitte bij zowel minister-vice-president Luc Van den Bossche (SP) als minister Wivina Demeester (CVP) van Begroting en Financiën. Van den Brande heeft gekozen : hij wil een markteconomisch Vlaanderen. Wanneer hij dus het startschot geeft voor de feestelijkheden rond 11 juli, reikt hij een prijs uit aan een Vlaams verankerd bedrijf. En nodigt hij, pakweg, geen filosoof of een kunstenaar op het spreekgestoelte uit, maar zijn het ondernemers die het woord krijgen, dit jaar VEV-voorzitter Karel Vinck.
Toch is het onwaarschijnlijk dat de staatshervorming ten laatste in 1999 niét ter tafel zou komen. In dat jaar volgen immers federale verkiezingen, als ze al niet worden vervroegd als gevolg van een regeringscrisis of van een pragmatische redenering als die waarmee premier Jean-Luc Dehaene (CVP) de verkiezingen van 1995 een half jaar naar voren haalde. Een botte weigering van Franstalige kant om een communautair gesprek te beginnen, dreigt de vorming van een federale regering onmogelijk te maken. Dat zou niet in het Franstalige belang zijn, al was het maar omdat dit de deur kan openen voor communautaire avonturen er wordt van Vlaamse zijde al vaak genoeg gesteld : met België als het kan, zonder België als het moet.
Vlamingen en Franstaligen volgen met het oog op 1999 een geheel eigen methodiek. De laatsten opteren voor de beproefde techniek van het politieke front : een optreden van de club van partijvoorzitters. Vooral de voorzitters Louis Michel (PRL) en Philippe Busquin (PS) dringen daar al een tijd op aan. Vorige week kregen ze ook hun collega’s van de PSC en Ecolo over de brug, officieel om de violen te stemmen, niet om iets anti-Vlaams te bekokstoven. Maar hun eerste conclusie liet aan duidelijkheid niets te wensen over : tot rond het jaar 2010 hoeft een verdere staatshervorming voor hen niet. Versta, wie van de Franstaligen iets wil, heeft niets te ruilen maar zal ervoor moeten dokken. Op 17 juli vergaderen de voorzitters opnieuw.
Dat het zwaartepunt zo duidelijk bij de particratie ligt, is overigens niet alleen een kwestie van keuze, maar ook van noodzaak. De moeilijke en ingewikkelde verhoudingen tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en het (overwegend francofone) Brusselse Gewest maken het lastig om een overkoepelende instantie te vinden die de communautaire dialoog met een ondubbelzinnig mandaat kan aangaan.
Aan Vlaamse kant is de natievorming daarentegen veel verder gevorderd en vormt nauwelijks nog een punt van discussie. De communautaire aanpak is er bijgevolg een stuk ambitieuzer. De partijen engageren zich veel minder direct hoewel zij, paradoxaal genoeg, wel de eigenlijke dialoog zullen moeten voeren, aangezien die in het kader van een (federale) regeringsvorming hun beslag zullen krijgen.
IDENTITEIT ALS PASSE-PARTOUT
De Vlaamse communautaire dynamiek vindt zijn oorsprong niet bij de politieke partijen maar in de nieuwe Vlaamse instellingen. Van den Brande liet zijn regering op 29 februari 1996 een discussietekst terzake goedkeuren, de zogeheten Schrikkelnota, die sindsdien, met het oog op 1999, wordt besproken in de Commissie-Staatshervorming van het Vlaamse parlement, voorgezeten door ex-minister Johan Sauwens (VU). Ook daar heeft het sociaal-economische dossier al tot wrijvingen geleid tussen enerzijds de CVP en de VU en anderzijds de SP en Agalev. De eenheid binnen de coalitie kon slechts hersteld worden door de paragraaf over de wenselijkheid van een Vlaams sociaal pact rijkelijk onbestemd te houden.
Dat laatste is typerend voor de blijvende vaagheid van het Vlaamse project. Ook in het project Vlaanderen-Europa 2002 heeft het nauwelijks concreet gestalte gekregen. Dat geldt minder voor hoe het toekomstige Vlaamse huis er formeel moet uitzien, over welke bevoegdheden en middelen het zou moeten beschikken, wel voor hoe het binnenshuis moet worden ingericht.
De partij die daar het meest onder lijdt, is de VU. Zij wordt aan haar rechterzijde klem gezet door het qua nationalisme minstens zo radicale Vlaams Blok, waarmee ze als democratische formatie evenwel niets te maken wil hebben, terwijl ze vanuit de oppositie de dynamiek van de Vlaamse regering alleen achterna kan hollen. En tot overmaat van ramp kan de partij voorzitter Bert Anciaux zal dat niet ontkennen , over vooral sociaal-economische thema’s nauwelijks gedurfde keuzen maken, omdat ze daarmee altijd een belangrijk deel van haar ideologisch zeer verspreide achterban van zich dreigt te vervreemden. Omdat dit nog de enige manier was om zich in het democratische kamp te profileren, koos de VU op haar ?conventie? van 1 juni dan maar voor de separatistische vlucht vooruit, die bovendien niet eens die naam mocht hebben.
Die inhoudelijke en maatschappelijke vaagheid maakt dan weer het identiteitsthema in de 11-juliretoriek zo aantrekkelijk. Identiteit of ?volksaard? zoals het vroeger meestal heette is evenwel een vrij ongedefinieerd en diffuus begrip, zeker zoals het circuleert in de Vlaams-nationalistische doctrine en in het Vlaamse regeringsdiscours. Daardoor blijft het politiek-normatieve gebruik ervan altijd wat dubieus. Toch wekt de notie de suggestie dat alle Vlamingen een aantal essentiële kenmerken en strevingen gemeen zouden hebben, wat ook de ultieme legitimatie vormt voor een Vlaamse zelfstandigheid. Maar die kenmerken blijken, als ze al eens worden verduidelijkt, doorgaans vrij clichématig uit te vallen. Het archetype daarvan wil dat de Vlaming genetisch een werklustig iemand zou zijn, anders dan bijvoorbeeld ?de luie Waal?.
WEG MET BELGIE
De Vlaamse drang naar een ruimere autonomie waarvan het ook nog de vraag is in welke mate die ook door de bevolking wordt gedragen , maakt een gesprek over de invulling van die zelfstandigheid erg moeilijk. Het identiteitsdiscours berust immers op de illusie van consensus en unanimiteit en heeft nauwelijks oog voor de verschillen en diversiteit die ook binnen de Vlaamse natie aanwezig zijn en er precies de veelgeschakeerde, democratische rijkdom van uitmaken.
Toen hij eerder dit jaar de landelijke politiek verliet, stelde VU-senator Willy Kuijpers in Knack dat een zelfstandiger Vlaanderen zich politiek kenmerkt door ?een quasi-homogeniteit, die ons toelaat onze macht voluit aan te wenden.? Kennelijk meent Kuijpers dat de staatshervorming al een specifiek-Vlaamse politieke cultuur van eensgezindheid en vernieuwing heeft bewerkstelligd. In zo’n Vlaanderen zou bijgevolg sprake zijn van een ruime politieke ?convergentie?, over de partijgrenzen heen.
In die mening schuilt een nationalistische eenheidsgedachte, de idee dat het nodig is om, bijvoorbeeld met het oog op 1999, de ?Vlaamse rangen? te sluiten, ongeacht de politieke en ideologische verschillen daarbinnen. Op die manier kan een macht worden opgebouwd die de confrontatie kan aangaan met alles wat oud en verstard is, in de eerste plaats met ?België?.
In het brede Vlaamse nationalisme blijft een erg negatief gekleurd beeld van België overheersen, wat een krachtige motor blijft om die staat zoveel mogelijk bevoegdheden te ontnemen. Zelfs de ideeën van de zichzelf marxistisch noemende, nationalistische filosoof Ludo Abicht drijven op een rabiaat anti-belgicisme. En als Willy Kuijpers’ geestesgenote Nelly Maes in Humo vindt dat het qua politieke cultuur in het nieuwe Vlaanderen dan toch nog niet zo best meevalt, is ook dat de schuld van het oude staatsverband, want ?de machthebbers in het unitaire België hebben hun slechte gewoonten aan Vlaanderen doorgegeven.?
Zo komt een eigenaardige paradox aan de oppervlakte. Want aan de ene kant vormen de Vlamingen in België numeriek, politiek en economisch veruit de belangrijkste bevolkingsgroep. Maar blijkbaar wordt die tegengewerkt door een of andere occulte macht, gesitueerd in een mythisch Belgisch establishment, waarvan het Hof het symbool schijnt te zijn. Aan de andere kant zijn het niettemin Vlaamse politici die Nelly Maes’ ?slechte gewoonten? in de praktijk brengen.
Wat ook niet hoeft te verwonderen : het is dezelfde politieke klasse, het zijn dezelfde politieke partijen die zowel in de federale als in de Vlaamse instellingen de dienst uitmaken. En het nationalisme blijft nog altijd een minoritaire strekking. Vlaanderen zal dus moeten roeien met de Vlamingen die het heeft, zowel politici als kiezers, ook in ?1999?. Zo gaat dat in een democratie.
Marc Reynebeau
De opening van het Vlaams parlement : Vlaanderen moet roeien met de Vlamingen die het heeft.