De benijdenswaardige kunst van de boekverluchting: van de getijdenboeken voor de hertog van Berry tot Vlaamse kinderboeken. Nijmegen etaleert zijn gebroeders Van Limburg, Hasselt onze internationaal gelauwerde illustratoren.
Info : De gebroeders Van Limburg, tot 20/11 in museum Het Valkhof, Kelfkensbos 59, Nijmegen. Open van dinsdag t/m vrijdag 10-17 u. Zaterdag en zondag 12-17 u. Maandag gesloten. Catalogus uitgegeven door Ludion, Gent.
Flanders’ Finest, Vlaamse kinderboekillustraties, tot en met 28/9 in het Literair Museum, Bampslaan 35, Hasselt. Open van woensdag t/m zaterdag en elke eerste zondag van de maand, van 14 tot 17 u. Ook op afspraak.
Ze worden in één adem genoemd met Jan van Eyck. Met reden. Wat drie jonge snaken in het prille begin van de vijftiende eeuw op perkament realiseerden, bereidde niet alleen de weg voor de Vlaamse paneelschilderkunst. Hun miniaturen behoren tot de mooiste bladzijden uit de geschiedenis van de (boek)schilderkunst. Herman was twintig, Paul negentien en Johan zeventien in 1405, toen ze aan Les Belles Heures begonnen. Het ging om een getijdenboek, een gebedenboek voor gefortuneerde leken zeg maar, in navolging van het brevier voor geestelijken. Behalve gebeden bevatte het ook een kalender en illustraties bij de religieuze feesten en heiligendagen van het jaar. Opdrachtgever, hertog Jean de Berry, wou zijn getijdenboek zo weelderig mogelijk hebben. Tegen 1408 hadden de broers maar liefst 156 illustraties voor dit handschrift klaar. De originaliteit, de sprankelende kleuren en de ongekende intensiteit in het waarnemen van de wereld, staken anderen de ogen uit.
Bij de aangrijpendste beelden rekent specialist Hunter S. Husband een ‘Bewening’ van Christus, een Heilige Catherina en de Maagd in een ‘Annunciatie’, beide van een serene kalmte en waardigheid. ‘En het schilderkunstig raffinement dat zo duidelijk naar voren komt in het uiterst expressieve gezicht van Jozef in de ‘Vlucht naar Egypte’ doet niet onder voor dat van Maxentius, die moet toezien hoe zijn vrouw wordt onthoofd.’ Aan een poging om de stijlen van de drie broers van elkaar te onderscheiden, waagde Millard Meiss zich in 1974 in zijn commentaar bij de facsimile-uitgave van een deel van de Belles Heures. ‘Paul was de opmerkzaamste, bedachtzaamste en meest ambitieuze. Johan was de meest lyrische en elegante, en de grootste opportunist. Herman de meest demonstratieve, soms op het melodramatische af.’
Les Belles Heures zit in de collectie van het New Yorkse Metropolitan Museum of Art. Omdat het handschrift onlangs is gerestaureerd, werd het uit elkaar genomen. Het museum leende bij hoge uitzondering tien dubbele bladzijden met in totaal zeventien miniaturen uit aan museum Het Valkhof in Nijmegen (van 30/8 tot 20/11). Ze vormen het hoogtepunt van een tentoonstelling De gebroeders Van Limburg ter gelegenheid van 2000 jaar Nijmegen. In deze Gelderlandse stad stond immers de wieg van de broers. Als zonen van ‘beeldsnijder’ Arnold van Limburg en Mette Maelwael, zus van de vermaarde schilder Jan Maelwael, lag hun artistieke bestemming wel in de genen besloten.
Jan en Herman waren de kinderschoenen nog niet ontgroeid toen hun moeder, weduwe geworden, hen naar Parijs bij een goudsmid in de leer stuurde. Bij het uitbreken van de pest keerden ze ijlings terug naar Nijmegen, maar werden onderweg in Brussel gek genoeg gegijzeld en zes maanden gevangengezet. (Blijkbaar in de marge van een conflict tussen de hertogdommen Brabant en Gelre). Hun oom Jan Maelwael sprak zijn relaties aan. Onder de naam Jean de Malouel actief als hofschilder en valet de chambre van de Bourgondische hertog Filips de Stoute, kreeg hij deze zo ver dat hij het losgeld voor de vrijlating van de broers betaalde. Meer nog, in 1402 engageerde de hertog Paul en Johan als verluchters voor een ’tres belle et notable bible’.
Twee jaar later stierf Filips de Stoute. Zijn broer, hertog Jean de Berry, nam de drie Limburg-broers in dienst. Na het succes van Les Belles Heures stond er geen maat meer op de bibliofiele honger van de hertog, en met Les Très Riches Heures du Duc de Berry maakten zijn jonge illustratoren wellicht het meest weergaloze getijdenboek ooit. Het gaat dan nog om een meesterwerk dat onvoltooid bleef, want in 1416 stierven zowel de drie broers als hun opdrachtgever.
Edelen en boeren
Het boek was om allerlei redenen vernieuwend in zijn genre. Bij het concept van de kalender was het gebruikelijk om 24 kleine medaillons op te nemen, met de 12 tekens van de dierenriem en de typerende activiteit voor elke maand. De Limburg-broers versmolten dit tot één geheel, en maakten er paginagrote illustraties van. Bovenaan op het blad verwerkten ze het zodiakteken in een brede hemelboog en gaven informatie over de dagen van de week en de fasen van de maan. Voorts besteedden ze een bijzondere zorg aan de achtergronden. Ze maakten er raak geobserveerde tafereeltjes van, waarop het seizoensgebonden werk op het land te zien is. Verfijning en precisie kenmerken hun stijl. Niet eerder gezien in een getijdenboek: de afbeelding van een zodiakman en een uitgewerkte plattegrond van Rome. Adembenemend: een beeld van Christus in de Hof van Olijven, eenzaam in de inktzwarte nacht, enkel verlicht door sterren en toortsen. Het lijdt geen twijfel dat we hier met de voorlopers van de Vlaamse Primitieven te maken hebben.
Les Très Riches Heures belandde na eeuwenlange omzwervingen in de collectie van de hertog van Aumalle, en van daar in het Musée Condé in Chantilly bij Parijs. Het boek mag daar contractueel nooit meer weg. De Nijmeegse tentoonstellingsmakers namen hun toevlucht tot een digitale beeldevocatie en een facsimile-uitgave om het meesterwerk van de broers toch zo nabij mogelijk te brengen. De schilderijtjes roepen immers de volledige middeleeuwse wereld tot leven. In het winterlandschap van februari of in de ontluikende natuur in april doen de nobelen en de boeren wat zij plegen te doen. De enen zalig niets, de anderen bergen werk verzettend.
Met La Bible Moralisée en Les Petites Heures du Duc de Berry toont Nijmegen nog andere authentieke miniaturen waarbij de broers betrokken waren. Maar de twee miniatuurbladzijden die ze voor de Très Belles Heures de Notre Dame verzorgden, bleven kennelijk in de Bibliothèque Nationale de France in Parijs. Begonnen in 1390 in opdracht van Jean de Berry, liet de hertog dit handschrift in tweeën splitsen. Het gedeelte met de getijden schonk hij aan zijn bibliothecaris in Parijs. De twee andere delen, met de gebeden en het missaal, belandden uiteindelijk in Milaan en Turijn. De gebeden gingen in vlammen op (1904), het intacte missaal zit in het Turijnse Museo Civico d’Arte. Beter bekend onder de verkeerde benaming Turijns-Milanees Getijdenboek (het bevat helemaal geen getijden), vormt het de belangrijke link tussen de Franse, Nederlandse en Vlaamse miniaturisten aan het hof van Jean de Berry die aan het boek begonnen, het atelier van Jan van Eyck dat er verder aan werkte, en ten slotte Van Eycks navolgers die het in de periode 1440-1450 tot voltooiing brachten.
Wat in de catalogus van de Brugse tentoonstelling De Eeuw van Van Eyck (2002) al met enige stelligheid beweerd werd, dat Jan van Eyck zijn carrière begon als boekverluchter, wordt in Nijmegen niet verder uitgespit, al worden er wel miniaturen van Franse en Vlaamse schilders uit de periode 1410-1435 getoond. Andere tentoonstellingsmakers zullen in de toekomst beslist de kans aangrijpen om aan de hand van enkele Eyckiaanse miniaturen (met name een Kruisiging) uit het Turijns-Milanees Getijdenboek te tonen dat ze gebaseerd zijn op dezelfde modeltekeningen die Van Eyck en zijn atelier gebruikten bij hun paneelschilderijen.
Expo en indrukwekkend catalogusboek (uitgeverij Ludion) van De gebroeders Van Limburg laten vooral gelden dat de veronderstelde ‘vernieuwende’ visie van deze kunstenaars wellicht preciezer moet worden gezien als een complexere kijk op de wereld dan bij hun voorgangers: een veelzijdige manier om ruimte en diepte te scheppen, meer realisme in de waarneming van de wereld, een subtiele verwerking van Italiaanse en Franse voorbeelden in iconografie en compositie, en vooral: het vermogen om met puur beeldende middelen een verhaal te vertellen, dat veel meer is dan een illustratie bij de tekst.
Villa Kakelbont
Wil laatstgenoemde kwaliteit van de Van Limburgs nu juist de belangrijkste reden zijn voor de bloei van de Vlaamse kinderboekillustratie, een fenomeen van de jongste twintig jaar. Artistieke ambitie, grafische verfijning en picturale kracht, originaliteit en narratief vermogen gaan hand in hand. Dat blijkt uit de tentoonstelling Flanders’ Finest: Vlaamse kinderboekillustraties voor fijnproevers (tot 28/9) in het Literair Museum in Hasselt. Het is een opstapje voor een internationale tournee die vanaf 2006 Duitsland, Frankrijk en Nederland aandoet. De vakwereld mag er vol van zijn, de buitenwacht onderschat nog altijd de kracht van de Vlaamse golf, die des te opmerkelijker was omdat ze na een lange periode van windstilte kwam.
Marita Vermeulen, die aan een boek werkt over het fenomeen, bracht dit al eens beknopt in kaart in een artikel bij de tentoonstelling In de wolken (Brugge, 2004). Vijftig jaar na het verschijnen van de eerste ‘suikerzoete’ Tiny-boekjes (‘de betoverende, de perfecte’), blijft er van de wonderschone wereld vol kraaknette kindertjes zo goed als niets meer over. Terwijl de Tiny-illustraties, getekend door Marcel Marlier, toch een aantal generaties in de ban hielden. Tegenwoordig geven Vlaamse illustratoren nog zelden toe aan ‘de eeuwige druk om vooral knuffelbare figuren met ontroerende ronde ogen te concipiëren, maar het vermogen om in lichaamshouding een scala van emoties uit te drukken hebben illustratoren als Klaas Verplancke, Goele Dewanckel en Gerda Dendooven alleszins gemeen met Marlier’, zo stelt Vermeulen.
Voor de nieuwe expo in Hasselt tekent het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur. Sinds het in Antwerpen gevestigde centrum omgedoopt werd tot Villa Kakelbont – een knipoog naar de reuzin van het kinderboek, de Nederlandse Annie MG Schmidt – zit er ook meer vaart in de werking: tentoonstellingen, bibliotheek, schoolprojecten, jaarboek, website. Een wijdopen gezette subsidiekraan zorgt er wel voor dat het elan niet te gauw opdroogt. Stafleden Eva Devos en Griet Loix leggen de mooiste tekeningen, geselecteerd voor Flanders’ Finest, voor ons op tafel, een leuke manier om ons in de materie in te wijden. Van vaandeldrager Carll Cneut ( Mijnheer Ferdinand) hadden we tenminste al gehoord. Zijn reputatie is dan ook internationaal breed uitgebouwd, zijn tekeningen werden met de maskerades van James Ensor, met Edgar Tytgat en Gustave van de Woestyne vergeleken.
‘De illustraties zijn het waard om op zichzelf bekeken te worden, want ze zijn niet langer puur functioneel. Ze vertellen zelf het verhaal’, zegt Eva Devos. En ze legt meteen een overtuigend bewijs op tafel. Isabelle Vandenabeeles Rood Rood Roodkapje houdt een bloedige bijl in de hand, uit het huisje in het bos stroomt een beek van bloed. Het meisje heeft zelf het heft in handen genomen! Vandenabeele voert een expressieve, grafische stijl met sterke contrasten tussen zwart, rood en wit. Rood hoeft ze niet te worden als de houtsnijkunst van Frans Masereel ter vergelijking wordt ingeroepen. De eigenzinnige Roodkapje-versie is geschreven door de Nederlandse jeugdauteur Edward van de Vendel, die in 1999 een Gouden Zoen – prijs voor het beste jeugdboek voor twaalfplussers – kreeg voor Gijsbrecht, zijn bewerking van het toneelstuk van Joost van den Vondel.
Niet alle illustratoren schrijven zelf de tekst bij hun tekeningen. Eva Devos: ‘Soms suggereert een auteur een illustrator, vaak zijn schrijver en illustrator één persoon, en in nog andere gevallen hebben illustratoren een verhaallijn waarvan ze de verwoording aan anderen overlaten.’ Gerda Dendooven schreef en illustreerde Soepkinders en Mijn Mama, wier kolossale proporties door de natuur werden ingegeven om de last van kind, echtgenoot, huishouden en eigen leven te kunnen torsen. Goed voor de Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap 2004. Collagetechnieken, patroon- en modeltekenen, humor en een gezonde dosis Permekiaanse brutaliteit maakten Dendooven tot een centrale figuur in de Vlaamse golf. Of er ook van een ‘Vlaamse School’ kan worden gesproken, daar zijn de specialisten nog niet uit.
Knuffelkoningin
De melancholische ondertoon, de sfeer van beklemming en mysterie in de prenten van Klaas Verplancke ( Wortels en Jot) zouden de lezers van Tiny nachtmerries hebben bezorgd. Maar ze typeren een houding van de hedendaagse illustratoren tegenover het jonge publiek: vrank en open, weg van het bemoederende, ‘suikerzoete’ toontje van weleer. Wie zijn kleine kinderen toch bij voorkeur met een lieflijke, wonderlijke en geheimzinnige wereld wil confronteren, vindt zeker zijn gading bij Kristien Aertssen. Samen met Lieve Baeten en Gregie De Maeyer – beiden te jong overleden – geldt ze als een van de pioniers van de vernieuwing. Haar kroelende, fijne tekeningen laven zich aan een poëtische verbeelding die aan ‘primitieve’ schilderijtjes doen denken ( De knuffelkoningin).
De tekeningen van Erika Cotteleer voor Olivia en de Prins doen een temperament à la Gerda Dendooven vermoeden. Zoals Willem de Koonings lyrische abstractie zich verhoudt tot het expressionisme van Permeke. Een stuk wilder. Vegen en vlekken, onaffe dingen en brutale kleuraccenten. Wat een contrast met de kale lijntjes, de matte kleuren en de delicate toon van Ingrid Godon bij Edward van de Vendels verhaal over de vriendschap van een oudere dementerende vrouw en een kleine jongen ( Anna Maria Sofia en de kleine Cor).
Een plotse overvloed aan talent is niet de enige verklaring voor het aanhoudende succes van ‘de Vlaamse School’. In het jaarboek 2005 van Villa Kakelbont maakt Belle Kuyken melding van het hoge niveau van de grafische opleiding in Vlaanderen, de recente toekenning van overheidssubsidies aan de illustratoren en de ‘sfeer van aanmoediging’ – tentoonstellingen en enthousiaste uitgeverijen. Als pionier geldt algemeen uitgeverij De Eenhoorn, die zich nog altijd als ‘de grootste durver’ (Kuyken) profileert, en uitsluitend met talent van eigen bodem werkt. Clavis, de grootste, blies in 2004 nieuw leven in het aanbod kartonboekjes voor de allerkleinsten en koestert haar ‘bijzondere’ uitgaven onder de imprint Afijn. Davidsfonds/Infodok voert een kwaliteitsbeleid met een topper als Klaas Verplancke in zijn rangen. Lannoo gaf de ‘Vlaamse School’ zelfs vernieuwende impulsen met het werk van Sabien Clement en de jonge Pieter Gaudesaboos, bij wiens experimenten met allerlei media het tekenen eigenlijk niet meer van tel is.
Een rastekenaar en uitmuntende graficus als Goele Dewanckel vond een plaats in de stal van De Eenhoorn, nadat haar eerste boekjes bij Averbode, het oude huis van vertrouwen, waren verschenen. Ze kreeg in 2005 de Boekenpauw voor Het mooie meisje, een ‘hard verhaal over een verdrinkend meisje’, geschreven door Pieter van Oudheusden – moraal: wat heb je aan schoonheid als je geen hart hebt? In de jaren van de grote droogte voor de plotse bloei was het kinderpubliek nagenoeg alleen op de boekjes en blaadjes van Averbode aangewezen. André Sollie, een ander talent van de ‘Vlaamse School’, leerde er de knepen van het vak.
De Vlaamse tenoren worden nu grif in het buitenland vertaald, slepen prijzen in de wacht en gooien hoge ogen op de internationale vakbeurs van Bologna. Sommigen hebben hun heil gezocht bij een Nederlandse uitgever – zoals Dendooven en Godon bij Querido. Eenheid van stijl konden we niet terugvinden, een diversiteit van tonen en kleuren des te meer.
Niet het geringste kenmerk van de Vlaamse kinderboekillustratoren is hun ‘grote groepsgevoel’. Ze zouden elkaar minder als concurrenten dan als vrienden beschouwen. Onlangs reanimeerden ze hun Vlaamse Illustratoren Club (VIC), en nu informeren ze de buitenwacht via hun website over ‘zo goed als alle Vlaamse illustratoren’ (Kuyken). Gangmaker van de club is Klaas Verplancke, die met zijn vakgroep ook een vinger in de pap van de uitgeverswereld wil. Zo gaat alles voor de wind in de Vlaamse illustratiewereld. Bijna alles. Marita Vermeulen moet vaststellen dat de boom van nieuw illustratietalent niet gepaard is gegaan met een evenredige toename van goede schrijvers. In die mate dat ‘de zoektocht naar goed tekstmateriaal niet zelden als frustrerend wordt ervaren’. Waar gaten vallen, liggen ook nieuwe kansen, zou de boodschap kunnen zijn.
Jan Braet
De ongekende intensiteit in het waarnemen van de wereld stak anderen de ogen uit.
Van de ‘wonderschone wereld vol kraaknette kindertjes’ bleef niets meer over.