‘De democratisering van het onderwijs is de verklaring voor het succes van het Vlaams Blok.’ Socioloog Koen Pelleriaux over de Nieuwe Ongelijkheid.
In de academische wereld geldt hij als de dauphin van Mark Elchardus. De jonge socioloog Koen Pelleriaux (geboortejaar: 1968) promoveerde vorig jaar op een proefschrift over ‘het ontstaan van een demotiecultuur in het secundair onderwijs’. Dat is een hele mondvol, maar ‘demotie’ betekent in mensentaal gewoon: het gevoel achtergesteld te zijn. Pelleriaux peilde de verschillen in smaak en attitude tussen laatstejaarsleerlingen van het ASO (Algemeen Secundair Onderwijs), TSO (Technisch Secundair Onderwijs) en BSO (Beroeps Secundair Onderwijs). Hij kwam tot de conclusie dat hooggeschoolden en laaggeschoolden steeds verder uit elkaar groeien.
De goede, oude klassenstrijd heeft afgedaan?
Koen Pelleriaux: Daar mag je wel van uitgaan. Sociologen zijn, zoals u weet, altijd op zoek naar breuklijnen in de samenleving. Een nieuwe breuklijn ontstaat pas na een fundamentele revolutie. Het voorbeeld van de industriële revolutie is voor de meeste mensen duidelijk: de breuklijn die daar het gevolg van was, had te maken met de verdeling van de beschikbare rijkdom en consumptiegoederen. Met de opkomst van de kennismaatschappij is de aard van de samenleving opnieuw grondig veranderd. Programmeurs in België werken vierentwintig uur per dag in team met programmeurs in Australië, Amerika, Hawaï, Japan en India. We leven nu in een postindustriële maatschappij.
En die heeft geleid tot nieuwe vormen van ongelijkheid?
Pelleriaux: Vroeger werd ongelijkheid bepaald door afkomst en professionele situatie. Een notariszoon had betere toekomstperspectieven dan een arbeiderskind. Was je vader langdurig werkloos, dan had je veel kans om het zelf ook te worden. In de kennismaatschappij bepaalt je diploma je toekomst. Onze samenleving is in toenemende mate een meritocratie geworden (Van Dale: ‘bepaling van de sociale status door prestaties en capaciteiten’). De nieuwe kloof is die tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden.
Maar ieder kind kan toch studeren?
Pelleriaux: Dat is het nu juist. Vroeger had je een differentiatie tussen geschoolde en ongeschoolde jongeren. Door de expansie van het onderwijs heb je een verschuiving gekregen, een differentiatie bínnen het onderwijs. Als je de statistieken bekijkt, zie je een enorme boom, zowel in het secundair als in het universitair onderwijs, in de golden sixties. Dat begint zo’n beetje bij het einde van de naoorlogse wederopbouw – de Expo ’58 – en de evolutie is voltooid in 1973, met de oliecrisis en de autoloze zondagen.
De Nederlandse premier Joop den Uyl beloofde in die dagen ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. Is de democratisering van het onderwijs mislukt?
Pelleriaux: Ze heeft in ieder geval de ongelijkheid niet weggewerkt, en misschien zelfs niet verzacht. Als iedereen tot zijn twaalfde naar school gaat, is de kans groot dat de meesten kunnen volgen. Maar als je het gemiddelde kennisniveau in de samenleving opdrijft, is er een groep die het moeilijk krijgt. Ideeën als persoonlijke ontwikkeling en ‘levenslang leren’ – denk maar aan de Kleurennota van minister-president Patrick Dewael (VLD) – zijn prachtig, maar ze houden geen rekening met een groep die afhaakt. Die mensen zijn daarom niet dommer geworden, maar het verwachtingsniveau is hoger geworden en daar kunnen ze niet meer aan beantwoorden. Ze vinden het niet evident iedere dag een e-mail te sturen naar iemand die acht tijdzones van ons verwijderd is.
Mensen die thuis geen pc hebben, zijn de nieuwe analfabeten?
Pelleriaux: Het probleem is veel complexer dan dat. Het gaat om de manier waarop mensen functioneren in de kennismaatschappij. Je zou kunnen zeggen dat bijvoorbeeld vrouwen en allochtonen nog steeds structureel achtergesteld worden, maar de trend is toch dat mensen minder op hun geslacht, op hun huidskleur of op de kleur van hun ogen beoordeeld worden dan op hun prestaties. En dat leidt tot het wegvallen van een aantal zekerheden.
En dus tot angst?
Pelleriaux: Precies. Die angst is gedeeltelijk te verklaren door het feit dat laaggeschoolden minder kansen krijgen op de arbeidsmarkt. We weten dat ze sneller ziek worden en gemiddeld zeven jaar vroeger zullen sterven dan hooggeschoolden. Ze hebben een lager inkomen, want in de kennismaatschappij word je betaald op grond van je diploma. Maar dat is toch niet het hele verhaal. Als je vandaag afstudeert als loodgieter ben je weliswaar niet hooggeschoold, maar je zult per uur meer verdienen dan een huisarts, en er zijn geen objectieve redenen om te vrezen dat je je kinderen niet te eten zult kunnen geven. Hier komt het begrip ‘demotiecultuur’ op de proppen: een combinatie van het gevoel achtergesteld te zijn en een aantal houdingen.
Uit uw onderzoek blijkt dat laatstejaarsleerlingen in het beroepsonderwijs een eigen subcultuur hebben.
Pelleriaux: Als je de smaakpatronen en de life style, om het zo maar eens te noemen, van leerlingen in het beroepsonderwijs vergelijkt met die van leerlingen in het algemeen vormend onderwijs, merk je een hemelsbreed verschil. Leerlingen in het BSO kijken naar VTM, lezen Joepie en Dag Allemaal, ze houden niet van harde gitaarmuziek zoals rock of grunge, maar van Vlaamse schlagers. Leerlingen in het ASO lezen Humo of Knack, ze kijken al eens naar Canvas en je treft ze aan op de wei in Werchter.
Hoort bij die subcultuur ook een politieke voorkeur?
Pelleriaux: Leerlingen van het beroepsonderwijs nemen een rechtse positie in op de nieuwe breuklijn. Ze scoren hoog inzake etnocentrisme, autoritarisme, utilitair individualisme, politiek cynisme. Ze hebben, kortom, een wantrouwig mensbeeld.
En dus zijn zij de toekomstige kiezers van het Vlaams Blok?
Pelleriaux: Vaak wel. Maar ik moet het verhaal nuanceren. Je kunt natuurlijk botweg marxistisch redeneren dat de sociale condities waarin mensen verkeren hun mensbeeld en hun stemgedrag bepalen. Dan heb je nog niet verklaard waarom het Vlaams Blok ook zoveel aanhang heeft in rijke villawijken. Het ontstaan van een ‘demotiecultuur’ kan daar wél een verklaring voor bieden. Het gaat vaak om vermeende achterstelling. Cultuur is besmettelijk. Men neemt het gevoel van verongelijktheid mee over met de smaakcultuur die ermee samenhangt. Leerlingen in het beroepsonderwijs die uit de middenklasse komen, conformeren zich aan de normen en waarden van de peer group. Zoals omgekeerd kinderen uit ‘kansarme’ gezinnen die in het ASO afstuderen aan de andere kant van de breuklijn terecht kunnen komen en potentiële Agalev-kiezers zijn.
Waarom slaagt links er niet in de onvrede van laaggeschoolden te kanaliseren?
Pelleriaux: Dat is een bijzonder moeilijke opgave. Het verhaal dat links traditioneel verteld heeft, was: jullie worden achtergesteld omdat jullie arbeiders zijn, en wij gaan samen op straat komen tegen deze collectieve onrechtvaardigheid. Dat was een fijn verhaal. Of neem het voorbeeld van de vrouwenemancipatie: vrouwen werden gediscrimineerd omdat ze vrouwen waren. Ook simpel. Maar tegen de nieuwe ongelijkheid in de kennismaatschappij kun je niet protesteren. Je kunt niet zeggen: jullie worden achtergesteld omdat jullie op school niet genoeg presteerden.
Eigen schuld, dikke bult?
Pelleriaux: Zo wordt het in ieder geval ervaren: als een individueel tekort. Had ik maar beter mijn best moeten doen! Rond het idee van ‘eigen schuld’ kun je onmogelijk mobiliseren. SP-voorzitter Patrick Janssens kan wel komen aanzetten met het verhaal dat iedereen gelijke kansen moet krijgen, maar daarmee ben je nog geen stap verder.
Vanwege het watervalsysteem in het secundair onderwijs?
Pelleriaux: Onder andere. Het positieve van dat systeem is dat je iedereen verplicht te beginnen in het ASO. En ons onderwijs is natuurlijk niet zo slecht dat het een intelligent kind van ouders met een lage sociaal-economische status bewust naar het beroepsonderwijs zal draineren. Maar het kaf moet van het koren worden gescheiden, en dat leidt er uiteindelijk toe dat je een concentratie van problemen krijgt in het BSO.
Valt daar wat tegen te doen?
Pelleriaux: Het ellendige is dat het in onze samenleving cultureel correct is mensen te beoordelen op hun prestaties. Het onderwijs filtert de leerlingen dusdanig dat de sukkels tezamen komen te zitten. De enige manier om ervoor te zorgen dat je in het beroepsonderwijs een intellectuele mix krijgt, is bijvoorbeeld te zeggen: leerlingen die op een maandag geboren zijn, stoppen we in het ASO, leerlingen die op een dinsdag geboren zijn, in het BSO, et cetera. Dat soort drastische maatregelen zal wel niemand bepleiten, maar men zou zich op zijn minst bewust moeten zijn van het feit dat er een probleem is.
Ik maak me grote zorgen over het totale gebrek aan communicatie tussen leerkrachten en leerlingen in het beroepsonderwijs. Ze spreken elkaars taal niet meer, de cultuurkloof is veel te groot. Dat komt mede door de pedagogisering van het BSO. Vroeger had je nog praktijkleerkrachten die zelf twintig jaar in een atelier hadden gestaan en de leerlingen nog een soort respect voor vakmanschap konden bijbrengen. Die leerden die jongens niet alleen hoe ze een stuk schroefdraad moesten snijden, maar lieten hen op school hun brommers repareren en quoteerden ze daarop. Ze hadden een lichamelijker stijl, ze wilden nog wel eens iemand een draai rond zijn oren geven. En dat hielp vaak beter dan een pedagogische preek van tien minuten.
Moeten de leerkrachten in het beroepsonderwijs op een andere manier worden gerekruteerd?
Pelleriaux: Voor het beroepsonderwijs zou je de beste leerkrachten moeten zien te krijgen. Betaal ze desnoods het dubbele, want je kunt iemand die in het beroepsonderwijs staat niet op dezelfde manier belonen als iemand in het ASO. Het watervalsysteem is niet zozeer een ramp voor de leerlingen als wel voor de leerkrachten: moeten lesgeven in het BSO is echt een straf. Iedereen die een beetje verstand heeft van onderwijs is het erover eens dat de loonsverhoging die Marleen Vanderpoorten (VLD) onlangs heeft toegezegd – drie procent lineaire loonsverhoging voor álle leerkrachten – een regelrechte ramp is. Ze had nooit mogen toegeven aan het stalinisme van de vakbonden. Want nu wordt er gelijk loon betaald voor ongelijk werk.
Welke gevolgen krijgt de Nieuwe Ongelijkheid voor de sociale zekerheid?
Pelleriaux: We zullen op de blaren moeten zitten! We gaan naar een nieuwe stratificatie, en die zal buitengewoon ingrijpende gevolgen hebben voor de mechanismen van de verzorgingsstaat. Tot nu toe hadden we een verzekeringssysteem. Men ging ervan uit dat iedereen ziek kon worden, en dat het dus beter was een paar centen opzij te leggen – een kwestie van welbegrepen eigenbelang. Maar genetische ontcijfering zal ons straks in staat stellen perfect te voorspellen wie wel en wie niet ziek zal worden, en dan komt dat hele verzekeringssysteem op de helling te staan. Dat geldt vandaag eigenlijk al voor de werkloosheidsverzekering. We wéten dat hooggeschoolden eigenlijk nauwelijks het risico lopen om werkloos te worden. Beste mensen, ik heb een doctoraat! Waarom zou ik vijftien procent van mijn loon moeten afstaan om mij te verzekeren tegen iets dat mij nooit zal overkomen? Met andere woorden: er ontstaat een grotere behoefte aan solidariteit.
Sprak hij edelmoedig.
Pelleriaux: Ik denk dat we gigantische problemen krijgen. Die nieuwe breuklijn is zo dominant aan het worden. Je ziet het werkelijk overal. Neem het zogenaamde middenveld, het ACW bijvoorbeeld. Vroeger had je daar mensen van lage komaf, die hun hele leven in de beweging meedraaiden en er op den duur toch in slaagden de top te bereiken. Vandaag zie je aan de top van al die organisaties vrijwel uitsluitend academici, die het bijzonder moeilijk hebben om nog laaggeschoolden aan te spreken. De chiro en de scouts en zelfs de KAJ, die eigenlijk bedoeld was voor laaggeschoolden, trekken veel meer jongens en meisjes uit het ASO aan dan uit het BSO.
Mogen we concluderen dat de democratisering van het onderwijs catastrofale gevolgen heeft gehad?
Pelleriaux: Ik zal het u nog sterker vertellen: de democratisering – of beter: de expansie – van het onderwijs is de verklaring voor het succes van het Vlaams Blok.
Koen Pelleriaux, ‘Demotie en burgerschap’, VUBPRESS, Brussel, ISBN 90 5487 301 9, 255 blz., 695 fr. (17,20 ?)
Piet Piryns Hubert van Humbeeck