De verkiezingen van volgende zondag worden een eerste test voor de nieuwe Belgische staatsstruktuur. Maar in hun lijsten geven de partijen blijk van evenveel pragmatisme als van principiële keuzen.
DE Belgen hebben nooit echt de idee gehad dat ze door de staatshervorming in een nieuw land wakker zijn geworden. Nooit kwamen er plechtige proklamaties om het tot stand komen van dat nieuwe land aan te kondigen, nooit werd er vuurwerk afgestoken om dat te vieren, nooit gaf het volk uiting aan zijn euforie met vreugdevolle rondedansen. Aan Vlaamse kant is 11 juli trouwens geeneens een officiële feestdag. Maar wanneer zou dat wakker worden ook zijn gebeurd ? Sinds de late jaren ’70 is de staatshervorming in België een vrijwel continu proces geweest en zelfs premier Jean-Luc Dehaene (CVP) laat er geen twijfel over bestaan dat er ook nu geen eind is gekomen aan de dynamiek van de federalizering. Daar kunnen zelfs zesduizend betogers tegen het separatisme vorige zondag in Brussel niets aan veranderen.
Het omtimmeren van unitaire staten tot een etnisch- of linguïstisch-federale struktuur kan op verschillende manieren, zoals Oost-Europa illustreert. België heeft daarbij altijd gekozen voor geleidelijkheid en pragmatisme. De diverse etappes van dat proces waren nochtans zelden pareltjes van demokratische besluitvorming. Helder legistiek werk leverden ze zelden op, ze werden bekokstoofd in veelal nachtelijke maratonvergaderingen in een of ander afgelegen regeringskasteel en ze berusten op kompromissen die vaak veel geld kostten (een deel van de uitzonderlijk hoge Belgische staatsschuld is daaraan te wijten).
Maar ze hebben dan weer het voordeel dat ze door overleg en niet in andere dan verbale konfrontaties hun beslag kregen. Daardoor zijn ze altijd geweldloos en zonder bloedvergieten verlopen. Dat laatste is België zelden als een verdienste aangerekend, maar dat veranderde snel naarmate in het buitenland bleek dat het ook wel eens anders verlopen.
MATERIES.
Het gebrek aan publiek animo voor de staatshervorming valt bijgevolg ook te verklaren doordat de burger het normaal is gaan vinden dat er een grondwetsherziening aan de gang is. Om voormalig SP-topman Willy Claes te citeren : “Quid met de constituante ? ” De voorbije kwarteeuw heeft de communautarizering al vijf keer tot een herschrijven van de grondwet geleid, in 1970, 1980, 1988 en laatst, met het Sint-Michielsakkoord, in 1993, toen de hele tekst zelf in een spectaculair nieuw kleedje werd gegoten en voortaan begint met de revolutionaire vaststelling : “België is een federale staat”. Het werk gaat door, vandaar dat ook het volgende parlement, dat volgende zondag wordt verkozen, grondwetgevende bevoegdheid bezit, zij het dat daar weinig specifiek communautaire aspekten aan vastzitten.
De grote truuk van de Belgische staatshervorming is dat ze bij het delegeren van bevoegdheden uit de nationale staatsstruktuur naar andere overheden een onderscheid maakt tussen twee soorten “materies”. Aan de ene kant staan de gewesten die bevoegd zijn voor de zogeheten grondgebonden bevoegdheden (die niet tot individuen reduceerbaar zijn, bijvoorbeeld ekonomie, verkeer of milieu), aan de andere kant zijn de gemeenschappen bevoegd voor de persoonsgebonden materies (zoals onderwijs, welzijn of kultuur).
Toch levert dat geen ondergeschikte bestuursniveaus op. Anders dan in vrijwel alle andere federale staten ter wereld, zijn in het Belgische model de dekreten van de gewesten en gemeenschappen gelijkwaardig aan de federale (nationale) wetten. Alleen zijn de ordonnanties van het Brusselse gewest (en dus de hoofdstedelijke raad) ondergeschikt aan wetten en dekreten.
Het onderscheid tussen de twee soorten materies is vooral van belang voor “gemengde” gebieden, met name voor Brussel, waar Vlamingen en Franssprekenden op één territorium samenwonen (plus een grote groep migranten, maar voor hen heeft de staatshervorming geen oog). Voor zulke gebieden dringt zich een originele oplossing op, als men tenminste zijn toevlucht niet wil nemen tot het bouwen van een muur of tot de dominantie van één groep. Een riolering aanleggen komt automatisch iedereen ten goede en levert geen problemen op, maar een onderwijsbeleid voeren in zo’n gemengd territorium is andere koek. Het maken van een onderscheid tussen gewest- of grondgebonden materies en gemeenschaps- of persoonsgebonden bevoegdheden is een unieke Belgische vondst, die ook in het buitenland met aandacht is bestudeerd, op uiteenlopende plekken als Nagorno-Karabach, Jeruzalem, Ethiopië of Zuid-Afrika.
ERFDIENSTBAARHEID.
Al bij al omvat het federale België nu acht deelstatelijke entiteiten met eigen bevoegdheden : het Vlaamse, Waalse en Brusselse gewest, de Nederlandse, Franse en Duitse gemeenschap, plus twee, door leden van de Brusselse raad bevolkte kommissies : de gemeenschappelijke gemeenschapskommissie (Cococ) die in Brussel de gemeenschappelijke persoonsgebonden materies behandelt (vooral ziekenhuizen) en de Franse gemeenschapskommissie (Cocof). De Vlaamse gemeenschapskommissie (VGC, op z’n Frans : Cocon) heeft een van de andere kommissies afwijkend statuut, aangezien ze bevoegdheden van de Vlaamse gemeenschap beheert (vooral onderwijs).
De jongste staatshervorming is vooral institutioneel van belang en heeft weinig invloed op de bestaande bevoegdheidsverdeling. De federale overheid beschikt over twee derde van het overheidsbudget, maar daarvan gaat dan wel de helft naar de sociale zekerheid en een kwart naar de intrestlast. Daarmee zijn meteen twee zwakke punten van de staatshervorming aangegeven. De druk die uitgaat van de SZ-kosten kan een verdere communautarizering van de sociale zekerheid in de hand werken, waarmee meteen een van de fundamentele solidariteitsmekanismen van het land zou worden doorbroken. En bovendien moet de federale regering in zijn eentje de geweldige last van de overheidsschuld dragen.
Dat laatste wijst erop dat gewesten en gemeenschappen voor zichzelf de kans opeisten om een nieuwe bestuurlijke start te nemen. De Vlaamse executieve heeft daarbij inderdaad blijk gegeven van budgettaire voorbeeldigheid. Maar in deze optiek blijft op het federale beleidsvlak weinig beleidsruimte meer over. Mede daarom pleit premier Dehaene ervoor om het federale niveau politiek te versterken, opdat het door de gemeenschappen en gewesten niet louter als een erfdienstbaarheid zou worden behandeld. In Knack liet hij een proefballonnetje op om alvast de partijen in die zin te hervormen. Dit zou de federalizering niet stremmen, maar integendeel versterken, omdat het onderscheid tussen de verschillende bestuursniveaus erdoor aangescherpt zou worden.
Institutioneel maakt het Belgische model een groot pragmatisme mogelijk. De afwijkende geometrie in de Belgische taal- en volksverhoudingen heeft een uitermate asymetrisch model opgeleverd. Dat blinkt geenszins uit door helderheid, vooral niet wat Brussel betreft. Het gerieft wel de diverse gevoeligheden en tracht zoveel mogelijk oneigenlijke situaties te voorkomen. Maar dat maakt het systeem ook ondoorzichtig, wat de demokratische legitimiteit allerminst bevordert. Dat de wetgever pseudo-Vlaamse lijsten in het Brusselse wou vermijden, leidt er bijvoorbeeld toe dat Ludo Martens (Partij Van De Arbeid) volgende zondag aldaar geen kandidaat kan zijn op een Franstalige lijst.
In dat pragmatisme werden in Vlaanderen het gewest en de gemeenschap meteen samengevoegd. Dat gebeurde niet aan de andere kant van de taalgrens, toch niet op dezelfde manier, aangezien de Walen niet zoveel te maken willen hebben met de Franstalige Brusselaars. Daar kwam nog bij dat de Franstalige gemeenschap al snel in grote geldnood verzeilde, waar het Waalse gewest gebruik van maakte om de gemeenschap uit te hollen, door er voor het eigen territorium zoveel mogelijk bevoegdheden van over te nemen, met het zogeheten Sint-Kwintensakkoord van oktober 1992.
DYNAMIEK.
Het globale resultaat is dat België zes regeringen telt met elk hun eigen parlement of raad : de Vlaamse, de Waalse, de Franstalige, de Duitse, de Brusselse (met daarin de drie gemeenschapskommissies), plus natuurlijk de federale, gekontroleerd door kamer en senaat. Tot nu toe overlapten deze parlementen elkaar : de gewest- en gemeenschapsraden zijn immers samengesteld uit leden van het federale parlement. Dit is het zogeheten dubbelmandaat. Dat verstrakte de politieke kohesie, maar zorgde wel voor praktische rompslomp en een hoop agendaproblemen, ook al omdat deze parlementen van dezelfde vergaderzalen gebruik maakten.
Van de etappe die België op 21 mei afsluit, kan de betekenis niet genoeg onderstreept worden. De essentieelste verworvenheid van het Sint-Michielsakkoord is immers dat het dubbelmandaat ermee wordt afgeschaft. Voortaan zullen de verkozenen zich exclusief met hun eigen parlement bezig kunnen houden, wat het beeld en de dynamiek van de staatshervorming zal versterken : elke politicus kan zich nu in zijn eigen mandaat laten gelden, zonder zijn aandacht over twee vergaderingen te moeten verdelen. Bovendien zijn er in de raden veel meer zitjes te verdelen dan in het federale parlement. Van de in totaal 493 te begeven mandaten gaan er slechts 200 rechtstreeks naar kamer en senaat.
Het onderscheid wordt nog aangescherpt doordat verkiezingen voor de raden, na de stembusgang van volgende zondag, voortaan samen met de Europese verkiezingen worden gehouden, om de vijf jaar (de volgende zijn dus voor juni 1999). Dus kunnen de raden ook niet tussentijds worden ontbonden. Het belangrijkste is evenwel dat de raden en het federale parlement niet meer op hetzelfde moment worden verkozen. Daarmee wordt de kans groter dat de executieves en de federale regering verschillend worden samengesteld. Toch zullen de meeste partijen er nog een tijd op aansturen om op alle niveaus dezelfde koalities te behouden, zoals SP-voorzitter Louis Tobback vorige zondag in Gent nog benadrukte.
Het federale parlement behoudt zijn huidige mandaat van vier jaar en het zal voor de regering ook moeilijker worden om het vervroegd te ontbinden. Bij een politieke krisis kan de kamer via een zogeheten konstruktieve motie van wantrouwen zélf een nieuwe eerste-minister aanwijzen, wat overigens de macht van de koning terzake inperkt.
Toch is het dubbelmandaat niet geheel verdwenen. De Brusselse hoofdstedelijke raad levert personeel voor de Vlaamse raad en de Franse gemeenschapsraad, terwijl deze laatste is samengesteld uit een deel van de Brusselse raad en de gehele Waalse gewestraad. En bovendien leveren de drie gemeenschapsraden mandatarissen voor de nieuwe senaat. Met de verzelfstandiging van de raden, werd immers het gehele parlementaire landschap grondig omgetimmerd. Kamer en senaat namen in omvang fors af, terwijl de senaat een volstrekt nieuwe funktie krijgt. Behalve voor wat de fundamentele wetgeving betreft, verdwijnt het tweekamerstelsel (waarin elke wet door elk van beide kamers moet worden goedgekeurd) bijna volledig. Voor de meeste materies wordt het dagelijkse politieke werk door de kamer in haar eentje afgehandeld en is zij ook het forum waar regeringen het vertrouwen krijgen of ontnomen worden.
CHEFS.
De senaat vervult daardoor een veel minder expliciete politieke funktie ; de pluche zal er nog iets lekkerder zitten. Hij krijgt een rol als reflektiekamer (hij kan via zijn evokatierecht in de kamer behandelde wetteksten nog eens bekijken) en als ontmoetingskamer van de gemeenschappen. Anders dan in andere federale landen, heeft de nieuwe Belgische senaat door dit alles een wat dubbelzinnige funktie, wat zich ook vertaalt in zijn samenstelling. Hoewel algemeen wordt aangenomen dat het politieke gewicht van de senaat zal afnemen, zal dit grotendeels afhangen van hoe de nieuwe senatoren zelf hun funktie invullen : zonder zich moe te maken, kunnen ze het de regering, bijvoorbeeld via het evokatierecht, knap lastig maken.
Meteen zijn ook de kiesomschrijvingen ingrijpend gewijzigd. De senaat kent voortaan maar één kiesomschrijving per taalgebied, voor de kamer en de raden gelden de ruimere kieskringen die tot nu toe voor de senaat van kracht waren. Dit bevordert de kansen van kleine partijen.
Het is aan het geheel van de politieke klasse en niet in het minst aan de kiezer om uit te maken of dit nieuwe model ook zal werken en met name béter zal werken, want dat was toch de bedoeling. Een eerste test ligt al in de kandidatenlijsten waar de kiezer zich volgende zondag over uit te spreken heeft. Daar zijn de eerste keuzen gemaakt. Een eerste verrassende vaststelling is dat de senaat dan toch een hoog politiek gehalte zal krijgen. De leidende politici besloten om van de senaatsverkiezingen het terrein van een combat des chefs te maken aangezien de kiesomschrijving het gehele taalgebied omvat, kunnen de politieke hoogvliegers hun populariteit maximaal laten renderen.
Het was niet de eerste keuze van Dehaene tot nu toe nooit een echte stemmentrekker maar de konkurrentie dwong hem ertoe ook maar lijsttrekker te worden voor de senaat, naast de voorzitters Guy Verhofstadt (VLD, de challenger van het uittredende koalitie, Louis Tobback (SP) en Bert Anciaux (VU). Aan Franstalige kant trekken ook de voorzitters Philippe Busquin (PS), Gérard Deprez (PSC) en Jean Gol (PRL) de senaatslijsten.
Voor de SP is de senaatslijst duidelijk een Tobback-one-man-show. De rest van de nogal grijs ogende lijst telt, op uittredend senator Guy Moens na, weinig flamboyante figuren. Zo is de tweede plaats voor de Gentse schepen Nadia Merchiers, die in de senaat vooral een rustige fin de carrière op het oog heeft. De CVP maakte van de senaatslijst het belangrijkste vehikel voor haar verruimingsbeweging ; onder anderen Paul Staes (ex-Agalev), Reginald Moreels (ex-Artsen zonder grenzen) en de schrijfster Marcella Baete komen er op verkiesbare plaatsen. De als gekoöpteerd senator teleurstellende ondernemer Mark Van Moerkerke werd als lijstduwer weliswaar virtueel uitgeschakeld.
De omstreden gekoöpteerde CVP-senator Jan Van Erps (ook ex-Artsen zonder grenzen) kreeg géén plaats op de lijst, maar figureert wel als eerste opvolger op de Brusselse kamerlijst. Als de lijsttrekker daar, uittredend begrotingsminister Herman Van Rompuy, weer minister wordt (en dat zal wel), komt Van Erps in diens plaats, want voortaan moeten ministers bij hun benoeming ontslag nemen als parlementslid. Op dezelfde manier houdt Dehaene een zitje warm voor zijn eerste opvolger, uittredend Landbouwminister André Bourgeois. Dat betekent dat Bourgeois een rustige campagne mocht voeren, maar het is niet echt een blijk van hoge waardering voor diens werk als minister. Het eerste-opvolgerschap van Jean-Marie Happart (tweelingbroer vàn) na PS-voorzitter Busquin moet dan weer op zijn politieke symboolwaarde worden getaxeerd.
KAMPIOEN.
Wie een ministerabele op een lijst wil zoeken, kan dat doen door na te gaan of diens opvolger in het parlement wel voldoende politiek gewicht heeft. Wat dan te denken wanneer blijkt dat Eric Van Rompuy, die nochtans na zoveel jaren trouwe dienst ook wel eens minister wil worden, op de CVP-lijst voor de Vlaamse raad slechts een buiten Gooik onbekende neofiet als opvolger heeft ? Maar het is natuurlijk óók een manier om neofieten op een gemakkelijke manier in een parlement te loodsen, zoals ook het geval-Van Erps aantoont.
Sommigen houden meer dan één ijzer in het vuur ; zo staat VU-senator Jan Loones zowel eerste op een Vlaamse-raadslijst als tweede op de senaatslijst. Jaak Gabriëls (ex-VU-voorzitter, nu VLD) is eerste opvolger voor de senaat, maar is blijkbaar niet zeker dat Verhofstadt wel degelijk naar een regering overstapt, want hij is ook de (zeker verkozen) kopman van de Limburgse VLD voor de Vlaamse raad. Opvallend is dat vooral liberalen, zowel Franstalige als Vlaamse, graag op meerdere paarden wedden, waarbij zelden duidelijk is voor welk cenakel ze zullen kiezen, mochten ze twee keer verkozen raken. In enig perspektief bekeken, is Annemie Neyts (VLD) daarin ongetwijfeld kampioen : ze is nu Europarlementslid, was kort geleden lijsttrekster bij de gemeenteraadsverkiezingen, trekt nu de lijst voor de Brusselse raad én is lijstduwster op de VLD-senaatslijst.
Voor de uittredende parlementsleden was het een zaak van kiezen ; voor CVP en SP kozen de kamerleden in ongeveer gelijke mate voor de kamer en de Vlaamse raad en de senatoren vooral voor de Vlaamse raad. Bij VLD, Agalev en VU kiezen de kamerleden relatief meer voor de Vlaamse raad. De leden van de uittredende Vlaamse regering kiezen vanzelfsprekend voor de Vlaamse raad, de Vlaamse leden van de Brusselse executieve, Jos Chabert (CVP), Rufin Grijp (SP) en Vic Anciaux (VU) zijn evenzeer weer present op de Brusselse lijsten.
Toch moet het principe geregeld wijken voor meer pragmatische overwegingen. Louis Vanvelthoven (SP), gewezen voorzitter van de Vlaamse raad, kandideert nu voor de kamer, omdat hij de baan moest ruimen voor Eddy Baldewijns, huidig raadsvoorzitter, nu eerste op de SP-lijst voor de Vlaamse raad. Karel de Gucht (VLD) zoekt, enigszins in strijd met zijn belangstellingssferen, een mandaat in de Vlaamse raad, maar dat komt omdat de VLD meer verwacht van Marc Verwilghen, die de kans krijgt om het als lijsttrekker voor de kamer waar te maken.
DURE ZITJES.
Als Patrick Dewael (VLD) lijstaanvoerder voor de kamer is, ondanks zijn onuitgesproken (?) kandidatuur voor de Vlaamse executieve, waarin hij ooit vele jaren minister van Kultuur was, kwam dat omdat hij de Vlaams-nationalist Jaak Gabriëls in hun beider Limburg uiteraard moest laten voorgaan als lijsttrekker voor de Vlaamse raad. Het heeft misschien ook met een andere ambitie van hem te maken : de (federale) portefeuille van Justitie, waar ook Tony Van Parys (CVP) op aast. Een andere hopeful, kandidaat-onderwijsminister Luc Martens (CVP), positioneert zich al goed als lijsttrekker voor de Vlaamse raad.
Naar verluidt, zou Mark Eyskens (CVP) zichzelf als kandidaat-minister nog altijd niet afgeschreven achten. Als eerste kandidaat-kamerlid in Leuven wacht hem een interessant duel met een andere ex-minister van Buitenlandse Zaken, Frank Vandenbroucke (SP), die een niet onaardige stemmenlokker is en bovendien van een nog uitdijend Tobback-effekt zou kunnen profiteren. Even leerrijk wordt de tweekamp tussen Eric Van Rompuy en diens eeuwige rivaal in de Zaventemse gemeentepolitiek, Francis Vermeiren (VLD).
Berekening telt vooral mee voor partijen die niet zeker zijn dat ze wel degelijk een verkozene zullen halen. Voor Agalev stelt zich dat probleem in Turnhout. Dat Jos Geysels er de lijst voor de Vlaamse raad aanvoert, komt omdat de zitjes ervoor niet zoveel stemmen vergen als voor de kamer. Om Geysels zijn kans te gunnen, trekt “herbebosser” Joos Wauters er dan maar de Agalev-kamerlijst, hoewel zijn belangstelling als LBC-voorman van de “witte woede” vooral naar de welzijnssektor uitgaat, bij uitstek een Vlaamse bevoegdheid.
VU-senator Nelly Maes interesseert zich dan weer vooral voor tema’s die in het federale parlement aan de orde komen, maar stelt zich nu verkiesbaar voor de Vlaamse raad in Sint-Niklaas-Dendermonde, precies omdat ze daar makkelijker verkozen kan raken. De kunstminnende Hugo Olaerts (VU) viel in het Limburg van uittredend minister Johan Sauwens niet nuttig te rangschikken voor de Vlaamse raad, zodat hij dan maar naar de kamer moet. Mandaten worden duur voor de VU, vandaar wellicht ook dat het populaire Oostendse VU-Europarlementslid Jaak Vandemeulebroucke van de kust naar het Westvlaamse binnenland trekt om er in Kortrijk-Roeselare-Tielt als lijstduwer voor de Vlaamse raad een steuntje te geven aan de eerste op de lijst, zijn kollega-historicus en VU-ondervoorzitter Chris Vandenbroeke.
Of 21 mei een Zwarte Zondag ter wordt, zal vooral kunnen blijken uit de strijd die zich in Antwerpen zal afspelen. Zeker voor de kamer brengt de CVP weinig zwaargewichten op het toneel, maar op de lijst voor de Vlaamse raad heeft de SP er voor een radikale vernieuwing gekozen, met onder anderen Tuur Van Wallendael, vakbondsman Robert Voorhamme en Kathy Lindekens op drie verkiesbare plaatsen. De Vlaams-Blokkers brengen er traditiegetrouw hun zware kanonnen in het gelid. Maar hun zwaarste kanon is te vinden bovenaan de… VLD-lijst voor de kamer, met havenbaas Fernand Huts. In een krantenadvertentie vorige zaterdag liet Huts de Antwerpenaren weten dat ze gróót gelijk hadden door in het verleden voor het Vlaamse Blok te stemmen, want het is inderdaad nogal wat met die migranten. Niemand moet dat Antwerpen kwalijk nemen. Het is waar, de kiezer heeft altijd gelijk.
Marc Reynebeau
De premier en de vorst : het land overeind houden.
Tobback : samen uit, samen thuis.
Wie kiest voor welk parlement ?
Dewael : Vlaams of federaal ?