Veeldracht maakt macht

JOS GEYSELS EN HERMAN LAUWERS 'We vinden het belangrijker dat de linkerzijde in haar geheel groeit, dan dat er één grote progressieve partij zou komen.' © FRANKY VERDICKT

Twintig jaar geleden al pakten de Vlaamsgezinde socialist Norbert De Batselier en de sociaalgezinde Vlaams-nationalist Maurits Coppieters samen uit met Het Sienjaal, een oproep tot progressieve frontvorming. Over de levensvatbaarheid van zo’n project lopen de meningen sterk uiteen. Oud-politici Jos Geysels (Agalev-Groen) en Herman Lauwers (Volksunie, later Spirit) zijn progressieve critici van de progressieve frontvorming. ‘Moet heel Vlaanderen door de Gentse mal geduwd worden?’

Valkuilen van de progressieve frontvorming, zo heet het pamflet dat ex-politici Jos Geysels en Herman Lauwers samen hebben geschreven, en de titel verraadt al de scepsis van de auteurs tegenover dergelijk project, of toch tegen de van bovenaf aangestuurde varianten ervan.

‘Wij vinden het belangrijker dat de linkerzijde in haar geheel groeit, dan dat er één grote progressieve partij zou komen’, zeggen Geysels en Lauwers. ‘Links verliest de laatste jaren namelijk stelselmatig stemmen aan rechts, en het gevolg is dat rechts ook in het maatschappelijk debat de toon zet. Die trend keren vinden we veel urgenter dan discussies over partijpolitieke herverkaveling. Frontvorming houdt meer in dan discussies over electorale kartels.’

De auteurs kennen hun geschiedenis: het debat over de progressieve frontvorming begint pas op het moment dat de socialisten daar zin in hebben. In de eerste naoorlogse jaren was de enige linkse concurrent de Kommunistische Partij van België (KPB), maar in de Koude Oorlog nam de slagkracht van die partij verkiezing na verkiezing af. Veel partijpolitieke concurrentie ter linkerzijde hadden de socialisten niet meer. Sterker nog, kameraden die zich niet helemaal schikten naar de officiële partijlijn, kregen het zelfs moeilijk. Op het beruchte ‘Congres der Onverenigbaarheden’ in 1964 (de naam alleen al) schopte de Belgische Socialistische Partij (BSP) iedereen buiten die of te links of te regionalistisch was.

De jaren zestig waren al bijna halfweg, maar nog hadden de Belgische socialisten weinig oog voor de opwindende sfeer van de sixties. Mei 1968 zagen ze al helemaal niet aankomen. Jos Geysels: ‘Mei 68 voltrok zich buiten de gevestigde links-progressieve structuren en ook buiten het klassieke middenveld om.’

In dat magische jaar zaten Jos Geysels (°1952) en Herman Lauwers (°1953) nog op de schoolbanken. De katholieke schoolbanken. Geysels: ‘In het college in Turnhout moesten we nog elke dag naar de mis. Ik zat in de poësis toen we de Leuvense studenten hoorden betogen. Toen gingen ook voor ons de deuren en ramen open en gingen we mee de straat op.’ Geysels kroop niet alleen door het raam, hij liet ook de veilige koker van het katholieke Vlaanderen achter zich, de zuil waaruit hij afkomstig was. Lauwers: ‘We wisten niet goed waartegen we protesteerden, maar we betoogden tenminste.’ (lacht)

Het Wonderbureau van de CVP

De eerste Vlaamse politieke partij die gevoelig bleek voor de ’tinteling der nieuwe tijden’, was de Volksunie (VU). Die Vlaams-nationalistische partij was amper een jaar of tien oud toen in Leuven de taalstrijd aan de universiteit losbarstte. Al gauw vonden de studenten ook met een aantal andere democratische eisen gehoor bij de partij. De voorman van de linkervleugel van de Volksunie was de bevlogen Maurits Coppieters, een flamingant voor wie Vlaams zelfbestuur hand in hand ging met de (progressieve) vernieuwing van de Vlaamse samenleving.

Electoraal zat de Volksunie in de lift. Dat maakte haar tegelijk gevaarlijk én interessant. Ook in andere partijen stonden figuren en groepen op die over de eigen ideologische muren gingen kijken. De jonge socialistische journalist (en later parlementslid) Lode Hancké maakte furore met een interviewreeks in De Volksgazet (een socialistische voorloper van De Morgen) onder de titel: Travaillisme – de toekomst van de arbeidersbewegingen in België’. Daarin liet hij niet alleen acht socialistische kopstukken aan het woord, maar – sensatie! – ook acht christendemocraten.

Dat leidde tot een reactie bij de CVP, vanuit de toen spraakmakende jongerenafdeling. In een opgemerkt manifest kozen de CVP-Jongeren voor de vorming van een ‘nieuwe partij, die zou groeien uit de bestaande politieke structuren’. De basis zou gevormd worden door ‘een samenwerking van de CVP en de BSP onder stuwing van de vooruitstrevende elementen uit de beide partijen’.

Het merkwaardige is dat de auteurs van die tekst geen bende radicalen waren, maar een talentrijke groep aanstormende politici. Journalist Hugo De Ridder van De Standaard noemdehen ‘het wonderbureau’. De latere premiers Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene hoorden erbij, net als toekomstig minister Miet Smet, topambtenaar Georges Monard en KBC-bankier Jan Huygebaert. Een aantal andere leden van datzelfde ‘wonderbureau’ zou de CVP later de rug toe keren: zo belandde Ward Bosmans bij Agalev en werd vakbondsman Paul Pataer SP-senator, ontgoocheld als ze waren dat de CVP niet de motor van een nieuwe progressieve alliantie in Vlaanderen was geworden.

Maar in mei 1968 waren ze nog allemaal begeesterd door hetzelfde ideaal. Toen Wilfried Martens op 12 mei 1968 dat project verdedigde op een historisch CVP-Jongerencongres in Houthalen, deed hij dat met een boekje van het Nederlandse D66 in de hand: oud-journalist Hans Van Mierlo was de oprichter van die nieuwe, frisse partij die het Nederlandse politieke bestel wilde verjongen en vernieuwen vanuit links-liberale inzichten.

Toen konden ook de officiële socialistische structuren niet meer achterblijven. Op 1 mei 1969 lanceerde Leo Collard, de voorzitter van de Belgische Socialistische Partij (de unitaire voorganger van de PS en SP.A) zijn ‘oproep tot progressieve frontvorming’, maar alleen aan de leden van de christelijke arbeidersbeweging. Collard nodigde de ACW’ers uit om zich te scharen achter een aantal socialistische punten waarover ze het toch al eens waren, vooral aangaande economische en sociale vooruitgang.

Maar het ACV hield die boot af. En toen Wilfried Martens en in zijn zog Jean-Luc Dehaene en Miet Smet snel carrière maakten binnen de CVP, haakten ook de christendemocraten af. De CVP werd door links van toen af aan beschouwd als de voornaamste centrumrechtse kracht in Vlaanderen, en de ‘progressieve frontvorming’ werd hét middel om een politiek alternatief te bieden voor de macht van de CVP (en later van CD&V, en nu van N-VA).

Collard en Van Miert

Volksunie, CVP en BSP hadden de progressieve frontvorming al ieder om beurt besnuffeld. Vanaf de jaren zestig kwamen daar nog de groenen bij. Geysels: ‘Mensen uit verschillende gezindten vonden elkaar in initiatieven als de volkshogeschool Elcker-Ik, het geesteskind van de jezuïet Hugo Ongena. In de schoot van Elcker-Ik ontstonden tal van progressieve initiatieven zoals de Bond Beter Leefmilieu, het Vrouwen Overleg Komitee, de kringloopwinkels, de werkwinkels, de jeugdadviescentra en het tweedekansonderwijs. Ik heb daar Mieke Vogels leren kennen, maar ook vooruitstrevende VU’ers als Nelly Maes en André De Beul. Er werd al aan frontvorming gedaan: niet voor een partij, maar rond een maatschappelijk thema. Dat was zeer verrijkend. Ook met de solidariteitsbeweging voor de staking van zinkfabriek Vieille Montagne brachten we de ‘progressieve frontvorming’ in de praktijk. En er waren geen a priori’s; in de Kempen trok schrijver Walter van den Broeck aan de kar (zijn toneelstuk Groenten uit Balen gaat over die sociale strijd), maar ook kunstenaar Jef Geys en de socialistische politicus Jef Sleeckx.’

Natuurlijk zijn de nieuwe tijden ook niet voorbijgegaan aan de socialistische familie. Jef Sleeckx is een typevoorbeeld van de ‘nieuwlinkse’ socialist. En de nieuwe partijvoorzitter Karel Van Miert was een man met een open geest en gedurfde plannen. Hij verbond zijn eigen politieke toekomst aan een voor die tijd erg radicaal project van progressieve frontvorming. Geysels: ‘Karel trok zijn la open en zei me: “Jos, ik heb hier in mijn schuif een manifest liggen. Het heet Doorbraak en is bedoeld voor mensen als u.”‘ Helaas, Jos Geysels koos voor de groenen.

LAUWERS: ‘Toch is er een wezenlijk verschil tussen de wijze waarop Collard en Van Miert opriepen tot progressieve frontvorming. De eerste beperkte zich tot de uitnodiging: “Kom naar ons, vind het geluk bij de ware socialisten.” Terwijl van Miert alle progressieven uitnodigde om uit hun tent te komen en samen aan een nieuw project te werken – zij het onder leiding van de Socialistische Partij. Maar toch maakte hij duidelijk dat de socialisten van die andere partners konden leren, dat ze dus delen van hun programma en hun koers zouden moeten veranderen. Daardoor kwam Van Miert soms in aanvaring met zijn eigen achterban: met de vrijzinnigen die hem ‘een tjeef’ vonden, of met meer behoudsgezinde partijgenoten als Willy Claes die aanvankelijk wél voor de plaatsing van de kernraketten in België waren.’

GEYSELS: ‘Maar de contouren bleven in wezen dezelfde als die van Collard, en dat zou ook niet veranderen bij latere pogingen tot frontvorming. Socialisten nodigen uit tot frontvorming, of beter: ze roepen daartoe op, en wie niet onmiddellijk ‘ja’ zegt, riskeert in het hoekje van de conservatieven weggezet te worden, als een saboteur van de progressieve zaak. Bovendien verwarren ze ‘frontvorming’ met ‘verruiming’: hun oproepen komen vaak over als operaties om zichzelf te versterken en verloren posities te heroveren.’

Andere progressieven gingen wel in op de oproep van Van Miert. Zo aanvaardde bij de Europese verkiezingen van 1984 de ‘rode priester’ Jef Ulburghs een verkiesbare plaats op de SP-lijst (later zou Ulburghs overstappen naar de groenen). Maar ook de Volksunie was alert, en daar kreeg Herman Lauwers in 1987 een verkiesbare plaats. ‘Ik was nationaal verbondscommissaris van de (katholieke) scouts geweest. Samen met de Chiro introduceerden we nieuwe pedagogische technieken, en riepen we onze leden op om deel te nemen aan de grote antirakettenbetogingen van die tijd. Nogmaals: het was frontvorming met de voeten’, herinnert Lauwers zich. ‘Dat was VU-kopstuk Hugo Schiltz niet ontgaan, en hij heeft ervoor gezorgd dat ik een verkiesbare plaats kreeg, maar uiteindelijk waren het gesprekken met Paul Van Grembergen die mij hadden overtuigd om voor de Volksunie te kiezen. Die partij wilde toen een soort Vlaams D66 worden, en dat trok me wel aan.’

Met alle gevolgen van dien, want toen bekend werd dat de partijtop de ‘linkse’ Lauwers op een verkiesbare plaats dropte, leverden twee jonge kopstukken van de rechtervleugel prompt hun partijkaart in: Jan Jambon en Peter De Roover. Pas veel later kozen ze opnieuw voor de partijpolitiek, toen het links-liberale project dood en begraven was en er met de N-VA opnieuw een conservatief, klassiek Vlaams-nationalistisch alternatief beschikbaar was.

Zwarte Zondag

Tijdens de jaren tachtig en negentig kreeg het democratisch Vlaams-nationalisme het steeds moeilijker en had extreemrechts de wind in de zeilen. Met de verkiezingen van 1991 (‘ Zwarte Zondag’) overschreed het Vlaams Blok voor het eerst de drempel van 10 procent. In 1999 behaalde het 15 procent, in 2004 (na de veroordeling wegens racisme en de naamsverandering in Vlaams Belang) scoorde de partij zelfs meer dan 24 procent.

Tegen die achtergrond vonden sommigen dat de noodzaak voor progressieve frontvorming steeds urgenter werd. Dat was de aanleiding voor Het Sienjaal (1996) van Norbert De Batselier en Maurits Coppieters. Jos Geysels was zijdelings betrokken bij het initiatief, maar had toen al het nodige voorbehoud. Hij waardeerde de intenties van De Batselier en Coppieters, maar hij wilde vermijden dat de groene partij zich zou vastklinken aan de Vlaamse socialisten. Die vrees was overigens onterecht, want Het Sienjaal had al van bij zijn lancering lood in de vleugels. Dat kwam door de reactie van SP-voorzitter Louis Tobback. Die gaf te kennen dat hij slechts heil zag in het initiatief van zijn partijgenoot De Batselier als daarover gepraat kon worden met de top van de christelijke arbeidersbeweging. Geysels: ‘Wat in de ogen van de initiatiefnemers een brede basisbeweging had moeten worden, werd door Tobback prompt teruggebracht tot structuren, politieke onderhandelingen en een van bovenaf geregelde verkaveling van de macht.’ Alsof de geest van Leo Collard nog altijd springlevend was.

Even belangrijk voor het falen van Het Sienjaal was het gebrek aan enthousiasme bij de christelijke arbeidersbeweging. Die deed niet mee aan oefeningen in partijpolitieke frontvorming die het openlijke of stiekeme doel hebben de christendemocratie te verzwakken. Het ACW (nu: Beweging.net) vond de band met de CVP/CD&V te waardevol om die door te knippen voor ‘andere avonturen’. Het hield vast aan het beproefde model: ‘eigen’ ACW-ministers stellen het regeringsbeleid van binnenuit bij. Geysels en Lauwers: ‘En geef hen eens ongelijk.’

Toch zou niet lang na de mislukking van Het Sienjaal dit land voor de eerste en enige keer in zijn geschiedenis geregeerd worden door een ‘progressief front’: tussen 1999 en 2003 was er de paars-groene regering-Verhofstadt I: een verbond van liberalen, socialisten en groenen. En in de Vlaamse regering van Patrick Dewael zat ook de Volksunie (toch tot haar splitsing in 2001) mee aan tafel.

Het waren de jaren dat de SP haar naam veranderde in SP.A en Steve Stevaert de sterke man was. Stevaert stond bekend als ‘een groene socialist’. Hij had in 1994 in Hasselt het oude rooms-blauwe schepencollege naar huis gestuurd en vervangen door een uniek rood-groen experiment. Stevaert probeerde tegelijk socialistisch, liberaal, groen en Vlaams te zijn, en wás dat een paar jaar lang ook. Daarbovenop kwam zijn persoonlijk charisma, dat tot 2003 nog eens versterkt werd door zijn politieke successen. En wie verkiezingen wint, heeft vrienden te over. Stevaert werd de motor van een nieuwe poging tot ‘progressieve frontvorming’. Het was een politiek project, maar ook een persoonlijke machtsgreep: eerst mikte hij op de spirit-groep van Bert Anciaux, en toen hij met het kartel-SP.A-spirit de verkiezingen gewonnen had, deed zich een gouden kans voor om ook de groenen in een groter verbond op te nemen.

‘Schijnheilig paterke’

In 2003 was Agalev onder de kiesdrempel gebleven en de partij had dus niet één verkozene meer in Kamer en Senaat. De groene partij bevond zich in een existentiële crisis en Stevaert probeerde van de gelegenheid gebruik te maken om groenen over te halen naar de socialisten. Een paar Limburgse kopstukken (Jacinta De Roeck, Ludo Sannen) lieten zich overtuigen, maar op een woelig partijcongres weigerde een grote meerderheid van de groene partij Stevaerts uitgestoken hand. Een van de argumenten die de zaal overtuigden dat het niet om een eerlijk, evenwaardig bondgenootschap ging, was het feit dat de rode lijst gewoon ‘sp.a-spirit’ zou heten, dus zonder verwijzing naar de groenen. Stevaert kreeg het verwijt een ‘schijnheilig paterke’ te zijn en kon inpakken.

Geysels en Lauwers winden er geen doekjes om: het project van Stevaert zinde hen inhoudelijk niet. ‘Ook hij handelde zoals zijn voorgangers: wij zijn de groten, en de kleintjes moeten ons versterken, vooral na nederlagen. Stevaert wilde geen politiek akkoord met de groene partij, hij mikte op de overstap van individuele groene politici. Dat was geen keurige manier van front vormen, het beantwoordde ook niet aan mijn criteria van ‘progressiviteit’. Bovendien beleden de sociaaldemocraten toen hun nefaste Derde Weg-discours en hadden ze braafjes het marktdenken aanvaard. De schade die de hele linkerzijde in die tijd heeft opgelopen, is tot vandaag niet te overzien.’

Na Stevaert verdween de progressieve frontvorming in het vriesvak. Johan Vande Lanotte brak met alles waaraan de naam van zijn voorganger Stevaert kleefde, en Caroline Gennez en Bruno Tobback hadden na nieuwe verkiezingsnederlagen de handen vol met puin ruimen in de eigen partij. John Crombez is een politicus van een nieuwe generatie en gaat minder verkrampt om met groenen en andere progressieven. Hij moet ook wel, in een vernieuwd Vlaams progressief landschap waarin Peter Mertens en de PVDA 19.000 mensen samen krijgen op Manifiesta, de zeer populaire happening van de nieuwe, radicale linkerzijde.

Al zijn er intussen op gemeentelijk vlak wél succesvolle progressieve samenwerkingen tot stand gekomen. In het oog springt natuurlijk het rood-groene Gentse model van Daniël Termont, al blijft het afwachten of dat de Optima-affaire overleeft – in Hasselt is de rood-groene samenwerking voorlopig on hold gezet na de crisis rond de afgetreden (afgezette?) SP.A-burgemeester Hilde Claes. Maar het idee is niet begraven, zeker niet omdat in Antwerpen zowel bij SP.A (met de nieuwe kopman Tom Meeuws) als bij Groen (met Wouter Van Besien) de ambitie leeft om in 2018 opnieuw een progressief stadsbestuur in het Schoon Verdiep te krijgen.

LAUWERS: ‘Ik hoop dat er in 2018 geen nationale richtlijnen komen en dat alle afdelingen van SP.A en Groen autonoom kunnen beslissen of en met wie ze willen samenwerken. We moeten niet naïef zijn: er zal druk worden uitgeoefend om op zo veel mogelijk plaatsen in een rood-groen kartel naar de kiezer te stappen.’

GEYSELS: ‘Ik herinner me nog de tijd dat vanuit het SP.A-model op de Grasmarkt het ordewoord weerklonk: “Het Hasseltmodel moet gelden voor heel Vlaanderen.” En nu weer hoor ik een soortgelijk geroezemoes over de export van het Gentse model naar de rest van Vlaanderen. Maar is het Mechelse bestuur, waar Groen samen met Open VLD en N-VA de stad bestuurt, soms minder goed? Of minder progressief? In Sint-Niklaas is er een rood-groen kartel, en dat bestuurt de stad samen met de N-VA, en met een progressieve ex-VU’er als Lieven Dehandschutter als burgemeester. Waarom niet? Is die veelheid van progressieve formules niet wenselijker dan om zo goed als heel Vlaanderen door eenzelfde Gentse mal te duwen? Waarom zo veel aandacht schenken aan politieke strategie, in plaats van aan inhoud? Laten we eerst de kiezer proberen te overtuigen, en ons dan pas concentreren op het bestuur en de coalitie. Gescheiden naar de kiezer, gezamenlijk naar de onderhandelingstafel. Met die mogelijkheid is in het verleden te weinig rekening gehouden.’

Jos Geysels en Herman Lauwers, Valkuilen van de progressieve frontvorming, Uitgeverij Vrijdag, 80 blz., 12,50 euro.

DOOR WALTER PAULI, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘Socialisten verwarren ‘frontvorming’ met operaties om zichzelf te versterken.’ Jos Geysels

‘Stevaert wilde geen politiek akkoord met de groene partij, hij mikte op de overstap van individuele groene politici.’ Jos Geysels

‘Ook Stevaert handelde zoals zijn voorgangers: wij zijn de groten, en de kleintjes moeten ons versterken’. Herman Lauwers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content