De Orden der vrije beroepen liggen onder vuur. Zijn het ouderwetse corporatistische organisaties en moeten ze maar beter worden afgeschaft? Of kunnen ze misschien nog een positieve rol spelen in de verdere ontwikkeling van de beroepsethiek?

De Orde van Architecten houdt zich alleen bezig met de toiletten en de badkamers van de gewone man”, zegt de Antwerpse architect Luc Deleu. “Betaalt iedere kleine bouwer of verbouwer zijn architect wel het minimum van zeven procent? Maar met de grote problemen van de architectuur laat de Orde zich niet in. Ethische discussies, over het steeds verder oprukken van de bebouwing en de organisatie van de openbare ruimte bijvoorbeeld, worden niet gevoerd. Dedeontologie van de Orde heeft niets met ware deontologie te maken.”

Over “de crisis van de rechtsstaat” na de Dutroux-affaire en over de ingrijpende hervormingen inzake justitie heeft de Orde van Advocaten de afgelopen twee jaar haar mond niet opengedaan. De Orde kwam in het nieuws met andere thema’s. Met het gekibbel over de Vlaams-Waalse verdeling van de vergoedingen voor pro-Deozaken, wat leidde tot de afscheiding van dertien Vlaamse balies. En met de weigering van de Antwerpse stafhouder om ex-miss België Anke Van dermeersch aan de balie in te schrijven: Van dermeersch had de eer en de waardigheid van haar beroep (in spe) aangetast door het sensatieblaadje Kwik een interview – met foto’s vanzelfsprekend – toe te staan.

“Artsen die ijveren voor gratis geneeskunde worden door de Orde van Geneesheren met definitieve schorsing bedreigd. Maar dat dokter Ryckaert epo spuit, moet kunnen”, fulmineerde de Aalsterse huisarts Geert Van Moorter toen hij in oktober in beroep voor de tuchtraad moest verschijnen omdat hij al jaren weigert het lidgeld van de Orde te betalen. “Als de Orde geld ruikt, is er geen tegenhouden meer aan. In het woord honorarium herken je etymologisch het woord eer, maar het is de Orde van Geneesheren uitsluitend om de poen te doen”, verklaarde ex-minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback naar aanleiding van de zaak Van Moorter.

De SP, de Volksunie en Agalev oordelen dat de Orde van Geneesheren gewoon moet worden afgeschaft. Minister van Volksgezondheid Marcel Colla heeft een voorontwerp van wet geschreven dat net niet zover gaat, maar de Orde zo goed als al haar macht ontneemt.

De Orden der vrije beroepen liggen ernstig onder vuur. Is de zelfregulering inzake deontologie en kwaliteitscontrole wel gerechtvaardigd, vraagt men zich af. Kunnen de Orden in tijden waarin zelfs de burcht der magistratuur haar poorten moet openen, besloten organisaties blijven? Is er niet meer inspraak van de samenleving vereist? Zijn de Orden eigenlijk nog van deze tijd?

“Orden bestaan overal ter wereld. Ook in de Angelsaksische landen bijvoorbeeld, waar men altijd de mond vol heeft over de vrije markt en de vrije concurrentie”, stelt Koen Geens, hoogleraar Deontologie en Vennootschapsrecht aan de universiteit van Leuven, die zijn doctoraal schreef over het fenomeen. “Orden grijpen uiteindelijk terug op het middeleeuws model van de gilden der ambachtslui. Het behoort blijkbaar tot de Natur der Sache dat beroepsgenoten in een of andere organisatie samenklitten om hun gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Vrijwillige beroepsverenigingen krijgen altijd af te rekenen met stielbedervers die zich afzijdig houden, slechte kwaliteit leveren en met spotprijzen de markt kapotmaken. Zo komt er automatisch de vraag aan de overheid om deze verenigingen een wettelijk statuut te geven en worden Orden, met verplicht lidmaatschap, geboren.”

MISDAAD EN VERRAAD

Zelfs de Franse Revolutie is er destijds niet in geslaagd de Orde van Advocaten, de enige die al in de achttiende eeuw bestond, af te schaffen. Geens: “In 1789 werd de Orde samen met de gilden en andere corporatistische verenigingen verboden. Volgens de revolutionaire theorie moest er voortaan rechtstreeks contact zijn tussen burger en staat. Het middenveld zou verdwijnen, om het in de termen van Guy Verhofstadt te zeggen. Maar dit experiment was van korte duur. Nog geen dertig jaar later was de Orde weer in ere hersteld.”

Al moet worden vermeld dat Napoleon slechts met grote tegenzin de advocaten hun Orde teruggaf: hij vreesde dat er geen enkele actie meer zou kunnen worden ondernomen tegen deze beroepsgroep van “oproerlingen en veroorzakers van misdaad en verraad”. “Ik wil dat men de tong kan afsnijden van wie haar gebruikt tegen de regering”, verklaarde hij. De Franse keizer had het moeilijk met de autonomie die de advocaten kregen om te bepalen wat er in hun beroep geoorloofd was en wat niet, en indien nodig om ook zelf collega’s tuchtstraffen op te leggen.

Precies de behoefte aan zo’n zelfregulering was de belangrijkste reden waarom de Orde werd opgericht. Advocaten voerden – en voeren nog steeds – aan dat als zij hun beroep correct willen kunnen uitoefenen, zij op geen enkele wijze onder de controle van de rechtbanken mogen staan. “De advocaten zijn dagelijks in strijd met de rechtbanken over de wet”, stelt de voormalige Antwerpse stafhouder Jo Stevens, die binnen de Vereniging van Vlaamse Balies verantwoordelijk is voor het departement Deontologie. “Als wij tuchtrechtelijk zouden kunnen worden vervolgd door de rechtbank, komt onze onafhankelijkheid tegenover de rechters in gevaar. Want wat kan je doen als een rechter om verkeerde redenen zou oordelen dat wat je doet onbehoorlijk is? ” Stevens verwijst naar Frankrijk, waar tuchtzaken in beroep wel voor een gewone rechtbank komen. “Men heeft gezien dat bekende advocaten door de rechtbank tuchtrechtelijk zijn vervolgd en geschorst omdat ze in politieke processen tegen de staat durfden ingaan. Het bekendste voorbeeld is de schorsing na de oorlog van de advocaat van Henri Philippe Pétain, de regeringsleider van het Vichy-regime, die had durven zeggen dat zijn cliënt niet alleen had gestaan.”

Ondertussen zijn de advocaten al lang niet meer de enige beroepsgroep met een eigen Orde. In 1938 werd de Orde van Geneesheren opgericht. Onder invloed van nazi-Duitsland deed in de jaren dertig de corporatieve gedachte weer opgeld. Er ontstond een hele golf van nieuwe Orden – onder meer van architecten, apothekers, dierenartsen, bedrijfsrevisoren -, al zouden de meeste pas na de Tweede Wereldoorlog echt in werking treden. In de jaren zeventig, met de goedkeuring van een kaderwet op de intellectuele en dienstverlenende beroepen, volgde een nieuwe reeks: ook boekhouders, accountants en vastgoedmakelaars kregen allemaal een eigen deontologisch orgaan (men spreekt hier niet van “Ordes” maar van “Instituten”). En ondanks de vele kritiek die de bestaande Orden te verduren krijgen, zijn er nog altijd beroepsgroepen die ijveren voor een eigen Orde. Onder meer de tandartsen, de landmeters, de psychologen, de zelfstandige ingenieurs en de kinesisten zijn vragende partij.

DE EER EN DE WAARDIGHEID

Voor alle Orden is zelfregulering de belangrijkste grondslag: de leden van zo’n Orde kijken erop toe dat hun collega’s “de eer en de waardigheid van het beroep”, zoals dat heet, niet in het gedrang brengen. Zij stellen gedragscodes op en oordelen in hun tuchtraden over eventuele schendingen van deze deontologie.

Stevens ziet de zin er niet van in dat al die beroepen eigen tuchtorganen krijgen. De “inwendige noodzaak” van absolute onafhankelijkheid tegenover gerechtelijke instanties geldt enkel voor het advocatenberoep, vindt hij. “Ik begrijp niet waarom een gewone wettelijke controle hier niet voldoende zou kunnen zijn”, aldus Stevens. Het argument dat onder meer geneesheren graag aanhalen, dat de materie te gespecialiseerd is voor een algemene rechter en dat zeker over medische fouten enkel artsen kunnen oordelen, veegt Stevens van tafel: “De rechter kan een deskundige aanstellen.” De voormalige stafhouder beschouwt de andere Orden grotendeels als een prestigezaak. “Men heeft het idee dat het beter staat. Zo wensten de boekhouders en de accountants niet langer als gewone handelaars te worden beschouwd, die een handelsregister moeten hebben, maar wilden ze erkend worden als beoefenaars van een ‘dienstverlenend intellectueel beroep’.”

Ook Geens zegt ermee te kunnen instemmen dat voor andere beroepen gewone overheidsregulering volstaat, maar vraagt zich af of die efficiënter zou zijn. “Men moet de deontologie en het toezicht op de naleving ervan toevertrouwen aan degene die daarvoor het bekwaamst is en die het meest bereid is deze taak ter harte te nemen. De eigen beroepsgroep is wellicht het bekwaamst maar daarom niet de bereidwilligste. De overheid is bereidwilliger, maar ze is niet altijd bekwaam. Daarom is het zoeken naar een evenwicht tussen autonomie en controle van de overheid, via de rechterlijke macht.”

Alles bij elkaar vindt Geens dat in het systeem van de Orden zo’n evenwicht wel is ingebouwd. “De deontologische reglementen van alle orden, behalve van die van advocaten, moeten worden bekrachtigd door de regering. Bij de bedrijfsrevisoren en de accountants heeft de regering de tekst zelfs zelf opgesteld en heeft de beroepsgroep enkel advies uitgebracht. En in de tuchtorganen, die op de naleving van de regels toezicht houden, hebben steeds ook één of meerdere magistraten zitting. Bovendien is de hoogste juridische instantie in het tuchtproces, net zoals in een gewoon proces, het Hof van Cassatie, en daarin zetelen vanzelfsprekend alleen magistraten.”

SAMENZWERING VAN DE STILTE

Dat collega’s, of confraters zoals dat in het advocatenjargon heet, elkaar wel eens willen ontzien in een tuchtprocedure, is volgens Stevens een terechte kritiek. Vooral aan kleinere balies – iedere balie heeft haar eigen Orde -, waar iedereen elkaar kent, kan dat voorkomen.

Maar dat zelfregulering per definitie een corporatistische reflex mee zou brengen van collega’s die elkaar het hand boven het hoofd houden, wil Koen Geens relativeren. “In Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten wordt de berechting door zijn gelijken, de zogenaamde peer review, als ideaal beschouwd. Wij doen daar graag laatdunkend over, wij nemen termen in de mond als conspiracy of silence, confraternité invigilante. Maar het systeem is niet zo slecht. Het betekent kennis en snelheid, het vermijdt vaak dat er onnodig vervelend wordt gedaan. Misschien wordt er soms wel iets of iemand te fel afgeschermd, maar als je met serieuze beroepsgenoten te doen hebt, zal dat toch zeer uitzonderlijk zijn. Het is zelfs vaak zo dat collega’s harder zijn voor elkaar, vlugger oordelen dat iets niet door de beugel kan en iemand eruit gooien. De magistraten die in de tuchtraden zitting hebben, zijn dikwijls veel voorzichtiger en schrikken ervoor terug iemand te broodroven.”

Filip Dewallens, van de Vlaamse Vereniging voor Gezondheidsrecht, bevestigt dat de Orde van Geneesheren streng optreedt tegen artsen die zich oncollegiaal gedragen. “Maar wanneer een arts kwalitatief niet meer functioneert, niet meer mee is met de laatste evoluties in zijn vak”, zegt Dewallens, “zal hij wel op interne bescherming kunnen rekenen. Op het vlak van de kwaliteitscontrole bestaat de samenzwering van de stilte wel.”

Een corporatistische reflex komt zeker tot uiting, daarover is iedereen het eens, in de schijnbaar onverwinbare drang van heel wat Orden om zich ook met de materiële belangenbehartiging van hun beroepsgroep bezig te houden. “Deontologie wordt vaak verengd tot de verdediging van beroepsbelangen. De Orden functioneren vaak als lobbygroepen, ze houden zich bezig met de verdediging van wedden en lonen. Er bestaat een grote verwarring tussen de rol die de Orden te spelen hebben en die van de syndicale beroepsverenigingen. En de patiënt en de cliënt zijn daarvan vaak de klos”, betoogt Koen Raes, hoogleraar Rechtsethiek aan de universiteit van Gent.

Geens ontkent niet. “Mij stoort dat fundamenteel. Het is zeker niet zo dat de overheid de Orden ook met syndicale belangenbehartiging belast heeft. Maar de Orden zijn historisch gegroeid uit de syndicale verenigingen en er bestaan nog altijd heel wat officieuze banden tussen beide. Het vraagt veel tijd om die twee daadwerkelijk te scheiden, maar men zou dat met veel overtuiging moeten doen.”

ZELFS GEEN MORELE VOLDOENING

Maar Geens ziet andere, in zijn ogen ernstiger problemen in het functioneren van de Orden. In eerste instantie is er de bijzonder zwakke positie van wie een klacht indient bij een Orde. In de meeste gevallen krijgt hij een briefje waarin wordt meegedeeld dat aan zijn klacht “het nodige gevolg” zal worden gegeven. Maar wat het precieze resultaat is van een eventuele tuchtprocedure, komt hij lang niet altijd te weten.

Het tuchtrecht bevat een uitgebreide reeks van spelregels, over wat men wel en niet doet in een bepaald beroep. “Het zijn niet meer dan beleefdheidsregels. Net zoals aan tafel: zolang iedereen met hetzelfde vorkje eet, is alles in orde”, zegt Stevens. Geens spreekt over “etiquetterecht”. “Het is het tuchtrecht dat je ook in iedere scoutsgroep, sportvereniging of duivenbond hebt”, stelt hij.

Maar daarnaast is er de echte deontologie, met regels over beroepsgeheim, een matig honorarium, optimale dienstverlening… Geens: “Dit heeft betrekking op de kwaliteit, de ethiek in de beroepsuitoefening. Hier staat het belang van de patiënt of de cliënt op het spel, het is dan ook wenselijk dat hij zelf kan interveniëren in het tuchtproces.” Ook het algemeen belang is daarmee gediend. “Een Orde gaat normalerwijze zelf niet op zoek naar beroepsfouten. De enige regelmatige bron van klachten is de patiënt of decliënt. Als tucht te maken heeft met toezicht op de kwaliteit van de dienstverstrekking, hebben de klagers een rol te spelen in het tuchtproces. Maar zoals het nu gaat, worden patiënten en cliënten niet bepaald gestimuleerd om naar de Orde te stappen. Zij worden meestal niet gehoord, zij kennen de uitslag van de procedure niet, zij kunnen geen beroep aantekenen. Wat hebben zij aan een tuchtprocedure, als die hen niet eens morele voldoening kan schenken?”

Geens signaleert nog een fundamenteel probleem: de willekeur ingebakken in de tuchtprocedures, als gevolg van een gebrekkig wettelijk kader. De Leuvense academicus heeft het dan niet over de grote verschillen in tuchtuitspraken tussen de verschillende plaatselijke tuchtraden. Die verschillen heb je ook in de uitspraken van gewone rechtbanken, zoals Stevens opmerkt. Geens klaagt aan dat vele Orden geen wettelijke inventaris hebben van strafbare tuchtmisdrijven. “In het strafrecht kan je geen straf uitspreken die niet bij wet is vastgelegd en kan je evenmin iets als een misdrijf catalogiseren dat niet in de wet als dusdanig is omschreven. Die tweede regel, het nullum crimen sine lege, bestaat niet in het tuchtrecht.”

De argumentatie van vele beroepsmensen dat zo’n inventaris van tuchtmisdrijven niet mogelijk is omdat zoveel verschillende gedragingen de eer en de waardigheid van het beroep in het gedrang kunnen brengen of strijdig kunnen zijn met de belangen van de cliënt, snijdt volgens Geens geen hout. “Datzelfde probleem hebben het strafrecht en het burgerlijk recht toch ook. Daarom zijn bepaalde misdrijven, zoals oplichting, misbruik van vertrouwen, valsheid in geschrifte, zo vaag omschreven. Men zal het niet graag horen, maar in vergelijking met het strafrecht is het tuchtrecht een onderontwikkeld recht.” Zonder inventaris van mogelijke overtredingen is volgens Geens de weg vrij voor arbitrair optreden van de tuchtoverheid. “De tuchtoverheid is immers door geen enkele tekst gebonden. De tuchtoverheid kan bij wijze van spreken post factum aan de beklaagde zeggen: jammer dat u niet wist dat u dit niet mocht doen, maar wij wisten het wel.”

INSPIREREN IN PLAATS VAN STRAFFEN

Wat brengt de toekomst? Moeten de Orden beter verdwijnen, of hebben zij nog een rol te spelen? Filip Dewallens voelt veel voor het Nederlandse tuchtrechtsysteem, waarbij het opstellen van de deontologische regels en de controle erop aan afzonderlijke organen worden toegewezen. “Voor de artsen heb je daar de Koninklijke Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunde, die de ethische regels bepaalt. Totaal los daarvan zijn er de afzonderlijke tuchtcolleges die de toepassing van de deontologie controleren. Zij worden voorgezeten door een magistraat en functioneren als administratieve rechtbanken.”

Ook voor Koen Raes kan het niet langer dat de Orden “rechter en partij” kunnen spelen. “De juridische macht van de Orden is volledig misplaatst. Voor sancties tegen tuchtmisdrijven moet enkel de gewone rechtbank bevoegd zijn, zodat de rechtspraak ook openbaar wordt”, aldus Raes. “Maar dat een beroepsgroep zich verenigt om over professionele ethiek en deontologie na te denken, daar kan je weinig bezwaar tegen hebben. Orden zouden zich moeten bezighouden met ethische vragen, over informatieverstrekking, beroepsgeheim, enzovoort. Orden zouden de mensen moeten adviseren en inspireren in de uitoefening van hun beroep, maar niet bestraffen.”

Christine Albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content