Het veldrijden, de meest Vlaamse aller sporten, vond een nieuwe vaandeldrager in het Kempense Lille. Wout van Aert moet in de aanloop naar het WK in Tsjechië nog wennen aan het idee. ‘Nee, ik word géén wereldkampioen. Dat doet die ándere gast van twintig.’

Het filmpje op de Sporza-website dateert van eind februari 2014. Een opgeschoten tiener met diepbruine ogen staat te blinken in de wereldkampioenentrui voor beloften. De journalist vraagt wanneer de aansluiting met de volwassen veldrittop erin zit. Over twee seizoenen al? ‘Goh, laten we niet te hard van stapel lopen. In 2016 ben ik nog maar net belofte af. Als ik dan al mijn voet ertussen kan zetten en af en toe de toppers kan benaderen, dan zal ik het heel goed hebben gedaan.’

Het is anders gelopen voor de jongen: nét twintig is hij, en hij is een veelwinnaar. Wout van Aert won dit seizoen al tien profcrossen én zes beloftekoersen, want hij reed de helft van zijn kalender nog in die categorie. Met nog één veldrit te gaan heeft hij de Bpost Bank Trofee, het zwaarste regelmatigheidscriterium, al op zak. Op het WK in het Tsjechische Tábor van volgend weekend start hij, tegen wil en dank, als favoriet. Een debuut waar zelfs de grootste namen uit het cyclocross amper aan kunnen tippen.

‘Dit is veel meer dan waar ik op durfde te hopen’, vertelt de jongeman uit Lille. ‘Een twintigjarige die meteen zo veel wint, dat moet een samenloop van omstandigheden zijn. Kan niet anders.’ Hij wijst uiteraard op het wegvallen van Niels Albert, en op Sven Nys bij wie het al een paar maanden vierkant draait. ‘Als die twee hun normale niveau behalen, dan win ik zo vaak niet. Ik maak iets uitzonderlijks mee, maar het is ook een uitzonderlijk seizoen.’ Van Aerts eerste profzege kwam in Kruibeke, maar echt gek werd het pas na de Koppenberg, een van de topklassiekers van het cyclocross. Hij klopte er Nys in een tumultueuze sprint. Sindsdien kwam er opeens veel op de Kempenaar af. Het volk dat zich rond zijn camper verdrong, verdubbelde elk weekend.

Na de wereldtitel bij de beloften werd in Lille een fanclub opgericht. Die kan de Van Aert-sjaals en -mutsen ondertussen niet snel genoeg gebreid krijgen. Liefst drie volle bussen trokken naar het Belgisch Kampioenschap, waar de prille twintiger als favoriet startte. ‘Een paar maanden geleden reed ik nog anoniem rond, nu is het plots alsof ik heel veel vrienden heb. Het voelt allemaal een beetje raar’, zegt hij. ‘Ook voor mijn familie en de mensen die mij wél echt kennen, is de aanpassing groot. Iedereen wil aandacht van ons, iedereen heeft een mening over wat ik wel en wat ik zeker niet moet doen. We spannen nu een lint langs de camper om de buitenwereld een beetje op een afstand te houden. Ik moet nee leren zeggen. Bij journalisten is het net zo. Als ze me belden, gaf ik altijd graag en uitgebreid mijn mening. Ik zei altijd ja, want in de krant komen was plezierig. Nu begint het stilaan te veel te worden, ik ben blij dat de ploeg een woordvoerder heeft die af en toe in mijn plaats nee zegt. Maar eerlijk: aandacht krijgen blijft leuk.’

De roeping

Lille is het dorp van Paul Herygers en Erwin Vervecken. De carrière van die eerste is aan Van Aert voorbijgegaan: hij werd pas een half jaar na Herygers’ beroemde schouderklop voor Richard Groenendaal geboren. Ook van Vervecken maakte hij enkel de nadagen mee, maar het was genoeg om de smaak te pakken te krijgen. ‘Toen Erwin wereldkampioen werd, stond het dorp op zijn kop. Ik supporterde een beetje voor Vervecken, maar hij was nu ook weer niet mijn grote idool, of dé reden waarom ik ben geen crossen. Maar ik herinner me nog heel goed de blijdschap. Lille was gelukkig, en dat had één man, een veldrijder, voor elkaar gekregen. Dát wou ik ook, ooit.’

Van Aert rekruteert zijn fans al lang niet meer alleen in Lille, daarvoor loopt hij te zeer in de kijker. Ook het noorden van Vlaams-Brabant werd deels ingelijfd. De vroegere fans van Niels Albert, ondertussen zijn ploegleider, stapten massaal over. Een ploegleider treffen die nog maar pas is gestopt en de omlopen, de concurrenten en de intriges perfect doorgrondt, is natuurlijk een grote meevaller. ‘Aan Niels heb ik al érg veel gehad’, zegt Van Aert. Ze kenden elkaar nochtans niet toen ze elkaar bij Vastgoedservice-Golden Palace vonden. Hij heeft dus niet voor de ploeg gekozen vanwege Albert, of omgekeerd. ‘Vanaf de eerste training begreep ik dat wij op dezelfde manier in het leven staan. Ik kan er moeilijk de vinger op leggen, het zit ‘m in de aandacht voor detail, in de gedrevenheid, in samen kwaad kunnen zijn als je een bocht niet 100 procent goed neemt. Koerstactisch win ik een paar seizoenen, dankzij Niels. Voor elke cross zitten we samen en voorspelt hij hoe de wedstrijd zal verlopen. Hij zit er elke keer knál op. Ik weet waar mijn concurrenten in de fout zullen gaan nog voor ze het doen. Er zijn zeker al koersen geweest die zonder de raad van Niels helemaal anders waren gelopen, die ik misschien niet had gewonnen.’

Sterk. Maar dat het allemaal snel voorbij kan zijn, weet niemand beter dan Niels Albert. Eén zin herhaalt de ploegleider als een mantra tegen zijn poulain: ‘Geniet van wat op je afkomt.’ ‘Zijn peptalk voor het BK zal ga ik me nog lang herinneren’, zegt Van Aert. ‘”Proef de sfeer”, zei Niels. “Hier staan 20.000 dolle fans langs de kant en, met alle respect, die komen niet voor Bart Aernouts of Jens Adams. Ze staan hier om vijf topfavorieten te zien knallen en jij bent er één van. Beschouw dat als een grote eer en gá ervoor.” Inspirerende woorden, maar ze vertelden me tegelijk dat hij het er moeilijk mee had dat hij niet zelf aan de start stond. Daarom beschouw ik het als mijn plicht om alles uit de kast te halen.’

Die ándere twintigjarige

Van de sfeer rond een veldrit – de Vlaamse kermis met biertogen, carnavalsmuziek en net iets te familiaire supporters – is Van Aert niet zo’n liefhebber. ‘De focus moet op de sport liggen, niet op het bierfestijn’, zegt hij. ‘Na de cross wil ik gerust met een zatte fan op de foto, en ik begrijp best dat het toogverbruik er mee voor zorgt dat ik en mijn concurrenten de kost verdienen. Maar alsjeblieft, ik ben een atleet en ik sta daar om te presteren. Laat mij voor de koers met rust. Dan wil ik me concentreren en is er geen ruimte voor zat gebral. Soms raak ik niet op tijd aan de start omdat opdringerige supporters niet aan de kant gaan. Dat is er toch over?’

De nieuwe kroonprins van de cross denkt mee na over de toekomst van zijn sport. Recente berichten over dalende kijkcijfers hebben hem ongerust gemaakt. ‘Je leest dat en denkt: wat nu? Het gaat wel over mijn toekomst, hè. Maar het veldrijden zal niet zo snel op z’n gatliggen als de pessimisten denken. Ik rij nu mijn eerste jaar bij de profs en denk bij elke koers: amai, zo veel volk! Een grote cross is een geluidsmuur waar je doorheen ploegt. Dan denk je niet: is hier nu minder volk dan vorig jaar? Maar: hier had niet één extra supporter bij gekund.’

Iedereen verwacht dat het veldrijden vroeg of laat uitdraait op een duel tussen Wout van Aert en zijn generatiegenoot Mathieu van der Poel. België-Nederland dus, al moet je die landentwist flink relativeren. Van der Poel woont al zijn hele leven in Kalmthout en spreekt met een Vlaams accent, terwijl Van Aert via zijn vader Nederlandse roots heeft. Als een Madame Soleil twee jaar geleden had voorspeld dat in het seizoen 2014-2015 een twintigjarige alles aan stukken zou rijden, dan had iedereen aan Van der Poel gedacht. Pas na een flinke groeispurt – Van Aert won in nauwelijks twee jaar tijd zestien centimeter – werden ze aan elkaar gewaagd. ‘Wie bij de jeugd tegen Mathieu koerste, wist dat er hoogstens een tweede plaats inzat’, vertelt Van Aert. ‘Je was al blij als je maar op een halve minuut eindigde. Ik vond dat toen ook niet zo erg, Mathieu was nu eenmaal zo veel sterker. Pas vorige winter is het een beetje gekeerd. Een halve minuut achterstand werd een paar seconden, dan klopte ik hem al eens, en uiteindelijk werd ik wereldkampioen, ook al reed hij in Hoogerheide een thuiswedstrijd.’ Het moet voor de Nederlander tandenbijten zijn: vroeger hoefde hij nooit achterom te kijken. ‘Je zult mij nooit horen zeggen dat ik Mathieu overklas’, benadrukt Van Aert. ‘Hij heeft dit jaar ook al mooie koersen gewonnen. Alleen omdat ik een verschillend programma reed, sta ik nu meer in de schijnwerpers. We zijn elkaar waard.’

Vrienden zijn de twee niet, hoewel ze dezelfde interesses delen, elkaar kennen sinds hun negende, en Lille en Kalmthout nu ook geen wereld uiteen liggen. ‘We zeggen dag en hoe is ’t, maar verder gaat het niet. Echt hartelijk omgaan met een concurrent lijkt me moeilijk. Ik vind Mathieu sympathiek, maar de omstandigheden zijn er niet naar om vrienden te worden. Ik ben blij dat hij mijn grote concurrent wordt: hij gaat altijd voluit zijn kans. Samen zullen wij het veldrijden veranderen, denk ik. Het afwachtende, dat de oudere generatie iets meer heeft, zal eruit gaan.’

Milde pesterijen

Kan Van Aert nog beter? De Kempenaar grinnikt. ‘Het is een langetermijnplan. Mijn trainingsarbeid wordt de komende drie jaar nog verhoogd. In die drie jaar zou ik nog progressie moeten maken. Maar de tegenstanders hoeven niet te wanhopen, ik zal geen vijf kilometer per uur sneller rijden. (lacht) De vooruitgang zit meer in voeding, rust en tactisch doorzicht. Ik zal constanter worden. Maar sterker? Niet heel veel meer, denk ik. Dat hoeft ook niet. Als ik de komende vijftien jaar even goed rijd als deze winter, zal ik een mooie carrière hebben gehad.’

De machtswissel zal natuurlijk niet zonder slag of stoot verlopen. De gevestigde waarden maken het Van Aert moeilijk waar en wanneer ze dat kunnen. Uiteraard pest de oude garde de nieuwkomer een beetje. Of beter: milde plagerijen, zeker met minder venijn dan Mario De Clercq dat vroeger deed. Een voorbeeld? Dat de overal dominerende Van Aert favoriet was voor het BK lag voor de hand, en toch deed Sven Nys er nog een ferme schep bovenop met uitspraken als ‘we rijden voor de tweede plaats’ en ‘benieuwd met hoeveel voorsprong Van Aert wint’. De druk op de jonge kerel laden, het is een oude truc. Maar hij heeft wel gewerkt, geeft het ‘slachtoffer’ toe. ‘Het idee dat ik zogezegd onklopbaar was, bleek een zware last om te dragen. De mensen verwachtten een walk-over, na een tijdje begon ik het ook zelf te geloven. Maar toen ik in de koers voelde dat het tegenviel, was het moeilijk om ervan te herstellen.’

Leergeld heet dat. Want mentale spelletjes horen bij een kampioenschap, beseft Van Aert. ‘Het mentale is evengoed een wapen waarmee je moet leren omgaan’, zegt hij. ‘Als De Clercq de kans zag om iemand onderuit te halen, had hij toch gek moeten zijn om het niet te doen? Ik begrijp perfect waarom de concurrenten mij zo ophemelden in de aanloop naar het BK. Als ik volgend jaar in hun situatie zit, dan doe ik net hetzelfde.’

De winnaar van het BK, mentaal én aan de streep, was Klaas Vantornout. Hij had de weken voor het kampioenschap koers na koers ziek afgebeld. Of hij ook écht ziek was, blijft in het veldritwereldje voor controverse zorgen. Van Aert laat het liever in het midden. ‘Ik geloof nooit dat een veldrijder al die mooie koersen laat liggen puur om zich te verstoppen. Het risico is te groot, en de kansen op succes groeien er nu ook weer niet zo enorm door. Oké, Klaas zal de voorbije weken niet doodziek geweest zijn, dat kan niet. Maar hij had – ziek of niet – een maand niet of amper gekoerst, en stond die dag bijzonder gefocust aan de start. Dat ligt niet voor de hand. Hij heeft knap gekoerst, punt.’

De fout van het BK wil Van Aert niet nog eens maken in de aanloop naar het wereldkampioenschap. In zijn schaarse mediaoptredens probeerde hij de favorietenrol door te schuiven. In Tábor zou hij de jongste wereldkampioen aller tijden kunnen worden. Voor generatiegenoot Van der Poel, nog vier maanden jonger, wenkt dat record trouwens ook. ‘De titel zal in Tábor zo goed als zeker niet voor mij zijn. En dat zeg ik niet om me als underdog te profileren, ik ken die koers en het is mijn rondje niet.’ Van Aert ziet drie favorieten: ‘Kevin Pauwels, die altijd vliegt in Tábor, Lars van der Haar, die er de laatste wereldbeker won, en mijn absolute topkandidaat is Mathieu van der Poel. Ik heb jaren tegen Mathieu gekoerst in Tábor: de omloop ligt hem 100 procent. Het zou mij niets verbazen als hij iedereen vanaf de eerste ronde wegblaast.’

Leve ons ma

Wereldkampioen kunnen worden in je eerste jaar als prof, hoe hard kan het voor een renner gaan? De voorheen zo goed als anonieme Van Aert stond het voorbije jaar welgeteld – we zochten het op – 4040 keer vermeld in de krant. Je zou van minder gaan zweven. Is er iemand die hem daartegen beschermt? ‘Mijn omgeving zou het nooit toestaan dat ik een dikke nek krijg’, grinnikt hij. ‘Een paar dagen voor het BK zei ons ma: “Vandaag de krant niet lezen, Wout, er staan te veel complimenten over jou in.” De mensen die ik echt vertrouw – mijn familie, mijn vriendin en haar ouders, mijn vaste mecanicien Kristof – zijn blij als ik win, maar ze prijzen me niet de hemel in. Zij waren er voor ik succes had, en zij zullen er ook zijn als het ooit ophoudt.’

Kempense nuchterheid. Van Aert woont nog thuis. Wat ma vindt, heeft hoe dan ook belang. ‘Het succes in de koers heeft me een paar jaar vooruitgekatapulteerd in mijn ontwikkeling als mens. Ik moet aan geld verdienen denken, en aan hoe je dat verstandig belegt voor later. Zoiets komt niet vanzelf als je twintig bent. Mensen staan daar niet bij stil, maar voor mij is dat nog de grootste aanpassing.’

DOOR JEF VAN BAELEN, FOTO’S LIES WILLAERT

‘Toen Vervecken wereldkampioen werd, was heel Lille gelúkkig. Dat had één man, een veldrijder, voor elkaar gekregen. Dat wou ik ook, ooit.’

‘Een paar dagen voor het BK zei ons ma: “Vandaag de krant niet lezen, Wout, er staan te veel complimenten over jou in.”‘

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content