De tijd heeft geen vat gehad op ‘De zevenarmige kandelaar’ (1963), een hartverscheurend, gruwelijk en toch wondermooi boekje van de Tsjechische schrijver Josef Skvorecky.
Info : Josef Skvorecky, ‘De zevenarmige kandelaar’, Ambo, Amsterdam. Vertaling Edgar de Bruin, 167 blz., euro 17,95.
Een van die verhalen, ‘Eine kleine Jazzmusik’, eindigt met de dood van Suzi Braun. De jonge vrouw, die zich door de mond geschoten heeft, ligt met een browning in de hand naast het bed waarop het lijk rust van meneer Bronzoryp. In zijn hoofd zit een kogel van de revolver die hij van de Duitse Sicherheitsdienst mocht dragen. Niemand twijfelt eraan dat Suzi de arische meneer Bronzoryp heeft gedood voor ze de hand aan zichzelf sloeg. Ze heeft wraak genomen.
Voor ze de minnares werd van Bronzoryp was Suzi immers de geliefde van de halfjood Paddy Nakonec, een trompettist van een jazzorkestje dat in K., een plaatsje in het Duitse Protectorat Böhmen und Mähren, furore maakte. Met haar hese stemmetje zong de mooie Suzi op de klanken van klarinet en trompet. Maar meneer Bronzoryp ergerde zich aan de voorstellingen van de jazzband. Hij vond dat Paddy met zijn negermuziek het arische ras belachelijk maakte. Bronzoryp was uiteindelijk verantwoordelijk voor de aanhouding en de dood van Suzi’s vriend. Na het nieuws van de terechtstelling van Paddy stortte Suzi in. Geen wonder dat de vrienden van de band ontsteld waren toen ze Suzi zagen aanpappen met de moordenaar van haar geliefde. Niemand had door dat Suzi die tegennatuurlijke liaison begonnen was om de dood van haar trompettist te wreken.
In het werk van de Tsjechische schrijver Josef Skvorecky (1924) speelt jazzmuziek thematisch een belangrijke rol. De saxofoon is het instrument dat de levensdrift van de schrijver het krachtigst verbeeldt. In ‘Dokter Strass’, een ander verhaal uit De zevenarmige kandelaar, wordt de saxofoon zelfs een symbolische tegenpool van de dood. In die vertelling krijgt Danny – het jonge alter ego van de auteur – de ene longontsteking na de andere en is hij op sterven na dood. Dat Danny overleeft, heeft hij te danken aan de joodse dokter Strass die zich vreselijk heeft uitgesloofd om de jongen te redden. Later, tijdens de Duitse bezetting, is dokter Strass een slachtoffer van de rassenwetten. Als op een donkere avond Danny en dokter Strass elkaar in de joodse steeg tegen het lijf lopen, is de arts verbaasd dat zijn voormalige longpatiënt een tenorsaxofoon bij zich heeft. Danny: ‘De dokter keek me verwonderd aan. “Een saxofoon. Maar – “, maar hij maakte de zin niet af. Het leek of hij begon te blozen, en ik kreeg op dat moment ook een rood hoofd, opnieuw, omdat ik doorhad waarom hij zijn zin niet had afgemaakt; hij wist dat hij niet langer het recht had naar mijn gezondheid te vragen, naar hoe mijn bronchiën en een saxofoon zich tot elkaar verhielden, want hij was een jood, en dit was mijn, arische, zaak.’
ROBUUSTE VITALITEIT
De jazzmuziek heeft de toon van Skvorecky’s hele oeuvre meebepaald. Ze stond prominent op de voorgrond in Scherzo Capriccioso, een roman over de invloed van de jazzmuziek op de Tsjechische componist Antonin Dvorak die eind negentiende eeuw enige tijd in Amerika verbleef. Ze eiste ook een cruciale plaats op in Skvorecky’s eerste roman De laf-aards (1958), waarin een jongen die ook al Danny heette zich meer interesseerde voor jazz en meisjes dan voor de verwarde situatie in het plaatsje Kostelec tijdens de Duitse bezetting. In een voorwoord dat Skvorecky in 1977 schreef bij zijn verhaal ‘De bassaxofoon’, onderstreepte de schrijver nog eens nadrukkelijk de betekenis van de jazz voor zijn eigen oeuvre: ‘De essentie van deze muziek, deze “manier van musiceren”, is niet enkel protest. Haar essentie is veel eenvoudiger: het is een elan vital, een robuuste vitaliteit, een explosieve creatieve energie die even adembenemend is als die van elke ware kunst. Maar uiteraard, wanneer de levens van individuen en gemeenschappen worden beheerst door ongecontroleerde machten, slavendrijvers, tsaren, führers, partijsecretarissen, maarschalken, generaals en generalissimo’s, ideologen van dictaturen aan ieder eind van het spectrum, dan wordt die creatieve energie een daad van protest.’
De zevenarmige kandelaar lijkt op het eerste gezicht een ietwat geïmproviseerde verzameling van verhalen. In werkelijkheid is de roman een goed doordachte constructie waarin verschillende vertelniveaus elkaar subtiel in balans houden. Je kunt De zevenarmige kandelaar interpreteren als een Duizend-en-een-nacht in spiegelbeeld. Sheherazade slaagde erin haar nachtelijke vertellingen zo spannend te maken dat haar machtige toehoorder haar leven spaarde omdat hij de afloop wilde kennen. Het omgekeerde gebeurt in de roman van Skvorecky, waar Danny en Rebecca elkaar in het doorregende Praag van de vroege jaren vijftig liggen te verwennen op de bank van Rebecca’s kamer. Danny, die op Rebecca verliefd is, vertelt zijn toehoorster verhalen om haar in leven te houden. Het joodse meisje is immers levensmoe omdat ze heel haar familie in de holocaust verloren heeft.
Danny vertelt Rebecca hoe zijn kinderwereld op haar kop werd gezet toen de Duitsers binnenvielen in K. waar de kleine dorpsgemeenschap meteen uiteenviel in collaborateurs en nazi-tegenstanders. We vernemen hoe het dokter Strass, meester Katz, Sara Arbeles en andere joodse inwoners van K. is vergaan. Hoe vreselijk die verhalen ook zijn, toch vermoedt Danny dat ze Rebecca kunnen troosten omdat ze ook gaan over Tsjechen en ‘ariërs’ die wél oprecht met het lot van de joden waren begaan. Zo vertelt Danny hoe zijn eigen vader, die als een jodenvriend bekendstond, opgepakt en gedeporteerd werd naar Bergen-Belsen, een plaats van waaruit hij nooit terugkeerde. Maar Danny’s verhalen zijn strohalmen die voor Rebecca geen houvast bieden. De jodin heeft niets meer om zich aan vast te klampen. Tot ontsteltenis van Danny noemt ze zelfs haar vermoorde vader een laffe en harteloze egoïst, een liefdeloze vader en een bange schijterd: ‘En ik haat schijterds meer dan – ik weet het niet – meer dan wat ook ter wereld. Omdat zij uiteindelijk overal de schuld van zijn en omdat het voor hen uiteindelijk toch geen klap uitmaakt, zelfs dat schijterige gedrag niet, of zoals die arische vrouw van hem…’
Te midden van zijn relaas deelt Danny ons mee dat hij in zijn opzet is mislukt. Hij heeft Rebecca niet kunnen redden. De lezer verbaast dat niet. Vanaf het begin is het meisje getekend door de dood. Haar ogen staan glazig, ze brengt haar leven liggend door en haar promiscuïteit verraadt de seksuele gretigheid van iemand die geen tijd te verspillen heeft: ‘Maar bovenal wilde ze weer in een zacht bed slapen, onder een wit dekbed, in de armen van iemand die, met de waarschijnlijkheid die de mens van nature gegeven is, weet dat hij morgen niet wordt opgehangen.’
Piet de Moor