De gekkekoeienziekte kan uitgroeien tot een ernstig probleem voor de volksgezondheid: ‘Tot dusver kwamen de slechtste scenario’s meestal uit’, zegt expert Emmanuel Vanopdenbosch.
In Groot-Brittannië zijn tot dusver 84 vooral jonge mensen gestorven aan een nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJ), die de hersenen aantast. Ze werden hoogstwaarschijnlijk besmet door het eten van producten afkomstig van gekke koeien. Die lijden aan wat officieel bovine spongiforme encephalopathie (BSE) heet: de gekkekoeienziekte. Bijna een miljoen Britse runderen werden afgemaakt om de epidemie van BSE in te dijken. Twee weken geleden verscheen het rapport van een officiële onderzoekscommissie, waarin de Britse overheid wordt beschuldigd van laksheid in het informeren van het publiek over de kans dat de gekkekoeienziekte de sprong zou maken naar de mens.
In Frankrijk, waar al drie mensen zijn gestorven aan de ziekte, ontstond commotie toen bleek dat twee boeren een met BSE besmet rund op de markt wilden brengen. Het parket in Brugge onderzoekt momenteel of zoiets ook in een West-Vlaams slachthuis is gebeurd. Het vakblad New Scientist meldde dat in Frankrijk waarschijnlijk maar een zesde van de besmette runderen wordt opgespoord – de rest komt dus in de handel. België is goed op weg naar zijn twintigste gedetecteerde gekke koe. Algemeen wordt aangenomen dat ook bij ons en in andere Europese landen steeds meer mensen te kampen zullen krijgen met de nieuwe variant van de ziekte van CJ.
De ziekte wordt veroorzaakt door iets nieuws: speciale eiwitten (prionen) die in bepaalde omstandigheden een afwijkende vorm aannemen. Die dringt zich aan normale eiwitten op, zodat na verloop van tijd leven onmogelijk wordt. Doctor Emmanuel Vanopdenbosch van het Centrum voor Onderzoek in de Diergeneeskunde en de Agrochemie (Coda) lag in 1986 mee aan de basis van een BSE-werkgroep in de schoot van het Wetenschappelijk Veterinair Comité van de Europese Commissie: een groep experts die advies geeft over de strijd tegen ziekten van het vee. Vandaag is Vanopdenbosch het enige overblijvende lid van de originele BSE-groep. Hij is dus de juiste man om te oordelen hoe erg het allemaal kan worden.
Is er een stijging van het aantal gekke koeien in ons land?
Emmanuel Vanopdenbosch: Ja, maar die moet genuanceerd worden, want misschien zijn we nu beter in het opsporen van gekke koeien dan vroeger. Het aantal gevallen dat een bewakingsnetwerk ontdekt, hangt af van de kwaliteit van het netwerk. België heeft een van de beste netwerken in Europa. Wij waren in 1990 de eerste om met zo’n netwerk te beginnen. Ons systeem stond model voor dat van andere Europese landen.
Waarom is het Belgische netwerk zo succesvol?
Vanopdenbosch: Omdat wij een vrij goed resultaat behalen wat het aantal gemelde verdachte gevallen betreft, wat impliceert dat onze boeren en veeartsen alert zijn. Een goed netwerk moet ongeveer honderd verdachte gevallen per miljoen runderen ouder dan twee jaar oppikken, omdat we aannemen dat in een normale rundveepopulatie ongeveer honderd koeien voorkomen met symptomen waarvan je niet op zicht kan zeggen of ze BSE zijn. In 1997 hadden wij 114 verdenkingen, in 1998 189, vorig jaar 218 en dit jaar hebben we er nu al 209. Dat is ruim boven de norm van 150 die we moeten halen op het totaal van anderhalf miljoen runderen ouder dan twee jaar in ons land.
En hoe meer verdenkingen, hoe meer zieke koeien?
Vanopdenbosch: Inderdaad. Dit jaar hebben we al acht gevallen. Dat is niet onverwacht. In België kwam er pas in juli 1994 een verbod op het voederen van zoogdiermeel aan herkauwers zoals koeien en schapen – de voornaamste manier van besmetting. De meeste andere landen van de Europese Unie (EU) voerden zo’n verbod vroeger in. Dat betekent dat wij langer risico liepen, en dat we nu met stijgende aantallen zitten, want het duurt gemiddeld 5,5 jaar voor een besmet dier ziek wordt.
Is er in België een epidemie op komst?
Vanopdenbosch: Epidemie is een groot woord, want BSE blijft in ons land een zeldzame ziekte: acht gevallen op drie miljoen runderen is niet veel. Ik verwacht dat we vanaf volgend jaar gedurende enkele jaren een plateau krijgen van een tiental zieke dieren per jaar, tenzij we met de invoer van nieuwe snelle tests vanaf 1 januari 2001 veel meer gevallen zullen opsporen die nu door de mazen van het net glippen. Maar als de cijfers de volgende jaren sterk blijven stijgen, is er een probleem. Dan loopt er iets mis.
Geven de cijfers een idee van de graad van besmetting met BSE?
Vanopdenbosch: Nee. Er is een groot verschil tussen het aantal dieren dat aan het einde van een besmetting ziek wordt, en het aantal dat aan besmetting is blootgesteld en waarvan de grote meerderheid na een half jaar geslacht wordt als mestkalf of na twee jaar als vleeskoe. Die dieren sporen we niet op.
Kunnen zulke jonge dieren mensen besmetten?
Vanopdenbosch: BSE is een infectie die zich opbouwt. Hoe vroeger in de incubatie van de ziekte, hoe lager de graad van besmettelijkheid. De infectie breidt zich uit als vallende dominosteentjes: de abnormale eiwitten converteren steeds meer normale eiwitten in de kwalijke vorm. We denken dat er voor de consument heel weinig gevaar is, tenzij in de periode vlak voor de klinische symptomen bij de koe uitbreken. We weten ook niet precies waar de infectie zich bevindt, behalve in de eindfase. In het begin zit ze zeker ter hoogte van het ileum: een stuk van de dunne darm. Daarna is er een lange eclipsfase waarin we nergens in een rund een infectie zien. Een half jaar voor de klinische symptomen zich manifesteren, komt er een zware besmetting in de hersenen en het ruggenmerg. Zulke dieren mogen onder geen enkel beding in de voedselketen komen.
U weet dus niet hoeveel dieren drager zijn van de ziekte?
Vanopdenbosch: Nee. Om de consument te beschermen, stelde het Wetenschappelijk Veterinair Comité al in juni 1997 voor om specifiek risicomateriaal, zoals het ileum, de hersenen en het ruggenmerg, na slachting uit alle runderen en schapen te verwijderen in alle EU-lidstaten. Helaas heeft het geduurd tot 1 oktober 2000 voor de Europese Commissie dit voorstel aanvaardde. België heeft de maatregel gelukkig al proactief in februari 1998 ingevoerd.
Waarom treuzelde Europa zo lang?
Vanopdenbosch: Wegens politiek gebakkelei. Een aantal landen poneerde dat er bij hen geen BSE voorkwam, hoewel dat wetenschappelijk gezien nonsens is. Als je niet naar BSE zoekt, zul je de ziekte natuurlijk niet vinden. Het is absurd dat een land dat zijn opsporingswerk goed doet daarvoor economisch gestraft wordt, omdat bij elk nieuw ontdekt geval exportmarkten gesloten worden. Eigenlijk zouden wij beloond moeten worden omdat we het probleem efficiënt opsporen en dus beheersbaar maken.
Dus landen die claimen dat ze veilig zijn omdat ze geen gekke koeien ontdekken, zijn misschien net gevaarlijk omdat besmette koeien er ongedetecteerd in de voedselketen komen?
Vanopdenbosch: Inderdaad. Daarom vroeg de Europese Commissie ons om een model op te stellen waarmee we op wetenschappelijk verantwoorde wijze het gevaar van het voorkomen van BSE in diverse landen konden evalueren. Zo kwamen we tot een geografische risicoanalyse, waarmee we landen klasseren naargelang van de kans dat ze BSE in hun veestapel hebben, en onafhankelijk van de vaststelling of ze al dan niet gekke koeien vonden.
In welke landen komt BSE voor zonder dat het wordt opgespoord?
Vanopdenbosch: Ik wil geen beschuldigingen lanceren, maar volgens onze analysen worden er in een aantal EU-landen te weinig gekke koeien opgespoord. Spanje, Italië en Griekenland, die nu zogezegd BSE-vrij zijn, zouden een aantal gevallen moeten vinden als ze efficiënt zouden zoeken. Die landen zitten in dezelfde risicoklasse als België, zodat de ziekte er sporadisch voorkomt, maar de besmetting dreigt er wel in de menselijke voedselketen terecht te komen. Daarom is het zo belangrijk dat álle EU-landen risicomateriaal uit de voedselketen halen, en niet alleen die waarin BSE al is aangetroffen.
Misschien wordt er in mediterrane landen meer weidelijk gewerkt zodat er minder BSE is?
Vanopdenbosch: Het risicomodel houdt rekening met dit soort parameters, onder meer door het inbouwen van de mate waarin runderen dierenmeel gevoederd kregen. Zweden scoort bijvoorbeeld goed omdat daar om religieuze redenen geen dierenmeel in het voeder mocht worden verwerkt.
Godsdienst was er dus bevorderlijk voor de volksgezondheid?
Vanopdenbosch: Inderdaad. Oostenrijk exporteerde zijn dierenmeel na de oorlog, omdat het door de verplichte herstelbetalingen onder zware financiële druk stond, zodat het veel goedkopere soja uit de Verenigde Staten moest invoeren. Tal van factoren induceren verschillen in besmettingsgraad tussen Europese landen.
Kan Europa niet testen in welke mate er in de zogenaamd BSE-vrije landen toch gekke koeien rondlopen?
Vanopdenbosch: Precies daarom hebben wij het voorstel gedaan om in alle lidstaten snelle tests op de aanwezigheid van BSE te laten uitvoeren. Die geven binnen 24 uur een resultaat en kunnen op grotere schaal worden toegepast dan de tijdrovende klassieke testen. Vanaf 1 januari zal elk land een bepaald deel van zijn runderpopulatie verplicht op BSE moeten testen. Zo zullen we ons risicomodel aan de realiteit kunnen toetsen.
Uw instituut in Ukkel onderzoekt alle gekke koeien die in België gevonden worden. Is de oorzaak van besmetting altijd dierenmeel in het voeder?
Vanopdenbosch: Er is een probleem, omdat vier van de acht gekke koeien die we dit jaar in ons land ontdekten in 1995 geboren werden, dus ná het verbod op het gebruik van dierenmeel in veevoeder. Ofwel werd het verbod niet goed nageleefd, ofwel zijn er vergissingen gebeurd, zoals een kruisbesmetting met meel dat wel nog in varkens- en kippenkwekerijen gebruikt mag worden. Tenzij er natuurlijk een heel andere transmissieweg is. In Engeland zijn er 41.000 gekke koeien geboren na het voederverbod met dierenmeel in juli 1988, en nog eens acht na augustus 1996, vanaf wanneer wordt aangenomen dat het verbod perfect werd nageleefd. Voor een overdracht van moeder op kalf zijn er in die laatste gevallen geen bewijzen. Misschien is er interferentie via schapen, een grondgebonden infectie of andere nog onbekende wegen.
Kunnen zulke alternatieven de ziekte levend houden?
Vanopdenbosch: Ze zullen de BSE-epidemie bij runderen nooit in stand houden, maar sporadische gevallen van BSE zullen de consument blijven verontrusten. We sluiten niet meer uit dat we de ziekte nooit helemaal zullen kunnen uitroeien. Maar ik moet wel zeggen dat de maatregelen die we genomen hebben om de epidemie te beheersen efficiënt zijn geweest. Ik was zeer blij dat de Belgische autoriteiten onmiddellijk het voorstel aanvaardden om bij elk positief geval van BSE of een vergelijkbare ziekte alle dieren afkomstig van een bedrijf te vernietigen, inbegrepen eventuele embryo’s of zaadstalen die waren bewaard. Zo vermeden we dat dieren die met dezelfde lading voeder besmet werden over het hoofd werden gezien.
Men zou dus kunnen stellen dat de Belg die rundvlees eet een – weliswaar klein – risico op besmetting zal blijven lopen?
Vanopdenbosch: Ik vrees dat zoals met de meeste menselijke activiteiten ook in de voeding het nulrisico niet bestaat. Ik wil ook benadrukken dat niet het rundvlees op zich, maar het specifiek risicomateriaal uit runderen gevaar kan opleveren. Dieren die een maand voor de klinische symptomen uitbreken, geslacht worden, kan je nu op geen enkele manier onderscheppen, tenzij je alle koeien op BSE zou testen. Ons comité stelde voor om initieel veel meer snelle tests te laten uitvoeren dan vanaf januari gevraagd zal worden, en het aantal dan achteraf eventueel te verminderen, maar op EU-niveau was dat niet haalbaar, om politieke redenen. Er is altijd een verschil tussen het advies van wetenschappers en de werkelijkheid. De tests zijn ook niet goedkoop: ongeveer 3000 frank per staal. Toch krijg ik bijna dagelijks supermarkten aan de lijn die erop aandringen gezonde dieren te laten testen, zodat ze de consument een soort certificaat kunnen geven.
Geeft de snelle test een garantie dat een dier BSE-vrij is?
Vanopdenbosch: Nee, daarover heerst een misverstand. De test pikt alleen de laatste fase van de ziekte op. Tot nu toe is er geen enkele test die BSE ook in de vroege incubatiefase opspoort. Binnen twee jaar zou er zo’n test op de markt komen.
Er zijn aanwijzingen, ook in ons land, dat er zieke gekke koeien in de voedselketen gesmokkeld worden. Hoeveel mensen kan zo’n koe besmetten?
Vanopdenbosch: Uit proeven bleek dat 0,1 gram besmette hersenen – dat zie je niet eens liggen op een koffielepel – volstaat om kalveren te doden. Mogelijk ligt de dodelijke dosis nog lager. Momenteel onderzoekt men hoeveelheden van 1 milligram. De hersenen van een koe wegen ongeveer een halve kilogram, dus in theorie kunnen ze vijfduizend andere runderen besmetten. Andere infectueuze weefsels doen er nog drieduizend eenheden bovenop, zodat een gekke koe in theorie achtduizend dieren kan besmetten. We weten niet hoe gevoelig de mens voor besmetting is in vergelijking met de koe, maar uit proeven met muizen die de relevante genen voor koeien en mensen kregen ingeplant, bleek dat er weinig verschil in besmettingsgraad zou zijn. In die proeven werd de besmetting wel in de hersenen ingespoten, terwijl er in de realiteit misschien een bescherming is in de darm. Wij veronderstellen dat er minstens een beschermingsfactor 10 in het spel is. Een eenvoudige rekensom leert dan dat een besmette koe in theorie achthonderd mensen zou kunnen infecteren. Van de besmettelijke weefsels wordt nu wel 99,4 procent bij het slachten verwijderd, zodat het risico op overdracht door runderproducten heel gering is.
Maar vroeger gebeurde dat niet. Is er eensgezindheid over de vraag hoeveel mensen aan de ziekte zullen sterven?
Vanopdenbosch: Nee, want te veel parameters zijn nog onbekend, zoals de tijd die de ziekte nodig heeft om zich te manifesteren. Eigenlijk kunnen we daar nu weinig met zekerheid over zeggen. Dat is natuurlijk frustrerend voor de beleidsmakers. Er is wel een stijging met dertig procent van het aantal dodelijke slachtoffers per jaar. Een tiental modellen wordt constant gevoed met de nieuwe gegevens, zoals de recente vaststelling dat ook oude mensen de nieuwe variant van de ziekte kunnen krijgen. De voorspellingen variëren van enkele honderden tot enkele honderdduizenden gevallen, met een gemiddelde rond honderdzestigduizend.
Zijn dat mensen die besmet zijn of die zullen sterven?
Vanopdenbosch: Mensen die de ziekte zullen ontwikkelen. We gaan ervan uit dat vanaf de jaren zestig tot in 1989 de meeste Britten via de voedselketen in contact kwamen met BSE. Hersenen bleken in babyvoeding te zijn verwerkt en ruggenmerg in allerhande sauzen. Besmetting wil hier zeggen: blootgesteld aan het abnormale eiwit. Besmetting kan leiden tot vermenigvuldiging van het infectueuze agens, en eventueel tot incubatie en uitbarsting van de ziekte. Maar we weten helaas niet tot hoeveel klinische gevallen de besmetting zal leiden. Vandaar onze ongerustheid.
Zelfs duizenden gevallen zouden een catastrofe zijn voor een land.
Vanopdenbosch: Geen enkel land zou een epidemie met honderdduizenden gevallen van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob aankunnen. Ze zou economisch en sociaal een ramp vergelijkbaar met aids veroorzaken. We mogen aids en BSE niet te veel vergelijken, maar het gaat in beide gevallen om een ziekte die van dieren naar de mens oversprong en die zich eerst in een ‘gemarginaliseerde’ gemeenschap manifesteerde: de homowereld van San Francisco en de Britse eilandbewoners. In beide gevallen zag je ook dat de ziekte aanvankelijk niet al te ernstig genomen werd.
Hoe zit het met de vrees voor een horizontale transmissie? Kan de ziekte via bloedtransfusies worden overgedragen?
Vanopdenbosch: Een van onze angsten is dat mensen waarin de ziekte incubeert hun infectie met een bloedtransfusie zouden kunnen doorgeven, hoewel hiervoor nog geen enkel hard bewijs bestaat. Preventief wordt er in Groot-Brittannië bij bloedtransfusies wel leukodepletie toegepast, wat wil zeggen dat alle witte bloedcellen van de donor uit het bloed verwijderd worden omdat ze de ziekte zouden kunnen overdragen. Bovendien geldt voor Britten een wereldwijd verbod op het geven van bloed, tenzij in eigen land. We merken nu dat landen als Canada en Australië soortgelijke maatregelen nemen tegen Frankrijk, en dat er een tendens bestaat om dit verbod uit te breiden naar andere EU-landen.
Dus de vrees is wel degelijk reëel?
Vanopdenbosch: Zeker. Onlangs stelden wij een rapport op voor de Europese Commissie met de resultaten van experimenten bij schapen, waaruit bleek dat een schaap besmet met BSE de ziekte via een bloedtransfusie kan doorgeven vóór het klinische symptomen vertoont. Het BSE in schapen lijkt veel meer op de nieuwe variant van Creutzfeldt-Jakob dan het BSE in koeien. BSE tast bij schapen niet alleen het zenuwweefsel aan, zoals bij koeien, maar ook de lymfoïde weefsels, zodat een schaap in zijn geheel besmettelijk kan zijn.
Dat kan een tweede besmettingshaard voor de mens worden?
Vanopdenbosch: Dat wordt misschien een groot probleem, vooral in Groot-Brittannië, maar ook in andere EU-landen en in derdewereldlanden met een grote schapenpopulatie die jarenlang potentieel besmet dierenmeel als ontwikkelingshulp hebben gekregen. Als bevestigd wordt dat schapen drager zijn van BSE, moeten we de scenario’s voor de mens bijsturen, want dan kunnen we met een tweede blootstellingsgolf te maken krijgen, die groter zou kunnen zijn dan de eerste.
Moet de hele schapenpopulatie dan worden afgeslacht?
Vanopdenbosch: Als het BSE zich in schapen gedraagt zoals scrapie – een echte prionziekte van schapen – kan het ook van schaap tot schaap, via de grond of via parasieten als hooimijten worden overgedragen, zoals ervaringen in IJsland uitwezen, en niet alleen via de voedselketen zoals in koeien. Maar niet alle landen zullen het zich zoals IJsland kunnen veroorloven om overal een halve meter grond van de weiden te schrapen en alle hooi uit Australië in te voeren, of de volledige schapenstapel te vervangen – hoewel de ziekte er ondertussen toch weer de kop opstak. Zou het dan helpen als we tweehonderd miljoen schapen in Europa vernietigen? Er zijn ondertussen aanwijzingen dat ook varkens gevoelig zijn voor BSE, voorlopig alleen als ze het in de hersenen ingespoten krijgen. Ik denk eigenlijk dat we met het BSE-prion zullen moeten leren leven.
En aanvaarden dat een aantal mensen sterven?
Vanopdenbosch: We mogen niet vergeten dat herkauwers de meest efficiënte transformatoren van moeilijk verteerbare stoffen tot een hoogwaardig product als vlees zijn. Herkauwers zijn wonderen van de natuur. Als we uit overdreven grote voorzichtigheid de Europese veestapel zouden vernietigen, halen we misschien een nog groter gevaar binnen. Want dan moeten we vlees invoeren uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar er volgens mij inzake bescherming van de voedselketen momenteel minder garanties zijn dan bij ons. We moeten natuurlijk wel waakzaam blijven. Daarom vind ik het zo jammer dat men de problematiek blijkbaar wat beu wordt.
Men?
Vanopdenbosch: De beleidsmakers die aarzelen om middelen vrij te maken, maar ook de betrokken sectoren. De veelobby’s zetten ons vroeger al onder zware druk om niet te hard van stapel te lopen, want we dreigden hun handel te hinderen. Ik benadruk dat sinds 1986 de slechtste scenario’s die we vooropstelden meestal realiteit werden: BSE werd niet snel beheersbaar, BSE bleek gevaarlijk voor de mens, BSE zou ook bij schapen voorkomen, hoewel tot nu toe geen enkel geval bevestigd werd. Iemand die nu zegt dat er niets aan de hand is, is even dwaas als iemand die zegt dat heel Engeland eraan gaat. Het prion heeft alles in zich om in de komende decennia een ernstig probleem te blijven. Het kan zijn dat de maatregelen die we nu nemen heel efficiënt zullen zijn voor de volksgezondheid – dan hebben we geluk en komen we er met een kleine epidemie af. Het kan echter evengoed fundamenteel fout lopen.
Is er zicht op een behandeling van de ziekte?
Vanopdenbosch: Er wordt hard aan gewerkt, maar er zijn nog maar weinig resultaten. Prionen zijn iets totaal nieuws. We zien absoluut niet hoe we de uitbreiding van het abnormale prioneiwit kunnen stoppen zonder ook het normale te vernietigen dat belangrijk is voor de hersenwerking. De middelen die in celculturen iets lijken op te leveren, zoals polyanionen of glucosanpreparaten, maken geen onderscheid tussen normale en abnormale prionen en kunnen daarom niet worden ingezet in het complexe geheel van het lichaam. Het prion is ook ongelooflijk weerstandig. Het overleeft formaldehyde, gammastralen en – weliswaar erg gedeeltelijk – temperaturen van 800 graad Celsius. Het is bijgevolg een enorme uitdaging om een efficiënt bestrijdingsmiddel te vinden.
Dirk Draulans