Uw geheugen is niet te vertrouwen

In de Verenigde Staten hebben activisten van het Innocence Project niet minder dan 343 veroordelingen van onschuldigen kunnen aantonen. In 25 procent van de gevallen had de onterecht veroordeelde een valse bekentenis afgelegd. Als verdachten tijdens een verhoor onder druk worden gezet, kunnen ze soms niet meer het onderscheid maken tussen realiteit en fictie. © ILLUSTRATIES SERGE BAEKEN

Experimenten tonen aan hoe makkelijk het is om mensen herinneringen aan te praten. Je kunt velen zelfs misdaden laten bekennen die ze nooit hebben begaan. Hoe valt dat te verklaren? En hoe kunnen we vermijden dat het gerecht daardoor onschuldigen opsluit?

Er was weer eens herrie die dag, giftig gekijf van vriendinnen onder elkaar. Het ging om jongens, niets bijzonders. Maar plots had Lisa een steen in de hand. De steen raakte Michèle aan het hoofd. Nog dezelfde dag kwam de politie bij Lisa thuis. Tijdens het avondeten ging de bel. Lisa’s moeder deed open. En Lisa wist: nu ben ik erbij.

Dat is nu allemaal een paar jaar geleden. Lisa K. (*), nu een hogeschoolstudente, probeert zich te herinneren wat er toen gebeurde. Ze wriemelt aan haar mouwen. Ze vindt het een pijnlijk verhaal, maar eindelijk wil Lisa praten. Ze heeft die dag lang genoeg verdrongen, ze was toen veertien jaar. Maar nu ze met de psychologe spreekt, ziet ze alles weer voor zich: de steen in haar hand, tamelijk zwaar, ongeveer een vuist groot. Ze herinnert zich haar mateloze woede.

‘Michèle had me een slet genoemd’, zegt Lisa. Dat was een belediging voor haar hele gezin. Haar twee zussen hadden op hun vijftiende al een kind. ‘Maar ik was nog maagd’, zegt Lisa. Het meisje ging door het lint.

Zelfs de twee politieagenten verschijnen weer levendig voor de ogen van de studente: een groot, gedrongen type in de deuropening; achter hem zijn collega, een trede lager op de trap. Die vreselijke avond, de ijzige blik van haar moeder – hoe kon ze dat allemaal vergeten? Beetje bij beetje komen de herinneringen terug.

Dat gelooft Lisa in elk geval.

In werkelijkheid is het nooit gebeurd. Er was geen aanval met een steen en ook geen huisbezoek van de politie.

De jonge vrouw is de dupe van een experiment. De Londense psychologe Julia Shaw heeft bij Lisa een valse herinnering ingeplant. Shaw wilde achterhalen of onbesproken mensen zich een delict uit hun vroege jeugd zouden laten aanpraten.

Het experiment speelt zich af aan de University of British Columbia in Canada. Van de ware bedoeling hebben de deelnemers – gemiddelde leeftijd: 20 jaar – geen benul. Ze denken dat ze moeten proberen verdrongen herinneringen op te delven. Geen van hen is volgens hun ouders ooit met de politie in aanraking gekomen.

Uiteindelijk leggen 21 van de 30 proefpersonen bekentenissen af. De een na de ander bekennen ze diefstallen of fysieke aanvallen met en zonder wapengeweld. ‘Het was verbazingwekkend hoe gemakkelijk dat ging,’ zegt Shaw.

Hoe ontvankelijk mensen voor valse herinneringen kunnen zijn, hebben andere geheugenonderzoekers al in eerdere experimenten aangetoond. Maar Shaws experiment heeft het spel met de werkelijkheid op de spits gedreven. Ze is de eerste die erin is geslaagd zeventig procent van de deelnemers zover te krijgen dat ze zichzelf van een misdrijf beschuldigen.

Eerst hadden alle beschuldigden natuurlijk ontkend. Maar de onderzoekster, altijd vriendelijk, wees haar proefpersonen terecht. Ze beweerde dat ze over een vragenlijst beschikte die door hun ouders was ingevuld. Daarin zou sprake zijn van een voorval waarbij de politie had moeten ingrijpen toen de proefpersonen 11 à 14 jaar waren. Meer kon Shaw er niet over zeggen. Behalve dat het heel normaal zou zijn dat mensen zo’n ervaring verdringen. Wat er werkelijk gebeurd was, zou zeker aan het licht komen.

Das was de doorslaggevende truc. Al snel hielden de eerste proefpersonen er rekening mee dat ze echt iets hadden uitgespookt.

Videopnames tonen hoe de ondervraagden eerst radeloos, daarna met toenemende ijver in hun verleden gingen graven. Zodra ze de verdenking plausibel vonden, gaven ze hun weerstand op. ‘Dan vertelden ze me uit eigen beweging almaar meer details over hun daad’, zegt Shaw. ‘Zowel over het weer als over de specificaties van de mobiele telefoon die ze zogezegd hadden gejat.’

Suggestieve vragen

Het zijn opwindende tijden voor het geheugenonderzoek. Nieuwe studies tonen almaar vaker aan hoe grondig het geheugen ons om de tuin kan leiden. Wat meteen ook een nog veel grotere vraag oproept: hoe is dat mogelijk? Heeft de natuur met het geheugen geknoeid, of is er iets anders aan de hand?

Herinneringen, zo blijkt, veranderen voortdurend. Vooral onder invloed van onze medemensen: vrijwel elk gesprek verandert de geheugeninhoud van de gesprekspartners. En we praten de hele tijd over wat we zelf meegemaakt hebben, over wat we elders gehoord hebben en over vroeger. Herinneringen zijn er om te delen – sociale netwerken als Facebook hebben dat maar al te goed begrepen.

Veel wetenschappers geloven intussen dat je de menselijke herinnering niet kunt begrijpen als je je beperkt tot het individu. Ze hebben het over een ‘sociaal keerpunt’ in het geheugenonderzoek. Verbluffend gemakkelijk sijpelen belevenissen van andere mensen in het eigen geheugen door.

Mensen leven nu eenmaal met andere mensen mee. Iemand kan zich zo levendig in de plaats stellen van iemand die een potlood slijpt, dat hij dat zelf meent te doen. Geen wonder dus dat hij al snel niet meer weet wat hij echt heeft meegemaakt en wat hij alleen maar heeft opgevangen.

Dat 21 van 30 onschuldige mensen in het experiment een misdaad bekennen, is een verontrustende boodschap voor de politie en de rechtbanken. ‘Door suggestieve vragen te stellen kun je blijkbaar om het even wat uit de mensen halen,’ zegt psychologe Shaw. ‘De politie moet daarom voorzichtig zijn als ze een verdachte verhoort. Als de politie al te zeer op een bekentenis uit is, krijgt ze gemakkelijk een valse.’

Tijdens hun opleiding worden toekomstige agenten getraind in het afnemen van verhoren. Ze leren er vooral omzichtig te zijn. Het voornaamste doel is niet dat de andere partij bekent. Eerst gaat het erom zo veel mogelijk informatie te verzamelen, met ongedwongen belangstelling, zonder pressie of aandrang.

Maar in de praktijk lukt dat niet altijd. Het is dus niet verrassend dat er soms valse bekentenissen worden afgelegd omdat doortastende ondervragers druk uitoefenen. Vooral mentaal labiele beschuldigden zijn daar vaak niet tegen opgewassen. In een twijfelgeval bekennen ze dan zelfs zware misdaden die ze niet hebben begaan.

Toch geldt de bekentenis voor de rechtbank voor velen als het ultieme bewijs. Een valse bekentenis moet in de ogen van de leek totaal krankzinnig lijken – waarom zou iemand zichzelf zoiets aandoen?

De leek stelt zich het geheugen voor als een soort film, in het slechtste geval bekrast en verbleekt, maar in principe nog altijd degelijk genoeg om afgespeeld te worden. Maar het geheugen werkt niet als een camera die een scène volledig en neutraal opneemt. Het slaat slechts de meest markante fragmenten op: de knal van twee auto’s die tegen elkaar opbotsen, de reuk van een verbrande autoband, de opvallende zelfklever op een sportwagen, het beeld van een vogel die zo-even nog aan het tsjilpen was en plots verschrikt opstuift.

Al die indrukken blijven in verschillende delen van het brein steken. En daar gaan ze een verbinding aan met kennis die al bestaat: hoe zangvogels eruitzien, hoe een typisch auto-ongeluk verloopt (eerst het gieren van de remmen). Op een andere plek wordt ook geregistreerd of de waarnemer dat zelf heeft meegemaakt of het alleen maar in de bioscoop gezien heeft.

Bij het herinneren worden al die verstrooide fragmenten samengeraapt. De vele leemten worden met verbeeldingskracht opgevuld, bijvoorbeeld of de wegvluchtende vogel inderdaad een merel was. Ook het gieren van de banden kan bedrieglijk zijn. Mogelijk behoort het geluid gewoon tot het draaiboek van het typische ongeval en beeldt de getuige in kwestie zich alleen maar in het ook dit keer gehoord te hebben.

‘Als we ons iets herinneren, construeren we telkens weer een nieuw verhaal,’ zegt de psychologe Shaw. ‘Daarbij maken we gemakkelijk fouten.’

De kiem van de illusie

Evolutionair is het geheugen helemaal niet gemaakt om het verleden perfect te reconstrueren. Het is geschikt voor het opslaan van ervaringen. Wie kan onthouden waar er goede jachtvelden zijn, heeft veel voordelen. De precieze herinnering aan ergens een dag uit een ver verleden is daarentegen geen grote hulp in het leven. Het geheugen hoeft niet precies te zijn, maar moet wel flexibel zijn.

Precies daarom veranderen herinneringen ook mettertijd. Elke keer dat we ze oproepen, slaan we ze opnieuw op. De nieuwe inhoud komt in de plaats van de oude. Vaak komt daar – meestal ongemerkt – ook nieuwe informatie bij.

En dan is er nog de macht van de menselijke fantasie. Al wat je wilt doen of gedaan zou kunnen hebben, kun je je in je verbeelding levendig voorstellen. En dan kan de indruk ontstaan dat je echt iets hebt gedaan: zoals een steen gooien naar een vriendin, zoals de beetgenomen Lisa in het experiment bekende. Valse herinneringen zijn een onvermijdelijk nevenproduct van onze verbeeldingskracht.

Wie dat wil begrijpen, moet nagaan hoe het brein functioneert. Of Lisa zich herinnert dat ze die steen heeft gegooid of dat ze zich die steen alleen maar inbeeldt, maakt nauwelijks verschil uit. In beide gevallen voegen verstrooide fragmenten uit haar geheugenreservoir zich samen tot een nieuwe, zo plausibel mogelijke scène. Ook de pure verbeelding ontstaat uit wat dat reservoir prijsgeeft: hoe de vriendinnen eruitzagen, hoe een steen in je hand aanvoelt en hoe je je de politiemannen moet voorstellen die dan ’s avonds thuis komen aanbellen.

Daarom kunnen fantasieën en echte herinneringen zo gemakkelijk door elkaar worden gehaald. De mens put ze beide uit zijn geheugenvoorraad en die twee dingen lukken hem even goed. Innerlijke kopieën van wat je in werkelijkheid hebt meegemaakt, zijn bovendien rijker aan details, je kunt ze makkelijker oproepen. In één woord: ze lijken ons op een bijzondere wijze vertrouwd. ‘Maar dat gevoel’, zegt de Londense psychologe Shaw, ‘kan ook gekaapt worden.’

In haar experiment toonde Shaw hoe dat lukt. Ze ontmoette Lisa en de andere proefpersonen met een week tussenpauze telkens drie keer voor een gesprek. In de tussentijd gaf ze hen een huistaak. Ze moesten hun vermeend verdrongen vergrijp dagelijks een keer innerlijk herbeleven.

Dat was de kiem waaruit de illusie groeide. Na elke innerlijke herbeleving verankerde zich de gefantaseerde gebeurtenis nog meer in hun geheugen. De fictie werd almaar plausibeler, ze begon almaar meer op een herinnering te lijken. ‘En hoe meer details de deelnemers zich herinnerden,’ aldus de onderzoekster, ‘des te meer raakten ze ervan overtuigd dat het echt zo gebeurd was.’

Hetzelfde gebeurt soms in een psychotherapie als vermeende slachtoffers van misbruik zich moeten voorstellen hoe de daad verlopen is. Dat op die manier ook irreële herinneringen kunnen ontstaan, is na ettelijke gerechtelijke uitschuivers intussen zonneklaar. Kinderen gaan uiterst bereidwillig op de onbewuste voorzetten van hun ondervragers in.

Maar ook volwassenen zijn niet immuun voor suggesties. De mensen weten maar al te goed hoe gemakkelijk hun geheugen hen in de steek laat – dat maakt ze kwetsbaar. Ook in het alledaagse leven moeten medemensen vaak leemten opvullen: wat de ene niet meer weet, schiet de ander nog te binnen; de derde corrigeert het dan. ‘Herinneren is een sociaal proces’, zegt Shaw.

Als het om de kinderjaren gaat, zijn de ouders de voornaamste autoriteit. Ze geven de verhalen door die wij al lang vergeten zijn. Heb ik in de peutertuin écht altijd de appel van Mieke opgepeuzeld tijdens de speeltijd? Zoals zo veel andere dingen moet ik het wel gewoon geloven, en in de regel geloof ik het dan ook.

Zo schrijft ons milieu mee aan onze autobiografie. Wat we meegemaakt hebben, cultiveren we gemeenschappelijk: in gesprekken, tijdens het doorbladeren van het familiealbum en vandaag de dag in toenemende mate op Twitter en Facebook.

Het autobiografisch geheugen

Hoe plastisch het geheugen is, bewees ook de Amerikaanse psycholoog Daniel Kahneman. Hij toonde aan hoezeer we herinneringen strakker maken, samenpersen en verfraaien – allemaal ten dienste van een omvattend beeld dat voor een aangenaam en vertellenswaardig verhaal in aanmerking komt.

Het geheugen slaat vooral de hoogtepunten op: van de vakantie onthouden we de avond in de sprookjesachtige bar aan de steile kust, maar niet de saaie dagen aan het strand; van de jaren met de kinderen de ontroerende momenten, maar niet de alledaagse bezigheden zoals het wisselen van de luiers en het opruimen achteraf, hoewel dat het grootste deel van de tijd in beslag nam. Wat saai en naar was, verdwijnt gewoon. Het is blijkbaar overbodig.

Waarom herinneren we ons eigenlijk ons leven, de gezinsvakanties, de voetbalspelen en de eerste kus? Waartoe beschikken we over wat onderzoekers het autobiografische geheugen noemen?

Tot voor enkele jaren focusten de geheugenonderzoekers vooral op de individuele mens. Nu onderzoeken ze de herinnering als sociale factor, als bindmiddel van de samenleving. Zelfs valse herinneringen versterken de samenhorigheid, misschien nog het meest van al. Wie zich een valse herinnering eigen maakt, bewijst dat hij bereid is te geloven wat de groep gelooft. Hij zegt: ‘Jullie verleden is ook het mijne.’

Geheugenonderzoekers exploiteren precies die bereidwilligheid om hun proefpersonen gefingeerde herinneringen in de maag te splitsen, of hen met nieuwe belevenissen uit hun kinderjaren op te zadelen. De Amerikaanse psychologe Elizabeth Loftus bewees dat je ook het heden op dezelfde manier kunt manipuleren. Wie bijvoorbeeld je zin in hardgekookte eieren wil bederven, hoeft je maar wijs te maken dat je daar eens ziek van bent geworden. Omgekeerd kun je ook iemand een voorliefde voor asperges aanpraten, een prima methode om kinderen gezondere eetgewoonten bij te brengen, aldus de onderzoekster.

De Londense psychologe Shaw is de allereerste die onschuldigen zover bracht dat ze een misdaad bekenden. Mensen lijken dus zelfs ontvankelijk voor suggesties die hun risico op een straf vergroten.

Hoe vaak het daardoor tot foutieve vonnissen komt, is moeilijk te zeggen. In de Verenigde Staten is uit het Innocence Project gebleken dat tot nu toe 343 mensen onterecht veroordeeld werden. Enkelen wachtten al jaren op hun executie. In bijna alle gevallen konden latere DNA-analyses hun onschuld bewijzen. Toch had zowat 25 procent van de gedetineerden een blijkbaar valse bekentenis afgelegd.

Amerikaanse ondervragers zijn vaak niet bepaald zachtzinnig tijdens hun verhoren. Ze mogen verdachten onder druk zetten, veinzen dat ze bewijzen hebben en andere smerige trucs gebruiken. Er heerst een haast Bijbels geloof in de louterende kracht van de bekentenis. Gerechtsdwalingen worden daarvoor op de koop toe genomen.

‘Het volstaat al dat ondervragers een verdachte confronteren met wat hij volgens hen gedaan heeft’, zegt Shaw. ‘Onder druk kan een mens tot de conclusie komen dat een politieman meer weet over zijn daad dan hijzelf. Dan zal hij proberen om dat verhaal met zijn eigen herinneringen te vervlechten.’

In de omgang met getuigen moeten de ondervragers bijzonder goed oppassen. Ook dat is een les die men uit het Amerikaanse Innocence Project kan trekken: meer dan zeventig procent van alle opgehelderde foutieve vonnissen steunt ten minste gedeeltelijk op valse getuigenverklaringen.

‘Getuigen herinneren zich vaak dingen die ze niet hebben meegemaakt’, zegt een politie-opleider. Al bij verkeersongevallen lopen de verklaringen vaak uiteen. Een typisch geval: een voetganger hoort een klap, draait zich om en ziet in elkaar geklemde auto’s. In zijn hoofd ontstaat automatisch een passend beeld van de gebeurtenis. Hij is ervan overtuigd de botsing met eigen ogen gezien te hebben. Dat is de gevreesde ‘klapgetuige’.

Politiemannen moeten weten dat ook getuigen hun verhalen in elkaar flansen tot ze plausibel lijken. Bovendien laten ze zich beïnvloeden door wat de ondervrager wil horen. Als die ongeduldig wordt (‘Maar u moet toch íets gezien hebben!’) beginnen ze des te makkelijker te fabuleren.

‘Elke vraag stuurt je in een bepaalde richting’, zegt een andere verhoorexpert. Daarom begint het wetenschappelijk correcte verhoor met een ‘vrij verslag’. De getuige moet gewoon alles vertellen wat hem terugblikkend te binnen schiet, ook het bijkomstige. Onderbreken is niet toegestaan. Achteraf is er genoeg tijd om te vragen.

Getuigen brengen op die manier het meest aan het licht, zo leert de ervaring. Maar experimenten tonen ook aan dat beginnelingen bij de politie de ondervraagde in de regel al na tien seconden in het woord vallen. Zelfs ervaren krachten verliezen te vroeg hun geduld, bijvoorbeeld als tegenover hen iemand zit die van de hak op de tak springt. ‘Nu eens alles op een rijtje’, luidt het dan vaak. ‘Een kapitale fout, die helaas maar al te vaak voorkomt’, aldus de expert.

Als een getuige de dingen in volgorde moet vertellen, schiet hem minder te binnen. Het geheugen werkt nu eenmaal niet chronologisch. Wie zijn herinneringen opdiept, springt van het ene naar het andere punt. Hij volgt associaties zoals die zich in zijn hoofd toevallig vormen. Die springerige manier van vertellen is juist karakteristiek voor dingen die je zelf hebt meegemaakt, voor de echtheid van een verklaring. Een getuige die zijn herinneringen zomaar kan opdreunen, maakt zich juist verdacht. Heeft die misschien een leugenverhaal uit het hoofd geleerd?

De onderzoekers zijn het eens dat een goed verhoor structuur en methode moet hebben. Van de beroemde intuïtie van de ondervrager hebben ze geen al te hoge pet op: het zogenaamde buikgevoel is volgens specialisten ‘onbruikbaar’ tijdens een verhoor. Daarentegen bestaat er wel een heel arsenaal aan beproefde methoden, die volgens het geheugenonderzoek wel tot juiste verklaringen leidt – en valse vermijdt. Maar ze heeft nog lang niet alle practici overtuigd.

Bij de politie zijn er namelijk heel wat agenten die denken dat ze een uitzonderlijk fijne neus hebben voor valse bekentenissen. De Amerikaanse psycholoog Saul Kassin heeft nochtans bewezen dat ze zichzelf overschatten. Als het erop aankomt valse bekentenissen van echte te onderscheiden, scoren de politiemannen niet beter dan leken. Maar anders dan leken zijn politiemannen ervan overtuigd dat ze het wél kunnen.

Flinke rammeling

De Londense psychologe Julia Shaw is blij dat de belangstelling voor de forensische psychologie toeneemt. Momenteel werkt ze aan een boek over het illusoire geheugen, dat later dit jaar verschijnt.

Haar proefpersonen kregen na het experiment natuurlijk meteen de waarheid te horen. Shaw vroeg hen om de vergrijpen uit hun jeugd weer snel te vergeten, aangezien het nu eenmaal alleen maar inbeelding was.

De meesten namen het sportief op. Zelfs Lisa, de jonge vrouw die de steen had geworpen. Een andere deelnemer, Adam, vertelde Shaw maanden later dat de kwestie hem nog altijd bezighield. Konden ze toevallig niet op iets gestuit zijn wat werkelijk gebeurd was? Hij had zich tijdens het experiment herinnerd dat hij jaren geleden een pestkop een flinke rammeling had gegeven op de speelplaats, luid aangevuurd door zijn medeleerlingen. ‘Zo’n herinnering geef je uiteraard niet graag weer prijs’, zegt Shaw.

* naam veranderd op verzoek van de betrokkene

DOOR MANFRED DWORSCHAK, ILLUSTRATIES SERGE BAEKEN – © Der Spiegel

‘Als de politie al te zeer op een bekentenis uit is, krijgt ze gemakkelijk een valse.’

‘Als we ons iets herinneren, construeren we telkens weer een nieuw verhaal. Daarbij maken we gemakkelijk fouten.’

‘Als het erop aankomt valse bekentenissen van echte te onderscheiden, scoren politiemannen niet beter dan leken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content