Uranium voor de atoombom
Het Belgische mijnbedrijf Union Minière leverde het leeuwendeel van de splijtstof voor de Amerikaanse atoombommen die op Hiroshima en Nagasaki werden gedropt. Het uranium was afkomstig uit de Congolese bodem.
Telkens wanneer een grondstof het goed doet op de wereldmarkt, blijkt die in overvloed aanwezig in Congo. Zo ging het met ivoor, rubber en koper. En ook met uranium. Tot in de vroege 20ste eeuw gold uraniumerts nochtans als een vrij waardeloos product. Glazeniers en pottenbakkers verwerkten het in glas en keramiek, omdat het voor een bijzonder kleurtje zorgde, maar verder reikte de economische waarde van het erts niet. Dat veranderde door een ontdekking van het echtpaar Marie en Pierre Curie. Zij konden uit uraniumerts een nieuw scheikundig element isoleren: het bijzonder radioactieve radium. Het pas ontdekte element bleek al snel heel bruikbaar in de behandeling van verschillende kankers. Plots werd uraniumerts een begeerde grondstof.
Uranium in Katanga
In Katanga focuste het Belgische mijnbedrijf Union Minière zich op de ontginning van koper. Maar kort na de ontdekking van Curie bleek dat er in de Katangese ondergrond ook uranium van een uitzonderlijk hoge kwaliteit zat. Nergens in de wereld was de uraniumconcentratie zo hoog als in het erts van Katanga. Edgar Sengier, de sterke man van Union Minière in Belgisch-Congo, besliste om zich op de uraniummarkt te gooien en opende een uraniummijn nabij het plaatsje Shinkolobwe.
Eind 1921 stelde de uraniummijn van Union Minière al zo’n vierhonderd arbeiders tewerk. Ze dolven uraniumhoudende stenen, staken die in juten zakken en brachten ze vervolgens naar de dichtstbijzijnde spoorweg, zo’n twintig kilometer van de mijn vandaan. Eindbestemming: de Kempense gemeente Olen, waar de raffinage gebeurde om er radium uit te winnen. Omdat de aangevoerde mineralen van zodanig goede kwaliteit waren, kon Union Minière relatief goedkoop radium produceren. Toch waren er nog steeds tonnen erts nodig om enkele grammen radium te isoleren, wat van radium de duurste stof ter wereld maakte. Kort na de opstart van de eigenlijke productie in 1922 had Union Minière een bijnamonopolie op de uraniumwereldmarkt.
Radium was booming business, maar uranium was op dat moment niet meer dan een laagwaardig restproduct van de radiumproductie. Opnieuw waren het wetenschappers die daar verandering in zouden brengen. Scheikundigen en fysici deden in de jaren 1930 onderzoek naar de splijting van atomen en ontdekten dat daarbij enorme hoeveelheden energie konden vrijkomen. Het duurde niet lang voor die inzichten de interesse opwekten van de toenmalige grootmachten. Als die atoomkracht zo geweldig was, bood dat immers mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuw wapentuig. Politieke en militaire topfiguren beseften dat uranium in de nabije toekomst van enorm strategisch belang zou worden.
Ook Edgar Sengier besefte dat en nam zijn voorzorgen. Hij liet de uraniumvoorraden van Union Minière overbrengen naar Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Niets te vroeg, want in mei 1940 walste Nazi-Duitsland België binnen. Op dat moment had Union Minière meer dan duizend ton uraniumerts gestockeerd op Staten Island in New York. Sengier reisde zijn voorraad achterna en vestigde zich in de Verenigde Staten.
De Bom
Niet veel later raakten de Amerikanen betrokken bij de Tweede Wereldoorlog. President Franklin Roosevelt, die natuurlijk geïnformeerd was over de mogelijkheden en gevaren van nucleaire energie, gaf zijn leger de opdracht om een atoombom te ontwikkelen. Generaal Leslie Groves kreeg de leiding over het project. Het zou een race tegen de klok worden, besefte hij, want ook Nazi-Duitsland beschikte over uranium en over heel wat wetenschappelijke knowhow. Geen eenvoudige opdracht, want de Amerikanen hadden amper uranium. Groves was dan ook bijzonder opgetogen toen hij vernam dat er op Staten Island 1500 ton Belgisch uranium van een uitzonderlijke kwaliteit opgeslagen lag. De Amerikanen benaderden Sengier en kochten de hele voorraad in Staten Island op. Ze aasden ook op het uranium dat zich nog in Congo bevond en vroegen om de mijn van Shinkolobwe, die ondertussen buiten gebruik was, te heropenen.
De Belgische regering noch de beheerraad van Union Minière was op de hoogte van de Belgische uraniumleveringen aan de Verenigde Staten. Op eigen houtje had Sengier tegen februari 1944 duizenden tonnen uraniumerts geleverd aan de Amerikanen. Maar Groves wilde nog meer. Als de Verenigde Staten als enige een atoomwapen zouden hebben, zouden ze hun status van supermacht voor lange tijd kunnen verzekeren. Dus vroeg Groves het alleenrecht van Amerika op de aankoop van uranium van Shinkolobwe. Sengier besefte dat zo’n beslissing wel langs de Belgische regering moest passeren. Zo kwam in september 1944 een geheime ‘uraniumdeal’ tot stand, een exclusiviteitscontract voor tien jaar, waarbij België zich verbond tot uraniumleveringen aan de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.
In de zomer van 1945 waren de eerste atoombommen gebruiksklaar. De splijtstof was voor het overgrote deel afkomstig uit Belgisch-Congo. Op 6 augustus dropten de Amerikanen een atoombom op het Japanse Hiroshima. Nagasaki onderging drie dagen later hetzelfde lot. Beide kernbommen maakten samen meer dan honderdduizend onmiddellijke slachtoffers. Vele overlevenden stierven vroegtijdig door de vrijgekomen radioactieve stoffen, zodat het totale aantal slachtoffers wellicht tot drie keer zo hoog ligt.
In de Amerikaanse hoofdkwartieren had men op dat moment weinig aandacht voor de verschrikkelijke gevolgen van beide bombardementen. Edgar Sengier werd aan president Truman voorgesteld als ‘de man zonder wiens hulp ze de klus niet hadden kunnen klaren’. Het leverde Sengier zelfs een medal for merit op, waarmee hij de allereerste niet-Amerikaan was die de hoogste burgerlijke onderscheiding in ontvangst mocht nemen. Hij en generaal Groves schreven elkaar daags na het bombardement op Nagasaki een brief. Daarin feliciteerde Sengier Groves met zijn opmerkelijke uitvinding en Groves bedankte Union Minière ‘ for the complete support and assistance‘.
Tot 1955 bleef België de belangrijkste leverancier van uranium aan de Verenigde Staten. Met de ontdekking van nieuwe uraniumconcentraties in Australië en Canada verloor Shinkolobwe zijn belang en werd de mijn uiteindelijk gesloten.
Congo, Afrika’s grootste elektriciteitsproducent?
De Congostroom is een kolos van een rivier. Met een lengte van meer dan vierduizend kilometer is hij na de Nijl de langste waterloop van Afrika. Bij zijn monding stort hij zich met zo’n enorme kracht in de Atlantische Oceaan dat hij nog meer dan 150 kilometer verder stroomt als een zoetwaterkoker in het zoute oceaanwater. Aan de Ingawatervallen, een paar honderd kilometer landinwaarts, zorgt die waterkracht voor het grootste potentieel aan hydroelektriciteit ter wereld. De Belgische fotograaf Kris Pannecoucke, die voor zijn boek ‘Fleuve Congo River’ de Congostroom afvoer, zei daarover: ‘In een land waar buitenlandse bedrijven massaal grondstoffen afvoeren, is het een van de weinige natuurlijke rijkdommen die nooit gestolen zal worden.’
Het koloniale bestuur was zich al bewust van het enorme potentieel van het water, maar het was pas onder Mobutu dat in 1972 de eerste stuwdam op de Congo gerealiseerd werd. De Ingabarrage, nu bekend als Inga 1, kreeg meteen een grote symboolwaarde. De dam veruitwendigde de hernieuwde drive van het land, aangezwengeld door de toen jonge en dynamische Mobutu Sese Seko. Mobutu realiseerde in 1982 een tweede stuwdam, de Inga 2. Toen al droomde hij van een megastuwdam die zowat heel Afrika van stroom zou kunnen voorzien.
De Ingadammen moesten niet alleen stroom leveren aan Kinshasa maar ook aan het verafgelegen Katanga, de provincie van de grote mijnbedrijven. President Mobutu liet daarom een hoogspanningslijn trekken vanuit de waterkrachtcentrales naar de mijnprovincie. Door Katanga, toen Shaba genaamd, afhankelijk te maken van de aanvoer van Inga, versterkte Mobutu zijn controle over de provincie met opstandige trekjes. De 1800 kilometer lange elektriciteitslijn met tienduizend pylonen werd gebouwd door buitenlandse firma’s die vaak na oplevering vertrokken, samen met de knowhow voor het onderhoud ervan. Ook de stuwdammen kampten al snel met problemen en zo groeide het Ingaproject, dat symbool had moeten staan voor de herwonnen dynamiek van Congo, uit tot een symbool van geldverspilling.
Maar de droom van een megastuwdam werd niet begraven. Onder Joseph Kabila werden die plannen omstreeks 2010 zelfs heel concreet. Experts voorspelden dat twee nieuwe stuwdammen – de Inga 3 en de Grand Inga – ongeveer de helft van de Afrikaanse bevolking van stroom zouden kunnen voorzien. Zo zou Congo dé elektriciteitsleverancier van Afrika kunnen worden. Vooral de plannen voor de Grand Inga spraken tot de verbeelding. Met veertig gigawatt zou ze tweemaal de capaciteit van de Drieklovendam in China hebben. Of de kracht van twintig grote kerncentrales. Maar er kwam natuurlijk ook kritiek. Ngo’s stelden vragen bij de sociale en ecologische gevolgen van het project, economen twijfelden aan de financiële haalbaarheid. In 2016 trok de Wereldbank haar steun voor de bouw van de dam in, omdat de Congolese regering zich niet hield aan de regels van de organisatie. Vandaag is het hoogst onzeker of de Grand Inga er ooit komt. Misschien is het niet eens zo’n slechte zaak voor de Congolese bevolking als het project afgevoerd zou worden. Almaar meer experts beschouwen de megadam als een verouderd concept en zien veel meer heil in kleinschalige, gedecentraliseerde energiebronnen zoals zonnepanelen.