‘Ik heb altijd geleefd zoals ik wou. Waarom mag ik niet sterven zoals ik het wil?’ Madame J. was 88. Ze had pijn in haar knie. En in haar hart: ze vond dat ze genoeg geleefd had. ‘En er gaat niemand mij missen.’ De laatste woorden van een vrouw die niet mocht sterven.
Ik vroeg haar of we nog een foto mochten maken. ‘Waarom niet?’ antwoordde ze. Stilte.
Twijfels op haar voorhoofd. ‘Eigenlijk kan het mij niet schelen’, zei ze. ‘Iedereen mag mijn gezicht zien. Maar ik heb ook nog een zoon. Ik wil niet dat hij last krijgt. Een moeder blijft een moeder… Begrijpt u dat? Misschien doet het er ook niet toe.’
‘Tot…’, stamelde ik.
‘… nooit meer’, lachte ze. ‘En bedankt voor de appelsienen. En om te luisteren.’
Zes weken geleden belde haar dokter me. Ze wou haar verhaal eerst binnen de muren van het rusthuis houden.
Maar ze was zo verontwaardigd dat iedereen het mocht weten.
Ze, dat was Madame J. Zo zag ze er ook uit. Een echte madame: een grote bril die haar blauwe ogen bedekte, grijze krullen, vlotte parlé. In het Frans. En af en toe ook in het Nederlands. ‘Geleerd op school’, zei ze dan trots. ‘Ik heb maar tot mijn veertiende gestudeerd, maar ik heb wel opgelet.’
Ze was een madame van de Bon Air. In het mooi Nederlands: ‘Goede Luchtwijk’.
VRIJDAG 23 NOVEMBER 2007, 9.45
‘Ik heb alles voor u opgeschreven’, zegt ze.
Ze staat op, neemt een notitieboekje uit de kast en leest voor: ‘Ik ben een vrouw van 88. Ik heb een mooi en gevuld leven gehad. Vroeger. De laatste jaren voel ik pijn. Vooral in mijn rechterbeen, het gevolg van een knieprothese. Tien jaar geleden kreeg ik na een hartinfart een pacemaker ingeplant. Dat ging goed tot mijn dokter een paar jaar geleden zei: “We moeten uw pacemaker vervangen. Als we dat niet doen, bestaat de kans dat uw hart stilvalt. En dan valt alles stil.”
“Dokter,” antwoordde ik, “dat is zo’n ongelofelijk mooie dood…”‘
Ze stopt met lezen, zet haar bril af. Huilt.
Ik kijk rond in kamer 309. Op haar bed ligt een zelfgehaakt kussen. Een pierrot met een roos. Op de muur hangt een bord: ‘ J’aime deux choses: toi et la rose. La rose est pour un jour, toi tu es pour toujours.’ Aan de muur hangen foto’s van verdwenen geluk: haar hond Maya, haar eerste man.
‘Ik ben op mijn veertiende gaan werken in ’t fabriek. Niet dat ik dat erg vond, ik was blij dat ik thuis weg was. Mijn vader was een slechte mens. Ik herinner me dat ik voor mijn plechtige communie een nieuwe jurk gekregen had. Ik was heel trots, wou het hem laten zien. Hij draaide zijn hoofd en… (diepe zucht) het doet er allemaal niet meer toe. Mijn leven veranderde toen ik in de fabriek Pierre ontmoette. Het was grote liefde. Een lieve man, hij is veel te vroeg gestorven.’
Ze wijst naar een andere foto. ‘Jean was ook weduwnaar, woonde in hetzelfde blok. Op een dag vroeg hij of ik zin had om mee te gaan naar het theater. Hij had een abonnement voor twee… We hebben heel mooie jaren gehad, samen. Mijn eerste man reed niet met de auto, maar hij deed niet liever. Jean en ik, we reden met onze kever overal naartoe: de Balearen, de Cote d’Azur, Bretagne.’
Aan hun eindigheid dachten ze niet. Tot hij stierf, op een januaridag in 1987. ‘Alles werd anders. In het blok kwamen altijd meer vreemdelingen wonen. Sukkelaars, dat weet ik ook. Maar het is niet gemakkelijk, samenleven. Het lawaai, de ruzies. Alles lag er altijd zo vuil bij. Ik voelde me eenzaam. Het enige wat ik deed was kuisen. En door het raam kijken. Ik zag vaak mijn kleindochter voorbijfietsen.’
En dan verschenen er elke keer tranen achter al die glazen. ‘Ze kwam nooit binnen. Weet u, vroeger hield ik zo van dat kind. Ik adoreerde haar! Mijn man en ik gingen altijd met haar buggy rijden. Maar – hoe gaat dat? – ze worden ouder en dan zien ze hun oma niet meer staan. Het is overal hetzelfde.
‘Een paar jaar geleden had ik mijn familie uitgenodigd voor mijn tachtigste verjaardag in een restaurant. Op een bepaald moment kwam het gesprek op zelfdoding. Ik zei: “Als ik wist hoe ik het moest doen, het zou rap gedaan zijn.”
‘Mijn schoondochter antwoordde: “Maar allez oma, dat is toch niet moeilijk. Neem gewoon tweehonderd aspirines, gooi ze in een emmer water en drink het op.”
‘Ze zeggen dat om te lachen, maar mij maak je niets wijs. Als je de tachtig gepasseerd bent, loop je alleen in de weg. Ik heb het twee keer geprobeerd. De eerste keer dacht ik: ik doe wat pillen in alcohol, dat zal wel volstaan. Maar de volgende ochtend werd ik gewoon weer wakker. Een paar dagen later probeerde ik het opnieuw. Met méér pillen, méér whisky. Ze hebben me gevonden en mijn maag leeggepompt.
‘Ik was zo ontgoocheld toen ik mijn ogen opende. “Mevrouw,” zei de verpleegster, “u had in een zware coma kunnen vallen. U had zwaar gehandicapt kunnen zijn voor de rest van uw leven.”
‘Ik kreeg schrik. Later vertelde ik het allemaal tegen mijn zoon. Hij lachte. “Allez ma, waar zijde gij toch mee bezig? Op wat trekt dat nu?”
‘In mijn binnenste dacht ik: ik verzin wel iets anders.’
VRIJDAG 23 NOVEMBER 2007, 11.00
‘Wilt u echt niets drinken?’ vraagt ze.
‘Een jaar zit ik nu in dit rusthuis. Het was het goedkoopste van de buurt en er was nog plaats. Ik verveel me hier dood. Er is geen animatie, helemaal niets. Rien. Van de 74 bejaarden zijn er misschien tien die nog bij hun verstand zijn. De anderen weten niets meer, sommigen kennen zelfs hun naam niet meer. Elke morgen ga ik ontbijten in de eetzaal. Als ik klaar ben, zeg ik: “Tot morgen.” En keer terug naar mijn kamer. Een tijd geleden belde een oude vriendin. Ze is nog verpleegster geweest en is nu LEIF-nurse. (LEIF staat voor Levenseinde Informatie Forum. Een LEIF-nurse is een verpleegkundige die andere verpleegkundigen informeert en ondersteunt in de zorg bij het levenseinde, vooral in rust- en verzorgingstehuizen, nvdr).
‘Ze zei: “Ik denk dat ik een oplossing weet. U komt misschien in aanmerking voor euthanasie. Ik ken een dokter die u kan helpen.”
‘Ik schrok. Met mijn huisdokter kon ik daar niet over praten. Na tien minuten is die altijd weg. “Dat is dan 30 euro.” Hij was anders. Bleef uren zitten. Een heel goede mens.
‘Hij vertelde dat hij de toestemming nodig had van een psychiater en een LEIF-arts. Die laatste heeft mijn medisch dossier opgevraagd bij mijn huisdokter. Toen is de miserie begonnen. Mijn huisdokter was in alle staten. Ze is met iedereen gaan praten, heeft iedereen omgepraat.
‘De directeur van het rusthuis is tegen. Hij dreigt er zelfs mee de politie te roepen. Alleen maar omdat ik de intentie heb om euthanasie te vragen. Hier (haalt een brief uit de kast en leest voor): ” Naar aanleiding van ons onderhoud op 16 november: ik heb vernomen dat u de aanvraag tot euthanasie dan toch hebt ingediend. Ik ben van oordeel dat u niet aan de wettelijke bepalingen van euthanasie voldoet. Ik verzet mij er tegen en zal de uitvoering ervan in geen geval toelaten.”‘
Ze snikt en zegt: ‘Begrijpt u dat? Ik ben 88 jaar. Dat het zo moet eindigen… Ik heb altijd geleefd zoals ik wil. Waarom mag ik nu niet sterven zoals ik wil? Er is niemand die mij gaat missen. Behalve mijn zoon. Hoewel. Elke week komt hij een halfuur op bezoek. Om mijn medicamenten te brengen. En appelsienen. Dat trekt hij dan af van mijn rekening.
‘Hij praat dan altijd over politiek, over de regering die nog altijd niet gevormd is. Nooit vraagt hij: “Moeder, hoe gaat het ermee?”
‘Ik zeg hem wel vaak: “Jongen, ik heb pijn. En altijd maar meer. De dokters zeggen dat ze daar niets aan kunnen doen. Kijk naar mijn dikke benen.”
‘Hij antwoordt dan altijd hetzelfde: “Moeder, ge hebt niet meer of minder pijn dan elke andere mens van 88.”
‘Een paar maanden geleden heb ik het gezegd.
‘Hij was weer bezig over de regering. Ik onderbrak hem en zei: “Jongen, ik ga euthanasie vragen.”
‘Hij schrok zelfs niet. Zei alleen: “Moeder als gij vindt dat ge euthanasie moet vragen, dan ga ik akkoord.”‘
VRIJDAG 18 JANUARI 2008, 16.30
Met de LEIF-arts gesproken. Over Madame J. wil hij niets zeggen. ‘Beroepsgeheim.’
‘Maar’, zegt hij, ‘voor alle duidelijkheid, ik heb de euthanasie niet uitgevoerd. Alleen mijn opinie gegeven. Naar eer en geweten geantwoord op drie vragen: Heeft de patiënte de vraag naar euthanasie herhaald? Is er ondraaglijk lijden? En: Is er zicht op verbetering?’
Een vraag, dokter: is levensmoeheid voor u ondraaglijk lijden?
‘Ja. Absoluut. Iemand die dag in dag uit in een kamer van twee bij twee moet leven: dat is ondraaglijk lijden.’
VRIJDAG 21 DECEMBER 2007, 10.30
De zon doet haar best, maar het is ijskoud. ‘Het zal de laatste keer zijn dat we elkaar gaan zien’, had Madame J. aan de telefoon gezegd.
Ze zit klaar voor het raam. ‘Appelsienen…’, zegt ze verrast. ‘Dat had u niet moeten doen. Maar merci.’
‘Weet u… Ik tel elke dag de appelsienen die in de mand liggen. Nog zoveel appelsienen en ik ben dood.’
Haar blauwe ogen flikkeren. Heel even. Alsof ze in de toekomst gekeken heeft.
‘Het enige wat ik weet, is dat het niet lang meer gaat duren’, zegt ze. ‘Ik heb aan de dokter gevraagd: “Mag ik die dag nog een appelsien eten, dokter?” En: “Moet ik mijn medicamenten nemen?”
“U kunt doen alsof het een dag is als alle andere”, zegt hij. Zo wil ik het ook. Ik ga ’s morgens naar de eetzaal. Tegen iedereen zeg ik: “Tot morgen.” Niemand hoeft het te weten. Het rusthuis zou op zijn kop staan. Ze zijn bang dat ze gestraft gaan worden.’
‘Hoe is het met uw zoon?’ vraag ik.
‘Hij praat er niet meer over. Soms begin ik er zelf over: “Jongen, ga na mijn dood naar Frankrijk, dat is uw grote droom.” “Moeder,” antwoordt hij dan, “ge vergeet dat er nog iemand is. Mijn schoonmoeder.” Normaal vier ik altijd bij hem Kerstmis. Maar hij zei vorige week: “Dit jaar gaan we op reis. En dat feest… Moeder, geef toe, ’t is toch elk jaar hetzelfde. Ik hoop wel dat uw euthanasie niet plaatsheeft tussen Kerst- en Nieuwjaar: ge gaat ons niet storen, hè.”‘
Ze huilt. ‘Het wordt mijn eerste Kerstmis, alleen…’
Herpakt zich: ‘… maar dat verandert niets aan mijn keuze. De dokter die me wil helpen zegt: “Ga naar een ander rusthuis.” Maar dat is geen optie. Ik wil niet wachten tot ik het zelf niet meer kan zeggen, dat is ondraaglijk.’
Er klopt iemand op de deur. Een oude man komt binnen. ‘Welke dag is het?’ kreunt hij.
Madame J. kijkt op en zegt: ‘Vrijdag. Ga maar terug naar uw kamer.’ Hij wandelt weer buiten.
‘Zware alzheimer’, zegt ze, als de man weg is. ‘Een uur geleden stond hij hier in pyjama. “Wat moet ik doen?” vroeg hij. “U moet uw kleren aandoen, in de zetel gaan zitten en wachten”, heb ik geantwoord.’
Ze lacht weer. ‘Ik kan een boek schrijven over dit rusthuis. (fijntjes) Maar ik zal het niet meer doen. Hier op de gang ligt een vrouw die ze moeten vastbinden op haar zetel. Ik hoor ze tot hier kermen van de pijn. Elke week komen de kinderen kijken. Of mama nog niet dood is.
‘Hoe is toch mogelijk?, denk ik dan. Waarom heeft niemand haar gezegd dat ze in aanmerking komt voor euthanasie?
‘De enige met wie ik hier kan praten, is een vrouw van 93. Ze wacht ook op haar dood. “Hopelijk leef je nog lang,” zegt ze elke keer, “anders heb ik niemand meer.” Arm schaap. Ze moest eens weten.’
MAANDAG 14 JANUARI 2008, 9.00
De appelsienen zijn op. Kamer 309 van het rusthuis is leeg.
Een merkwaardige wending in het verhaal: de zoon van madame J. heeft een klacht ingediend. Bij het Brusselse parket loopt een onderzoek of de dokter ‘met voorbedachten rade iemand heeft omgebracht’. In mensentaal: een moordonderzoek.
‘Ik ben verschrikkelijk kwaad’, zegt de zoon tegen Le Vif. ‘Mijn moeder wou dood, dat klopt. Ze was heel overtuigd. Maar de dokter had niet op haar vraag moeten ingaan, punt uit. Ze kwam niet in aanmerking voor euthanasie.
‘Ik weet dat ze klaagde over pijn. Maar ze weigerde ook elke behandeling. Zelfs haar antidepressiva nam ze niet. Ze werd dan nog eens geconfronteerd met een bekende dokter en een journalist: voor haar een extra stimulans om door te zetten. Ik ben niet de enige die er zo over denkt, hè. Haar oude arts, een vriendin van de familie, vond hetzelfde. Ze heeft de Orde van de Geneesheren aangeschreven… (zucht) Ik heb de laatste maanden het gevoel dat ik meespeel in een B-film.’
Wat vaststaat: het parket gaat straks het advies vragen van de Commissie Euthanasie. Voorzitter van die Commissie is Wim Distelmans, een van de voorvechters van de euthanasiewetgeving.
Hij zegt, in eigen naam: ‘Sinds de euthanasiewet in 2002 goedgekeurd werd, hebben een kleine tweeduizend mensen er gebruik van gemaakt. Officieel, weliswaar. Elke keer een dokter euthanasie toepast, moet hij dat aangeven. Ik wacht dus af. Maar als de dokter op zijn registratieformulier invult “… was klaar met het leven” is er een probleem. In de wet staat dat een persoon moet lijden aan een ongeneeslijke aandoening veroorzaakt door een klassificeerbare ziekte- zoals kanker- of een ongeval. En dat hij of zij ondraaglijk moet lijden.
‘Geen enkele dokter zal ‘pijn in de knie’ als een ongeneeslijke aandoening beschouwen. Natuurlijk kun je zeggen: het leven is een ongeneeslijke aandoening. In Nederland is er het geval-Edward Brongersma geweest. Een oude senator, weliswaar nog volledig gezond, die om euthanasie vraagt. Hij was klaar met het leven. Zijn dokter heeft hem een dodelijk drankje gemaakt, maar is uiteindelijk veroordeeld tot een symbolische schadevergoeding (het hof stelde dat zijn daad was ingegeven ‘door groot medeleven’, nvdr). Nogmaals: als een dokter alleen ‘levensmoeheid’ op zijn registratieformulier invult, is er wettelijk een probleem.’
Dat vindt ook Jan Vanhaelen van de patiëntenvereniging ‘Sarah’. Hij stelt zich vragen ‘bij hoe de euthanasiewet door sommigen uitgehold wordt. Ik ben geschokt als ik dit verhaal hoor. Dit is moord.’
Feit is natuurlijk dat madame J. pijn in haar been had. En dat ze een paar keer zichzelf had proberen te doden. En zij niet alleen. In 2003 en 2004 stierven 337 zeventigplussers zo. Voornamelijk door ophanging en wurging. Is euthanasie dan niet een stuk humaner?
‘Ze is pijnloos gestorven’, zegt Vanhaelen. ‘Dat is het enige… Mijn standpunt over euthanasie is: je laat niemand onnodig ondraaglijk terminaal lijden, je rekt dat lijden niet nodeloos. Maar dit is iets totaal anders. De situatie van Madame J. is heel herkenbaar: het is de situatie van duizenden bejaarden. De kinderen zijn de deur uit, hebben hun eigen leven. En beschouwen hun moeder duidelijk als een last. De erfenis speelt hier ook een rol. Eenzaamheid kan afgrijselijk zijn. Net zo erg als de meest verschrikkelijke ziekte. En, toegegeven, de kans dat iemand als Madame J. op haar leeftijd een nieuwe man gaat ontmoeten is heel klein.
‘Maar haar toestand was niet onomkeerbaar. Ik vraag me af hoe vaak de dokter bij haar op bezoek geweest is. Hij had ook met haar kunnen gaan wandelen, naar de cinema gaan… waarschijnlijk had ze dan heel anders tegen het leven gestaan. Het gevoel gekregen dat ze geen last meer was. En nog een paar mooie jaren gehad.
‘Als ik dit verhaal hoor, hou ik mijn hart vast. De deur staat niet meer op een kier, ze staat wagenwijd open. Stap eender welk rusthuis binnen: daar zitten tientallen Madame J.’s. Nu hebben die dus ook het recht om te zeggen: “Ik wil er ook uitstappen. Kijk naar Madame J.: het is nu wettelijk.”‘
‘Het is waar dat veel mensen in rusthuizen dood zouden willen zijn’, zegt de LEIF-arts. ‘Alleen: niemand vraagt naar euthanasie.’
‘Het is een verschrikkelijk moeilijke kwestie’, zegt Wim Distelmans. ‘Ik heb heel veel empathie voor Madame J. Ik begrijp haar volkomen. Ik ben ook voor het zelfbeschikkingsrecht. Alleen is het onmogelijk voor een beroepsgroep om te zeggen: die mens is klaar met het leven en mag euthanasie krijgen, en die niet. Want wat is dan het criterium? Leeftijd? Dit is iemand van 88 jaar. Maar heeft iemand van 75 dan ook recht om dat te zeggen? Of iemand van 40? Jammer genoeg is er geen wettelijk criterium.
‘Ik heb het al meegemaakt dat iemand die levensmoe is kanker krijgt. Tot haar grote opluchting bijna, want er is dan plots wél een wettelijk criterium. Zo simplistisch is het dus. Ooit had ik een patiënte met twee passies: muziek beluisteren en spelen en poëzie lezen. Op een bepaald moment wordt ze doof en blind en door artrose kan ze geen piano meer spelen. Dat is iets anders.’
Wat had Madame J. dan moeten doen?
‘Hoe hard het ook klinkt: ze had niet de hulp van een arts moeten inroepen. Misschien was de pil van Drion voor haar een oplossing geweest. Drion was een Nederlandse volksvertegenwoordiger. Hij vond dat er een pil moest bestaan die mensen op een pijnloze manier definitief doet inslapen. Die pil bestaat dus niet. Ik wil ook niet naïef zijn: als ze wel zou bestaan, zou er gegarandeerd misbruik van gemaakt worden. Binnen de kortste keren wordt ze op het internet aangeboden. En dan kan elke adolescent met wat liefdesverdriet zo’n pil innnemen. Nogmaals: het is een heel moeilijke kwestie. Ik raak er zelf ook niet uit.’
DONDERDAG 17 JANUARI 2008, 9.30
Terug naar het rusthuis. Het nieuws doet ook de ronde. ‘Madame J. heeft euthanasie…’ ‘Ik zeg niets over haar’, zegt de directeur. ‘Zolang het onderzoek loopt.’
In de krant staat vandaag dat minder dan één op de zeven Vlaamse rust- en verzorgingstehuizen een euthanasiebeleid heeft.
‘Rusthuizen zijn helemaal niet scheutig om euthanasie toe te laten’, zegt Distelmans. Dat is hetzelfde als bij ziekenhuizen: daar zijn ze als de dood voor de dood. Niemand sterft in een ziekenhuis, hè. Rusthuisdirecties zijn bang voor een epidemie. Dat mensen gaan zeggen: “In dat rusthuis kan het…” Daarom begrijp ik dat de directeur niet wil reageren. Hij weet ook dat tientallen mensen in zijn rusthuis hetzelfde willen als Madame J.. Maar er is misschien nog een ander maatschappelijk debat dat we moeten voeren. Wat doen we die bejaarde mensen toch aan? We plaatsen ze daar echt, in een rusthuis.’
‘Dat is voor mij de les van dit verhaal’, zegt Vanhaelen. ‘Maak tijd voor elkaar. Ik weet dat dat melig klinkt. Dat het veel hipper is om in de media promotie te voeren voor de dood. Maar…’
DINSDAG 18 DECEMBER 2007, 15.30
Madame J. pelt een appelsien. De zoveelste. ‘Ik heb een formulier ingevuld’, zegt ze. ‘Hoe mijn begrafenis eruit moet zien.’
Ze staat op en neemt een papier uit de kast. Leest voor: ‘Wilt u gecremeerd of begraven worden? (haalt haar schouders op) Gecremeerd natuurlijk. Met al die microben in die kist. Een crematie is tenminste proper. De wind neemt u mee.’ Ze leest verder: ‘ Welke muziek wilt u graag horen? La Méditation de Thaïs. Prachtig! Alleen jammer dat bijna niemand het gaat horen. Mijn zoon en zijn vrouw, wel… Maar zou er nog iemand zijn? (leest verder) “Hebt u nog speciale wensen?’
Ze is even stil en zegt dan kordaat: ‘Nee.’
‘Hoezo, nee?’
‘Nee’, antwoordt ze. ‘Ik heb geen speciale wensen.’
We kijken naar buiten. Op straat wandelen mensen voorbij.
‘Misschien heb ik toch een speciale wens’, zegt ze. ‘Dat ze op mijn begrafenis zouden zeggen dat ik voor het eerst in jaren weer gelukkig ben.’
DOOR STIJN TORMANS – ILLUSTRATIE: LAURA DE CONINCK