Johan Verminnen heeft sinds vorige week een vaste job: gedelegeerd bestuurder van de auteursvereniging Sabam. Maar in zijn vrije uren blijft hij zingen en boeken schrijven.
Er bestaan twee Johan Verminnens. De ene is, net zoals zijn vader, vakbondsman: hij is gedreven, heeft een luide stem. Jaren riep hij op de barricaden om een muzikantenstatuut. Hij stond zelfs veertien jaar aan het roer van de muzikantenvakbond ZAMU. Stiekem lachten ze met hem, maar hij deed het wel. En kreeg wat hij eiste: een muzikantenstatuut.
De tweede Verminnen is chansonnier: hij heeft een zachte stem. Is veel bedaarder, zelfs wat omfloerst in zijn bewoordingen. De chansonnier groeide op met platen van Brel, Ferré en Nougaro. Toen hij Georges Brassens in de Ancienne Belgique zijn gitaar zag stemmen, wist hij wat hij voor de rest van zijn leven wou doen. Hij sloeg de schooldeuren achter zich dicht en kocht een gitaar. Zijn vader, die vakbondsman, fronste een wenkbrauw en verhief zijn stem: ‘Doe wat ge wilt, maar zorgt dat ge niet tegen een bec de gaz aanloopt.’
Hij luisterde. Nam in 1969 deel aan de talentenwedstrijd Ontdek de Ster. En werd tweede, na een Tom Jonesimitator. Gastjurylid Toon Hermans zei: ‘We hébben al een Tom Jones. Maar die Verminnen vind ik interessant, want hij zingt op een persoonlijke manier.’ Ook Will Tura zat naar televisie te kijken. Hij belde Verminnen op: ‘Mijnheer, u hoort mij misschien niet graag, maar ik u wel en ik ken iemand die u kan helpen.’
Die ‘iemand’ was producer Jean Kluger. Ze schudden elkaar de hand en sloten een contract voor twintig jaar.
En er klopte nog iemand op de deur: Raymond van het Groenewoud. Of meneer de zanger soms een gitarist nodig had? Hij knikte ‘ja’.
Verminnen en Van het Groenewoud trokken de boer op, gingen spelen in de Vlaamse jeugdhuizen. Het was een gek gezicht: twee langharige jongens met puisten die het nooit eens raakten over de toon. De ene wou chansons zingen. De andere zwaaide Pete Townshendachtig met zijn armen en bakte omelet op het podium. En vooral: hij draaide de volumeknop naar rechts. Mensen gingen lopen: dit was nooit gezien. Dit was Nederlands en vooral heel luid.
Twee persoonlijkheden op een podium, dat is er één te veel. Van het Groenewoud nam in 1973 zijn ontslag. Daarmee verdween ook de rock in de muziek van Verminnen. Hij deed wat hij het liefste deed: chansons maken. Hij schreef liedjes als Brussel. Maar ook Tien Jaar, Kom Jeanine. En vooral Tussen Spelers en Drinkers. Het werd zijn credo, zijn lijflied.
Tussen de spelers en de drinkers en de mensen van mijn soort, tussen ratés van nachtcafés van wie de toekomst werd vermoord, tussen de bluffer en de zwijger wil ik vannacht blijven.
Op aanraden van Kluger verhuisde Verminnen naar Parijs, het mekka van het chanson. In de lichtstad maakte hij twee elpees: Elle chante nanana en Je ne suis pas un flamand rose. Niemand luisterde. Verminnen keerde terug naar Brussel, naar zijn Dansaertstraat.
De jaren tachtig begonnen slecht. Hij verloor zijn broer Bert. En even later ook zijn band en publiek. In het Brusselse café-chantant ‘Ti-Ro-Ro’ werkte hij met pianist Tars Lootens aan een comeback. Die kwam er ook. Hij huwde fotomodel Catherine Mattelaer en ruilde de Dansaertstraat in voor Hansbeke.
Johan Verminnen is vandaag een gerespecteerd zanger: hij vertrekt straks opnieuw op tournee. Hij is dus niet tegen een bec de gaz gelopen. Maar hij heeft wel een bierbuik en zal wellicht nooit meer luid zingen. En al zeker niet meer in ijskoude jeugdhuizen. Alleen nog in verwarmde culturele centra voor een respectabel publiek. En ook wel een beetje in de luwte.
De vakbondsman Verminnen, die staat wel nog vaak in de krant. Vorige week werd hij benoemd tot gedelegeerd bestuurder van de auteursvereniging Sabam. Er ligt in elk geval al een hoop werk klaar op zijn nieuwe bureau. Hij moet antwoorden verzinnen op de digitale vragen. En op die van jongeren, die mokken over de hoge Sabamheffingen voor hun fuiven. Moge Verminnen op zijn Sabambureau nog vaak terugdenken aan de tijd dat hij in die jeugdhuizen zelf veel lawaai maakte. En iemand omelet bakte achter zijn rug.
door Stijn Tormans