Het ene na het andere boek verschijnt de jongste weken over Nederland na ‘elf september’. Het ontwaken uit de idylle van vanzelfsprekende multiculturaliteit en tolerantie die men voor werkelijkheid hield
Nederland is de afgelopen vijf jaar onherkenbaar veranderd. Vinden nogal wat Nederlanders zelf althans wel. Na de moorden op de rechts-populistische poli-ticus en hekelaar van de multiculturele samenleving Pim Fortuyn in 2002 en twee jaar later op filmmaker en islamhekelaar Theo van Gogh is het land ernstig de kluts kwijt. Het nationale zelfbewustzijn verkeert in crisis, de spreekwoordelijke Nederlandse nuchterheid lijkt in haar tegendeel te zijn verkeerd. Hoe anders dat allemaal wordt gevonden blijkt heel precies uit het typisch Nederlandse woord dat voor een dergelijke toestand bestaat: ‘on-Nederlands’ (Van Dale: ‘zeer ongewoon vanuit het perspectief van het stereotiepe beeld dat m.n. Nederlanders zelf van hun land en volk hebben, met inbegrip van als nationaal beschouwde positieve collectieve eigenschappen als tolerantie, nuchterheid, kleinschaligheid e.d. en negatieve eigenschappen als bekrompenheid’).
Nederland – baken van seculiere redelijkheid, wars van fanatisme, met een stevig uitgebouwde verzorgingsstaat: zo was het toch? Het poldermodel, zoals het heette, werd in de afgelopen jaren negentig wereldwijd geroemd om zijn degelijkheid en sociaal-cultureel pacificerende verdiensten.
Maar dat lijkt alweer láng geleden. Ondertussen is het land in de ban van velerlei spanningen, maar nog het meest van die tussen de oorspronkelijke bevolking en de immigranten die er zich sinds de jaren zestig, maar versneld vanaf de jaren negentig, hebben gevestigd (het Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS, geeft voor de ‘allochtone bevolking’, dat wil zeggen iedereen van wie ten minste één ouder niet in Nederland is geboren, op een totaal van 16,3 miljoen inwoners, voor dit jaar het cijfer 3.147.615 op. Daarvan is 1,6 miljoen zelf niet in Nederland geboren.)
Dat dit thema de gemoederen hevig beroert, mag misschien ook blijken uit het feit dat in de afgelopen paar weken er het ene boek na het andere over is verschenen. Respectievelijk Kustaw Bessems, een jonge verslaggever van het Nederlandse dagblad Trouw, het duo Margalith Kleijwegt en Max van Weezel, beproefde reporters van het weekblad Vrij Nederland, en de Brits-Nederlandse auteur en publicist Ian Buruma bundelden daarin op zeer leesbare en gedegen wijze – alle drie de boeken zijn aanraders – hun journalistieke ervaringen met en onderzoek naar het ‘multiculturele drama’.
Misschien is het aardig om te beginnen met een citaat uit die ene niet Nederlandse, maar Vlaamse titel uit het stapeltje, De derde feministische golf van Dirk Verhofstadt: ‘Traditie is de plaag van de armen. Wie kennis heeft, heeft de traditie niet nodig.’ Dat is de conclusie van de Egyptisch-Nederlandse schrijfster en vertaalster Nahed Selim, na vele jaren ervaring met tolken en vertalen in opvangtehuizen en voor rechtbanken in zaken waar moslims bij betrokken zijn. Zij is een van de vijf Nederlandse (al dan niet ex-) moslima’s die Verhofstadt heeft geïnterviewd (de zesde is de Canadese Irshad Manji) voor zijn instructieve boek, waarin hij een pleidooi ontwikkelt voor meer zelfbeschikkingsrecht voor de grootste groep in onze samenleving die daarover onvoldoende beschikt: de moslimvrouwen.
Bij Kleijwegt en Van Weezel, die in hun boek Het land van haat en nijd het verst teruggaan, tot begin jaren negentig, keert een vaststelling die daarbij aansluit als een refrein terug: dat namelijk ‘autochtonen en allochtonen bezig waren ook in religieus en cultureel opzicht van elkaar te vervreemden’. En dat al vóór de aanslagen in Amerika van elf september 2001. De aanslagen brachten dat proces wel in een stroomversnelling, en na de al genoemde moorden was er helemaal geen houden meer aan. Het roer moest om, vond de samenleving (‘Maar liefst 89 procent van de respondenten (van een opiniepeiling, nvdr) vond in 1998 dat er maatregelen moesten worden genomen om de toevloed van immigranten en asielzoekers te beperken’).
En het roer gíng om: bestuurlijk Nederland begon maatregelen te nemen tegen de haast ongebreidelde immigatie van de jaren negentig (tussen 1995 en 2000 kwamen 198.000 mensen van niet-westerse origine het land binnen). Dat beleid wordt sinds mei 2003 verpersoonlijkt door de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, ‘IJzeren Rita’ Verdonk van de liberale VVD, maar het behoorlijk stevige fundament ervan werd al gelegd door haar voorganger, de PvdA’er Job Cohen, tegenwoordig burgemeester van Amsterdam. Aan de andere zijde trad eveneens een verharding in: steeds meer moslims, en dan met name de jongeren onder hen, zochten hun toevlucht bij een fundamentalistische opvatting van de islam, die des te uitzinniger kan zijn naarmate zij minder basiskennis hebben en zelf hun ‘authentieke’, ‘zuivere’ islam bij elkaar googlen op extremistische websites (zo ging het ook bij Mohammed Bouyeri, de moordenaar van Theo van Gogh). Zij verlieten de geestelijke ruimte van de seculiere, op individueel zelfbeschikkingsrecht en vrijheid van meningsuiting gegrondveste Nederlandse samenleving.
Dé vraag is natuurlijk hoe dat komt. Een sluitend antwoord daarop is niet te geven, maar alle drie de hier genoemde boeken blijken oog te hebben voor meer dan alleen de klassieke sociaaleconomische verklaring (‘Geef ze werk en alles komt, mettertijd, verder vanzelf wel in orde’).
Uiteraard bestáát discriminatie: bij zowel Kleijwegt & Van Weezel als Bessems is opnieuw te lezen dat Marokkaanse jongeren klagen over het gebrek aan stageplaatsen, over de frappant verschillende resultaten als ze solliciteren onder eigen naam dan wel onder ‘Hollands’ pseudoniem en dergelijke. Uiteraard ís er een achterstand, de cijfers van het CBS spreken voor zich: in 2005 was 6,5 procent van de totale beroepsbevolking werkloos, te weten 5 procent van de autochtonen en ruim 16 procent van de niet-westerse alloch-tonen (specifiek voor de Marokkaanse bevolkingsgroep is het cijfer 20 procent). In de leeftijd van 15 tot 24 jaar bleek 26 procent van de niet-westerse allochtonen werkloos; bij hun autochtone leeftijdsgenoten was dat 11 procent.
Toch ligt het iets ingewikkelder dan dat – wat nu juist ook de reden is waarom het gevoel van malaise zo diep gaat.
Kustaw Bessems wijst in En dat in Nederland!, zijn werkelijk voortreffelijke en zeer goed uitgebalanceerde verslaggevingsronde door heel het land, bijvoorbeeld op het volgende. Marokkaanse jongeren hebben in 2003 bij de dodenherdenking (voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, nvdr ) in het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes geroepen ‘Joden moeten we doden’, en in het stadsdeel Slotervaart zijn enkelen van hen met de rouwkransen gaan voetballen. Om daar iets aan te doen, is besloten hen voortaan les te geven over de oorlog én het Midden-Oostenconflict tegelijk – die methode krijgt de naam ‘Tweede Wereldoorlog in perspectief”. Daarin blijkt, volgens het voorwoord van het lesboek, bij de vergelijking van het ene met het andere vooral de mening van de leerlingen belangrijk te worden gevonden: ‘Op dat soort vragen zijn geen goede of foute antwoorden. Het belangrijkste is wat jij er zelf van vindt.’
Opmerking van Bessems die, zoals steeds weer uit zijn boek blijkt, echt niet van vooringenomenheid kan worden verdacht: ‘Waarom moet de rol van enkele Marokkaanse militairen in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog worden uitgelicht voordat van Marokkaanse jongeren eerbied voor een herdenking kan worden gevraagd? Zijn er (…) werkelijk geen goede of foute antwoorden op de vraag naar overeenkomsten tussen de Tweede Wereldoorlog en het Midden-Oostenconflict? Waarom is het zo belangrijk voor Marokkaanse leerlingen om te weten dat ze heus niet alleen Joden staan te herdenken? En is ‘vuile Jood’ een kleurrijk scheldwoord?’
‘Het klinkt niet alsof er iets is opgelost’, vervolgt hij. ‘Meer alsof er iets is weggepoetst.’
Tegelijk doet Bessems moeite om duidelijk te maken dat de toestand weliswaar ernstig is, maar daarom niet hopeloos. Er bestaan óók jonge, zelfs integristische moslims die tegelijk wel degelijk willen meebouwen aan de Nederlandse samenleving met inachtneming van haar huidige grondslagen, en wie het verlangen naar een naargeestige theocratuur als de Saudische vreemd is. Toch komen alle auteurs tot een slotbeschouwing tussen hoop en vrees. Zoals Ian Buruma het in zijn Dood van een gezonde roker (een titel die verwijst naar de naam van de website van Theo van Gogh) zegt: ‘Op 2 november 2004 liepen de gewelddadige fantasieën van een Nederlandse moslim uit op de moord op een medeburger. Ik heb een aantal reacties op die daad in het daaropvolgende jaar beschreven. Sommige waren verstandig, andere kwaadaardig, maar het verhaal is nog lang niet uit. Wat in een klein hoekje in Noordwest-Europa geschiedde, kan overal gebeuren, zolang er jonge mannen en vrouwen zijn die menen dat hun dood de enige weg is om thuis te komen.’
(Een hoofdrolspeelster in dit hele verhaal is in dit artikel, zoals de lezer ongetwijfeld al zal zijn opgevallen, systematisch buiten beeld gehouden. Over Ayaan Hirsi Ali verneemt u meer in het kaderstuk hierbij, dat aan haar net verschenen autobiografie Mijn vrijheid is gewijd.)
KUSTAW BESSEMS, ‘ EN DAT IN NEDERLAND! DE ROERIGE JAREN SINDS 11 SEPTEMBER’, VEEN, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 368 BLZ., 18,90 EURO. IAN BURUMA, ‘ DOOD VAN EEN GEZONDE ROKER’, ATLAS, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 224 BLZ., 17,50 EURO. MARGALITH KLEIJWEGT & MAX VAN WEEZEL, ‘ HET LAND VAN HAAT EN NIJD. HOE NEDERLAND RADICAAL VERANDERDE’, VRIJNEDERLAND/BALANS, AMSTERDAM, 255 BLZ., 15 EURO. DIRK VERHOFSTADT, ‘ DE DERDE FEMINISTISCHE GOLF’, HOUTEKIET, ANTWERPEN/AMSTERDAM, 238 BLZ., 19,95 EURO.
DOOR herman jacobs