‘Kuifje is achterhaald. Zijn succes interesseert me niet meer’, schreef Hergé in 1948 aan zijn goede vriend Marcel. De schepper van Kuifje was in de ogen van velen een hardwerkende, afgeborstelde en kommerloze artiest. Uit Hergé, levenslijnen, de onthullende biografie van Philippe Goddin die begin volgend jaar in Nederlandse vertaling verschijnt, treedt een heel andere Hergé naar voren.
Van op de oevers van het Meer van Genève schrijft Georges Remi op 5 juli 1948 een lange brief aan zijn vriend en secretaris Marcel Dehaye. Hij is dan iets meer dan eenenveertig en al bijna zestien jaar getrouwd. Twintig jaar eerder heeft hij onder de schuilnaam Hergé het personage Kuifje gecreëerd. Hij oogstte er meteen enige faam mee en, sinds kort, een onbetwistbare materiële welstand. Hij heeft al twaalf albums gepubliceerd. Tienduizenden kinderen wachten vol ongeduld op de dertiende titel én op het begin van de nieuwe avonturen van de beroemde reporter in het Belgische weekblad dat zijn naam draagt. Over drie maanden zal het tijdschrift ook in Frankrijk worden uitgegeven.
De balans die Georges Remi van zijn leven opmaakt, is minder rooskleurig. Hij verblijft in Zwitserland om te herstellen van een nieuwe vlaag van neerslachtigheid die nu reeds vier jaar lang zijn gezondheid ondermijnt en hem geregeld weghoudt van zijn werktafel en van zijn naasten. Hij onderwerpt zichzelf aan een introspectie en niets in zijn leven, in zijn werk of in zijn huwelijk vindt genade in zijn ogen. Hij wil anders werken, hij wil elders liefhebben. Hij wil, in één woord, leven. Het zelfportret dat hij zonder schroom of mildheid in deze brief schetst, staat in schril contrast met het plaatje van de nederige, afgeborstelde en kommerloze artiest dat hij later achteloos zal voorleggen aan nieuwsgierige bezoekers en correspondenten, het beeld van een leven zonder histories, van een leven dat niet waard is erover te vertellen.
Gland, maandagmorgen 5 juli 1948
Mijn beste Marcel,
(…) Je weet hoeveel ik van mijn vak hield. Je weet met hoeveel vreugde ik het uitoefende. Je hebt me vaak gevraagd of het me nooit verveelde. En ik heb je altijd geantwoord: nooit. Nooit, want het was mijn eigen dorst naar avonturen die ik op papier omzette. Kuifje, dat was ik, met alles wat in mij hunkert naar heldhaftigheid, moed, rechtschapenheid, sluwheid (in de goede zin dan) en gewiekstheid (ook al in de betere betekenis van het woord). Ik was het, en ik verzeker je dat ik mij niet hoefde af te vragen of het de kinderen al dan niet zou bekoren. En de onderwerpen die ik koos, waren onderwerpen die me na aan het hart lagen, waarover ik iets wist en wilde vertellen. Maar ik ben rijper geworden. De oorlog, de bevrijding en de nasleep van schande, lafheid en laaghartigheid, de zaak-Thièry, en dan ook de jaren, gewoonweg de jaren. En zoals het in Le Maître de Santiago wordt gesteld: ‘Aan de jongeren de grote avonturen op zee; aan de mannen van onze leeftijd het innerlijke avontuur.’
Sinds lang poogde ik wat meer innerlijk leven in mijn tekeningen te verwerken. Maar de vorm zelf, de formule, verbiedt het. Dit innerlijke leven sijpelde niettemin een beetje door, bijna onzichtbaar: kapitein Haddock en Zonnebloem zijn toch al wat menselijker in hun reacties dan de Janssens. Maar dat is niet genoeg! Wat ik nu wil vertellen, over mijn gevoelens, mijn bewonderingen, mijn passies, dat kan ik niet uiten, niet meer uiten in wat ik doe. (…) Kuifje is achterhaald. Zijn succes interesseert me niet langer. Een appelboom produceert appels: hij vraagt niet of ze bitter of zoet zijn, droog of sappig, noch of men ze lust. Hij trekt zich daar geen barst van aan: hij produceert zijn appels. Punt uit. Ik heb ook mijn appels geproduceerd. En in tegenstelling tot de appelboom heb ik zelfs het voorrecht genoten te mogen vaststellen dat ze gesmaakt werden. Ze waren inderdaad lekker en ik geef mij daar nu wel rekenschap van. Maar er is een tijd voor alles en ik moet thans iets anders produceren dan die appels.
Denk vooral niet dat het geld mij weker heeft gemaakt. (…) Het is waar dat het geld vlot binnenstroomde, als je daarmee bedoelt dat er meer binnenkwam dan ik nodig had. Maar je weet ook dat mijn werk niet gemakkelijk was. Ik dankte er immense vreugdes aan, maar de barensweeën waren vaak verschrikkelijk. Blije momenten ontstaan uit het overwinnen van moeilijkheden, het oplossen van technische problemen: hoe kan je, enkel met een beetje Oost-Indische inkt, zwart op wit, die personages, planten, gebouwen en dieren tot leven brengen. Elke tekening is een kans op slagen of falen. Neen, mijn beste Marcel, mijn leven was niet gemakkelijk. Weinig rust of ontspanning, altijd werk. ’s Avonds, heel laat, op zon- en feestdagen. Ja, ik weet wel dat je me verwijt dat ik niet goed georganiseerd was, dat ik niet tijdig rustte. Maar hij die aan een oeuvre werkt, of het nu Kuifje of De Menselijke Komedie is, of hij nu Hergé of Balzac heet, het blijft gelijk. Die denkt alleen aan zijn oeuvre, die leeft alleen voor zijn oeuvre: al de rest is verloren tijd, aan het oeuvre ontstolen tijd. De scheppende mens is betoverd. Je moet betoverd zijn om te creëren. (…) Voor wie creëert, is werken en scheppen gelijk aan rusten; de ontspanning komt als hij zich over het geleverde werk kan buigen, als hij oordeelt dat hij goed gewerkt heeft. Maar het moet altijd beter: de volgende tekening zal mooier zijn, levendiger, vollediger. En weer gaat hij aan het werk. Ik zeg niet dat zoiets wijs is. Ik zeg niet dat het niet wenselijk zou zijn tijdig uit te blazen. Ik zeg dat het onmogelijk is. Mijn werk laten liggen om naar de film of het toneel te gaan, dat was voor mij telkens weer verscheurend. Mijn bioscoop, mijn theater, dat was mijn werktafel.
Maar, je merkt het, ik zeg dat allemaal in de verleden tijd. Ik zeg het met droefheid, geloof me. Het doet me pijn niet langer in die staat van genade te verkeren en die vreugdes en angsten van de creatie te zijn verloren. Reageren? Waarom? Wat dood is, kan niet meer tot leven worden gewekt. Ik probeer trouwens te reageren en stort me, hals over kop, op mijn scenario’s. Maar hoe ik mij ook inspan en pijnig om er iets uit te krijgen, niets komt…
Ziezo, mijn beste Marcel. Zoals je merkt, maak ik zelfs geen allusie meer op de crisis die ik net heb doorstaan. Die ligt al ver, zo ver achter mij. Het is al vergeten. Vandaag begrijp ik dat het niets meer dan een teken was, een signaal dat iets in mij aan het desintegreren was. Zoals een zeilschip dat een andere koers zoekt en waarvan de zeilen heel even besluiteloos wapperen en slapjes fladderen tot ze plots weer bol staan, opgezweept door een nieuwe windstoot, ik was zoals die zeilboot. Een nieuwe koers: even ben je helemaal ontredderd en ontzettend kwetsbaar. Trouwens, alles wat ik nu vertel, maakt niets uit. Mijn tekeningen moeten verschijnen (…). Ik moet dus iets vinden, of dat nu aangenaam is of niet. We zullen dus voor pelikaan spelen en al die kleine monsters voederen met onze ingewanden, met het risico dat diezelfde kleine monsters ons op een dag zullen zeggen: ‘Bah! Weer pensen!’
Ik laat je, goede vriend. Ik dank je nogmaals voor alles wat je voor ons hebt gedaan. Bedankt vooral voor je vriendelijkheid jegens Germaine. Bedankt ook voor de oneindige kiesheid waarmee je, gewrongen tussen ons beiden, ons telkens weer de juiste woorden weet te zeggen.
Ik heb je graag.
Georges
Tussen de lijnen van deze lange brief kan men het volledige mysterie van het leven van Georges Remi, alias Hergé, ontwaren. Deze bladzijden roepen de overtuigingen van de jonge, beginnende tekenaar op, ze beschrijven de twijfels van de auteur die dan reeds bekend is, ze weerspiegelen de echte ambities van een artistiek genie. Ze vormen de sleutel tot zijn volledige parcours, in het verleden, in het heden en in de toekomst.
Tot aan de bevrijding is zijn levenslijn recht en klaar. Al vrij snel ontdekt hij dat tekenen voor hem het enige middel is om zijn persoonlijkheid te ontplooien en zijn ambities te vervullen, twee doelstellingen waarop hij noch door zijn opvoeding noch door zijn opleiding werd voorbereid. Vol enthousiasme en verbetenheid gaat Georges Remi sterrenteken Tweelingen helemaal op in die nieuwe dubbelganger die hij zelf heeft gecreëerd: Hergé. Buiten de verhalen die hij verzint en vertelt onder een vorm die in Europa nog niet erg bekend is en die nog door niemand ‘stripverhalen’ worden genoemd, heeft hij geen echt leven. Zijn personages maken de avonturen mee, die Georges niet zelf kan beleven. Zoals hij er zijn vriend aan herinnert, blijft Hergé vijftien jaar aan zijn werktafel gekluisterd, thuis of op kantoor, ten dienste van zijn krant, Le Vingtième Siècle, om tijdig zijn platen te kunnen afleveren. En dat elke dag en ook heel vaak ’s nachts. De zondagen zijn ook werkdagen en vakantiedagen zijn schaars. Hergé gaat zelden de deur uit, maar hij verwerkt de buitenwereld in zijn verhalen en het is Kuifje, zijn kleine reporter die het allemaal meemaakt: de Chinees-Japanse oorlog in De Blauwe Lotus, de strijd tussen Bolivia en Paraguay om het zwarte goud van Gran Chaco in Het Gebroken Oor, de Anschluss van Oostenrijk door Hitler in De Skepter van Ottokar… Maar zelf is hij de voeling met de echte wereld kwijt. Zelfs de oorlog en de exodus ervaart hij op de allereerste plaats als een hinderlijk tijdverlies voor zijn creatie en productie.
‘Men gaat niet met de demonen slapen: hun naburigheid wekt te veel spanning op’ , zei schilder en dichter Paul Klee. Hergé heeft zich niet genoeg vragen over zijn buren gesteld! Tijdens de bezetting grijpt hij heel naïef de kans om van Le Petit Vingtième (met zijn middelmatige oplage), de wekelijkse bijlage van het uiterst katholieke en conservatieve Le Vingtième Siècle, over te stappen naar Le Soir-Jeunesse, kinderbijlage van het belangrijkste Belgische dagblad, gecontroleerd door de Propaganda Abteilung. De razernij van de wereld gaat aan hem voorbij, hij zit opgesloten in zijn creatieve luchtbel. Zijn avonturen van Kuifje, in zwart-wit, die nauwelijks verkopen, worden omgetoverd tot prachtige albums in vierkleurendruk, die algauw een enorm succes kennen. Georges Remi ís Hergé, een tekenaar die bij volmacht leeft, niet alleen niet tegen zijn zin, doch zelfs met grote vreugde.
GALERIJ VAN DE VERRADERS
Bij de bevrijding storten zijn papieren omwallingen in. De buitenwereld dringt brutaal zijn leven binnen. Hij komt tot het pijnlijke besef dat hij zich over de hele lijn heeft vergist en hij begrijpt niet goed waarom. Volgens hem heeft hij nooit iets anders gedaan dan tekeningen voor de kinderen maken. Hij heeft geen boodschap behalve die van de goede boyscout; hij heeft geen andere ambitie dan ze goed te verkopen. Maar plots bevindt hij zich in de ‘Galerij van de Verraders’, rangschikt men hem bij de ‘collaborateurs’ en verwijt men hem door zijn succes te hebben bijgedragen tot de bijval van een door de bezetter gecontroleerde krant. Zijn ‘artistieke eclips’ duurt twee jaar. Hij werkt verder, maar sommigen beweren toch dat hij overleden is. Wanneer hij weer op het voorplan treedt, is het in zijn ogen te laat: het kan nooit meer zoals vroeger worden. De klare lijn is gebroken. Georges verwart zichzelf niet langer met Hergé. Hij zou België graag ontvluchten, het land dat zelfs na de oorlog verscheurd blijft. Hij zou zijn vrouw Germaine willen verlaten, zij die hij zo graag wou huwen, aanvankelijk bijna tegen haar zin, en die hij nu bedriegt… Erger nog: hij houdt niet meer van Kuifje voor wie hij zijn leven en zijn gezondheid heeft opgeofferd, maar die nu niet langer in staat is zijn creatieve ambities in te vullen.
Dat is waar hij in de zomer van 1948 staat, verdeeld tussen de drang naar een koersverandering en zijn contractuele verplichtingen, zijn tekeningen moeten verschijnen. Maar hoewel hij de weg moet vinden, volgens het principe van de Tao verkondigd door Didi in De Blauwe Lotus, zal hij zichzelf toch het hoofd niet afsnijden. Deze keer zal hij zich organiseren, zoals onder meer de trouwe Marcel Dehaye had gesuggereerd. En het maakt niet uit of het oeuvre daaronder lijdt. De Studio’s Hergé die hij in 1950 opricht, moeten veel verder gaan dan de hulp geboden door de vroegere occasionele medewerkers, hoe belangrijk die soms ook waren. Voortaan worden professioneel adres en privéadres gescheiden. Hij probeert een plek in te richten, ver weg van Kuifje, waar hij op tijd en stond kan rusten. Dat wordt het domein te Céroux-Mousty in Waals-Brabant, waarin hij hoge verwachtingen, vrij veel geld en een groot deel van zijn door Kuifje gefrustreerde creativiteit steekt.
De jaren vijftig worden geritmeerd door nieuwe gezondheidsproblemen en morele twijfels. Het maanavontuur wordt er het eerste slachtoffer van: het vervolgverhaal wordt achttien maanden lang onderbroken. Zijn relatie met de directie en de redactie van het Weekblad Kuifje komt onder steeds hogere druk te staan, tot Hergé besluit zijn visies en principes niet langer op te dringen. De rust, die de verblijven in Céroux-Mousty zouden moeten brengen, wordt grondig verstoord door een verkeersongeval in 1952, waarbij Germaine zwaargewond raakt. Het ongeluk breekt en verbittert haar.
Maar tijdens diezelfde jaren vijftig wordt het succes van Kuifje universeel. Het is duidelijk alleen voor Hergé dat hij achterhaald is. De oplagen stijgen, het aantal vertalingen groeit, de eerste grote artikelen verschijnen in de Franse en de buitenlandse pers, de intellectuelen die dan in de mode zijn, tonen belangstelling voor Kuifje en zijn schepper. Voor het grote publiek verpersoonlijkt Hergé op zijn eentje de hele Franstalige strip en zijn invloed drukt op zijn collega’s, vaak tot grote wrevel van velen onder hen, omdat ze door hun uitgevers worden aangemaand om ‘à la Kuifje’ te tekenen. Kuifje is een model van striktheid en eenvoud, maar als geen ander weet hij de werkelijkheid te bespelen om er enkel de essentie, de intensiteit en het mysterie van te bewaren. Met De Zaak Zonnebloem levert Hergé een pareltje van enscenering af.
ONLEEFBARE TWEESPALT
De jaren waarin Georges Remi met tegenzin Hergé is, omdat hij niet kan leven met schaduw en bedrog, bereiken een hoogtepunt én een eindpunt wanneer hij verliefd wordt op zijn coloriste Fanny Vlamynck en hij de prachtige witte nachtmerrie van Kuifje in Tibet produceert.
Hij moet die onleefbare tweespalt zien te overwinnen en voor zover mogelijk Georges Remi en Hergé met elkaar verzoenen. Deze uitdaging maakt hij al dan niet bewust in het laatste deel van zijn leven waar, een periode waarin ze, parallel, elk hun eigen parcours zullen volgen. Georges verkiest abstracte schilderijen boven beeldverhalen om zijn gevoelens, zijn admiraties, zijn passies te uiten. Hij gaat om met kunstenaars, galeriehouders en kunstcritici en maakt zich de moderne kunst eigen, omdat hij daarin een betere wereld vermoedt. Tegelijkertijd zet Hergé zijn eigen redactionele avontuur verder en beroept zich op een cerebrale tekening. Met zijn uniforme kleurvlakken en zijn muzikale lijnen, waarmee hij wel iets wegheeft van Matisse, wil Kuifje blijkbaar allereerst de hoogste vorm van sereniteit bereiken door de vereenvoudiging van de ideeën en de plastische middelen. Hij zal nog een laatste kunstwerk afleveren met De Juwelen van Bianca Castafiore, tegen alle canons van het stripverhaal van de jaren zestig in en ver verwijderd van alle druktemakers die hij zo misprijst. Zijn welslagen interesseert hem misschien niet meer, maar houdt hem wel nog bezig. Hij let op zijn imago en besteedt er heel wat tijd en aandacht aan. Hij verzorgt zijn correspondentie met gesprekspartners van alle leeftijden en uit alle landen tot in de puntjes. Hij stuurt wenskaarten en genummerde luxe-uitgaven naar zijn naasten, naar zijn kennissen, naar de koning en de prinsen van België, naar de ‘opinieleiders’. Voor de camera’s en de microfoons herschrijft hij zijn leven in de zuiverste traditie van Hergé. De ‘potloodschetsen’ houdt hij voor zich en aan het publiek presenteert hij enkel de mooie ingekleurde platen die geen spoortje van doorhaling of wroeging vertonen. Gedurende vijf jaar doen de Studio’s Hergé niets anders dan ingaan op de internationalisering van Kuifje: men haalt De Zwarte Rotsen van onder het stof voor de Britten, men retoucheert enkele dialogen of scènes uit vroegere avonturen, zoals Het Zwarte Goud of De Krab met de Gulden Scharen. Hergé onderhoudt zelf de mythe en onderhandelt met zijn terughoudende uitgever over de heruitgave van Kuifje in de Sovjet-Unie, om tegemoet te komen aan de groeiende ‘Kuifje-verafgoding’. In 1968, met Vlucht 714 naar Sydney, wil Hergé bewijzen dat hij het nog steeds voor het zeggen heeft en dat hij nog steeds de beste is, al was het maar om de mond te snoeren van de fans van Asterix en Goscinny. Men moet nu eenmaal ‘de pelikaan uithangen’, maar dat gebeurt zonder veel enthousiasme: zijn creaturen zijn voor hem louter karikaturen geworden. De moed en de durf die zijn wereld voortstuwden, zijn verdwenen. De helden zijn moe.
BAANBREKEND
In de jaren vijftig is Kuifje baanbrekend. Hij zet als eerste voet op de maan. Nu de Amerikanen hem in de ruimte nabootsen, tracht hij hun gebruiken over te nemen en de emblematische golfbroek moet plaatsruimen voor een hippere jeansbroek. Maar is het misschien Hergé zelf die wat ouderwets wordt? Sommigen wrijven hem racisme en misogynie aan of komen in weinig subtiele bewoordingen terug op zijn houding tijdens de oorlog. Georges Remi kan het allemaal niet schelen. Hij bestaat eindelijk… Hij is juist een nieuw leven begonnen. Hij heeft Germaine verlaten en gaat met Fanny samenwonen. Nu is het niet langer Kuifje die op reis gaat, het is eerder Hergé en vooral Georges die avonturen beleeft. Zijn pogingen in de schilderkunst leveren niet het verhoopte succes op, maar bevestigen hem wel in zijn rol van kunstliefhebber. In een soort intellectuele euforie, als een bevrijding van de schroom en de schuldgevoelens van vroeger, gaat hij moderne kunst verzamelen, abstracte doeken van Fontana of Poliakoff, modernistische iconen van Dubuffet of Calder, minimalistische schilderijen van Sol Lewitt en Nolan, concept art van Dibbets en Oppenheim en popart van Warhol en Lichtenstein. Met Fanny en met zijn nieuwe vrienden kan Hergé eindelijk andere onderwerpen dan Kuifje of de oorlog aansnijden; Kuifje waarvan hij zegt dolveel te hebben gehouden maar die hij nu beweert te haten. En de christelijke God uit zijn kindertijd heeft bij Georges moeten plaatsruimen voor de tao om de wijsheid te vinden.
Twee parallellen kunnen elkaar, per definitie, nooit raken. In de loop van hun tien laatste gemeenschappelijke jaren komen Georges en Hergé echter toch weer dichter bij elkaar te staan. Het hernieuwde succes verzoent ze. Iedereen, van 7 tot 77 jaar, verwelkomt triomfantelijk Kuifje en de Picaro’s, de laatste lotgevallen van zijn held. De vijftigste verjaardag van Kuifje en Bobbie gaat gepaard met eerbetoon en beloningen allerhande. Het weerzien met Tchang, uit het oog verloren sinds het einde van De Blauwe Lotus in 1935, wordt in de pers breed uitgesmeerd. Hergé staat er weer en Georges lijkt er voor één keer niets op te willen aanmerken. De inbreng van de Studio’s Hergé in het nieuwe werk is overduidelijk, maar Hergé verklaart toch, met meer overtuiging dan ooit, de enige en echte auteur van zijn werk te zijn. Met luide stem trekt hij de conclusie dat zijn oeuvre zonder hem niet kan worden voortgezet. ‘De personages die men creëert, of ze nu literair of getekend zijn, zijn een projectie van zichzelf, men steekt er zichzelf in’ , zei hij tien jaar ervoor, omdat ‘men toch altijd graag iets anders zou zijn dan wat men werkelijk is’ . Nu gaat hij nog een stapje verder in de toenadering of zelfs de identificatie met Kuifje, een beetje zoals Flaubert en Emma Bovary. De eerste ontwerpen voor Kuifje en de Alfakunst kunnen zelfs worden gezien als een ultieme poging om Georges, de kunstliefhebber en ingehouden schilder te laten versmelten met Hergé, de succesvolle en onbevredigde auteur. In zijn allerlaatste interview beweert hij zelfs ‘zijn volledige leven’ in Kuifje te hebben gestoken. Dat is slechts gedeeltelijk waar, net zoals wanneer hij zegt dat zijn zoon ‘zijn hele leven was’. In werkelijkheid is hij er, in extremis, simpelweg in geslaagd Kuifje de juiste plaats in zijn leven te geven, de eerste plaats, maar daarom niet de enige.
‘Word wat je bent’ , zei Nietzsche, een auteur die hij graag citeerde. Voor de eeuwigheid is hij opnieuw Georges Remi, alias Hergé geworden, een man en een schepper die onlosmakelijk zijn verbonden in een leven dat noch die prachtige anti-roman is, noch dat bestaan los van de tijd, van de geruchten, van de agitatie en van de mode, wat hij zo lang heeft willen laten geloven.
DOOR PHILIPPE GODDIN