‘We denken niet dat het land morgen zal overstromen, maar eens in de week gaat er toch maar beter een man de dijken langs om te kijken of er nergens een gat is.’ De Nederlandse socioloog Abram de Swaan over het mondiale talenstelsel en de zegetocht van het Engels.

‘Ik doe al achtenvijftig jaar mijn best om mooi Nederlands te praten en langzamerhand kan ik het ook een beetje. Natuurlijk wil ik die taal bewaren. Wat heb ik nu aan het Engels? Ik weet niet eens hoe ik er een half pond gehakt in moet bestellen.’ Aan het woord is Abram de Swaan, Nederlands bekendste socioloog en auteur van Woorden van de wereld, het boek waarin hij het mondiale talenstelsel tegen het licht houdt.

Talen, zo stelt De Swaan, zijn als economische goederen. Hoe meer ze gesproken worden, hoe meer hun aantrekkingskracht toeneemt voor anderen en hoe meer waarde ze dus krijgen. De Engelsen en de Amerikanen lijken op dit moment wel slapend rijk te worden. Steeds meer wereldburgers leren hun taal en schenken hen dus de mogelijkheid met hen in contact te treden, en ze hoeven er niet eens iets voor te doen. Vanwaar, zo kunnen we ons afvragen, komt toch die enorme aantrekkingskracht van het Engels?

De Swaan: ‘Het aantal mensen dat naar de middelbare school gaat, is enorm gestegen de voorbije halve eeuw. In de jaren zestig volgde misschien 40 procent van de jongeren een middelbare opleiding, nu is dat 90 procent. De kennis van de staatstalen is daardoor ontzaglijk toegenomen, terwijl het belang van de grote dode talen Latijn en Grieks is afgenomen.’

Maar waarom nu precies Engels? Het had toch ook Frans kunnen zijn?

Abram de Swaan: Dat is waar, maar het in Frankrijk best bewaarde geheim van de Tweede Wereldoorlog is dat dat land hem verloren heeft natuurlijk. Begin twintigste eeuw waren het Frans en het Engels de grote imperiale talen. Het Duits was tot de Tweede Wereldoorlog de grote cultuur- en wetenschapstaal, maar na de nationaal-socialistische culturele suïcide is daar niets meer van overgebleven. Mijn ouders en grootouders zongen Duitse liedjes en keken naar Duitse films. Ze lazen Rilke, Schnitzler en Brecht. Na de oorlog en de instorting van de koloniale rijken leken de grote Europese talen op hun retour, ware het niet dat het Engels ook in Amerika gesproken werd en dat was nu net het land dat Europa bevrijdde. De drie grote c’s van iedere oorlog zijn conquest, commerce en conversion, na de veroveraars komen de handelaars en de priesters. En zij brengen de nieuwe taal mee. Eens aan de rol is dat een zelfversterkend proces gebleken. Hoe succesvoller een taal is en hoe meer mensen ze spreken, hoe meer ze ook door anderen aangeleerd zal worden, want je leert altijd de taal waar je je persoonlijk het meest hoopt mee te verrijken. Die bepaalde taal is dan bijna een standaard geworden, zoals dvd dit tegenwoordig voor beelddragers is. Als je kan kiezen, koop je je vandaag toch ook geen videospeler meer?

Engels is toch ook een makkelijke taal om te leren?

DeSwaan: Iedereen zegt dat, maar als je er dieper op ingaat is het Engels in feite totaal ongeschikt om een algemene wereldtaal te worden. Het heeft immers een van de moeilijkste spellingen. ‘It’s so easy’, zegt iedereen, maar leg maar eens uit waarom je easy niet met dubbele e schrijft, of als eisy. Engels is dus helemaal geen gemakkelijke taal. De syntaxis van die taal is heel moeilijk. Dat het Engels het Frans uiteindelijk toch verslagen heeft, komt grotendeels door het proletarische imago dat die taal heeft in vergelijking met het Frans. Dat is de taal van de bourgeoisie en als eenvoudige jongen wil je daar liever geen fouten tegen maken. Want dan lijk je wel een boerenpummel. Tegen het Engels mag je rustig wat fouten maken. Daar kijkt niemand van op. Frans spreken is als naar een chic restaurant gaan, met porseleinen borden en zilveren bestek, terwijl Engels een kroket uit de muur is.

In deSunday Times’ was onlangs te lezen dat men er in Engeland over denkt om Frans en Duits als schoolvakken gewoon af te schaffen. Niet zozeer omdat men die talen niet meer belangrijk zou vinden, maar wel omdat men er geen leraars meer voor vindt. Dat is toch ook geen gezonde situatie?

DeSwaan: Nee, en zeker niet voor het Frans, want dat dankt zijn vrij grote populariteit in de Europese Unie voor een groot deel aan het feit dat het in Engeland de tweede taal is die praktisch iedereen op school leert. Het lijkt me trouwens zorgelijk als je een serieuze loopbaan wilt opbouwen en niet één vreemde taal kent. Als je eigen taal kennen te vergelijken is met een vis die door het water zwemt, dan is een vreemde taal beheersen zoiets als een vliegende vis zijn: van tijd tot tijd boven het water uitstijgen om het eens van een andere kant te bekijken. Vanuit een andere taal leer je de wereld waarin je leeft ook eens van bovenaf bekijken.

In Vlaanderen gaan er steeds meer stemmen op om een aantal cursussen op universitair niveau in het Engels te doceren. De critici van dit idee opperen dat dit de zoveelste stap is in de verloedering van het Nederlands. Wat denkt u daarover?

DeSwaan: De talen waar wij over praten zijn staatstalen, die dus de steun hebben van het hele staatsapparaat: onderwijs, bureaucratie, politiek, media, etc. Als wij het over een taal hebben, denken we dus in feite aan een staat. We zien die taal als een even permanente, even sterk geïntegreerde en even sterk afgescheiden constructie als onze staat, alsof het Nederlands plots zou ophouden aan de Duitse grens en omgekeerd. Op dezelfde manier zien wij de taal als een onwrikbaar instituut, met eigen wetten en vastgelegde regels die je kunt nagaan in woordenboeken. Blut betekent bijvoorbeeld geen geld, en daarmee uit. In de echte samenleving is dat toch weer net iets anders. De taal evolueert en op een kaart zie je haar van het ene dorp naar het andere veranderen. In oostelijk Nederland wordt dezelfde taal gesproken als in westelijk Duitsland. In de media daarentegen gebruikt men de totaal verschillende staatstalen wat in feite Kunstsprachen zijn, door linguïsten ontwikkelde talen die door een taalunie in de gaten gehouden worden en vastgelegd zijn in een groen boekje. Maar dat maakt wel dat die talen zeer robuust zijn en dat er niet zo gauw een Europese mengtaal zal ontstaan.

Het Engels zal dus niet zo gauw in staat zijn de andere staatstalen te ondermijnen, behalve wanneer we beginnen te morrelen aan de taaloverdracht en het onderwijs. Als je in het onderwijs dat Engels echt zou gaan invoeren, zou je, in een land waar die taal toch al vrij algemeen verspreid is, een situatie kunnen krijgen waarbij men de bakker en de slager ook in het Engels aanspreekt. De meeste linguïsten zijn niet bezorgd over de overlevingskracht van het Nederlands, maar volgens mij moeten we wel alert blijven. We denken niet dat het land morgen zal overstromen, maar eens in de week gaat er toch maar beter een man op de fiets de dijken langs om te kijken of er nergens een gat is.

Is het voor de carrière van een wetenschapper niet beter om in het Engels opgeleid te worden en een Engelstalig proefschrift af te leveren?

DeSwaan: Zelfs op postdoctoraal niveau betwijfel ik of Engels wel de instructietaal moet worden. Het schrijven van een proefschrift in het Engels vind ik trouwens een te gemakkelijke oplossing. Wanneer je die taal niet goed genoeg beheerst, doet het probleem van stijl zich niet voor. Je voelt niet aan wat grof, raar of onbescheiden is. Je spreekt dan alsof je twee glazen te veel op hebt: zolang je bezig bent, gaat alles prachtig, maar achteraf denk je: wat zei ik nou? Het is een grote misvatting dat Nederlandstalige proefschriften niet gelezen zouden worden en Engelstalige wel. Die leest ook niemand. Er gaan er drie naar de promotor, tachtig naar de bibliotheek, een stuk of vier naar de familie en de rest blijft in de kelder liggen. Een proefschrift dient in de eigen taal geschreven te worden, want dat is voor een lokale lezerskring bedoeld. Probeer daarna nog twee artikels in internationale, Engelstalige vaktijdschriften te publiceren. Die worden wel gelezen. Ik ben heel aarzelend over die verengelsing. Ik vind wel dat kinderen zo vroeg mogelijk Engels moeten leren, maar wel als vreemde taal. Als je het Nederlands wilt bewaren, moet je voorzichtig zijn met Engels in het onderwijs.

Maar daarom moeten we toch ook niet meteen ons regenscherm opsteken en de straten vol duimspijkers strooien neem ik aan?

DeSwaan: Zulke taalpurismen zijn natuurlijk ook onzin. Alle linguïsten zijn het erover eens dat de import van vreemde woorden de taal vrijwel onverlet laat. Neem nu bijvoorbeeld het zinnetje ‘Ik heb de file geseefd’. Wanneer je daar goed naar kijkt, zie je alleen maar de ontzaglijke kracht van het Nederlands. Het Engelse woord to save wordt hier geseefd, vervoegd naar analogie met zeven en leven en ook zo gespeld, met dubbele e en f. Als we nu naar de syntaxis kijken, zien we dat die ook Nederlands is. Er staat niet ‘Ik heb geseefd de file’, maar wel ‘Ik heb de file geseefd’. De woordvolgorde is Nederlands. En nog iets subtiels: de werkwoordsvorm. In het Engels zou er staan: ‘I saved the file’. In het Nederlands ‘Ik heb geseefd’. De onvoltooid verleden tijd uit het Engels wordt in het Nederlands een voltooid tegenwoordige tijd. Van het Engels blijft dus in feite niet veel meer over.

Zijn die Fremdwörter – om nog maar eens een vreemd woord te gebruiken – nu storend? Ik vind van niet. Je zou natuurlijk bestand en bewaren kunnen gebruiken, maar een bestand is in het Nederlands zoiets als een vredesverdrag en ik vind het woordje file best wel handig. Zo weet ik meteen dat we het over computers hebben. Zelfs die aanstellerige termen als management consultancy advisor vind ik nuttig. Het is toch mooi om registers te hebben waarin je je kunt aanstellen? Mensen willen zich nu eenmaal aanstellen en als het Engels hen daartoe in staat stelt, waarom dan niet? Dan afficheren ze zich als aansteller en dan kan ik ze nog eens zo goed uitlachen.

Op zich schaadt zoiets de taal dus niet. Integendeel, het is een verrijking. Laatst merkte iemand in deVolkskrant op dat globalisering in feite een slecht woord is omdat globaal bij ons ongeveer betekent, terwijl dat in het Engels wereldwijd is. Het Nederlandse globaal is dus aan het schuiven gegaan. Wij hebben ook het woord ‘vermeend’ in het Nederlands, zoals in ‘de vermeende dader’. Vroeger betekende dat ‘de ten onrechte veronderstelde dader’. Nu is dat de veronderstelde dader, wat een belangrijke betekenisnuance is. Dat zijn verschuivingen waaraan een taal nu eenmaal onderhevig is. Dat kan je niet tegenhouden.

Vooral de Fransen blijken heel anglofoob te zijn. Verwarren zij hun taal niet te veel met hun politieke soevereiniteit?

DeSwaan: Dat heeft te maken met het Franse republicanisme. Iedereen die zichzelf als évolué ziet, of hij nu een Baskisch boertje is of een Senegalese inwijkeling maakt niet uit, en perfect Frans spreekt, kan zich een volwaardig Fransman achten. Dat is een bepaald republikeins idee van Frans-zijn en daarin speelt de taal een immense rol. Maar dat zorgt er ook voor dat de Fransen heel streng omspringen met hun taal. ‘Le weekend’ is een term uit de negentiende eeuw en er wordt nog steeds tegen geprotesteerd. Die strijd tegen het Engels lijkt de laatste tijd echter wel fel verminderd en dit vooral onder druk van natuurwetenschappers die vrezen geïsoleerd te raken. Tot voor kort moesten Franse wetenschappers stiekem in het Engels communiceren. Er gingen in het Institut Pasteur grote congressen door waarbij iedereen zogezegd Frans sprak, maar niemand die taal machtig bleek te zijn. Dat is gelukkig veranderd. If you can’t beat them, join them, lijkt momenteel gelukkig het credo.

Een ander gevaar voor de eigen taal, aldus sommigen, is een steeds maar groter wordende Europese Unie. Wanneer we straks met 25 lidstaten zijn, zullen de vertaalkosten niet meer te dragen zijn en zal er om financiële redenen misschien voor een paar werktalen gekozen worden, in plaats van voor allemaal. Sommige staten zullen zich daardoor sterk benadeeld voelen.

DeSwaan: Religie is in Nederland geen politiek onderwerp meer, en ook het etnische slaat niet aan bij de grote massa, maar wanneer de Nederlandse taal in het gedrang komt, zouden we wel eens een heel nationalistisch Nederland te zien kunnen krijgen. Het ligt in de aard van de Unie dat het een samenwerking van staten is en daaruit volgt dat de taal van de ene staat evenwaardig is aan de taal van een andere. Alle besluiten moeten dus geformuleerd worden in alle landstalen en dat zit heel diep in de Unie.

Maar zou het niet handiger zijn als het Europees parlement een paar werktalen had in plaats van een stuk of twintig?

DeSwaan: Neem dat er verkiezingen in Griekenland voor de deur staan en dat een Grieks europarlementslid een rede wil houden ten gunste van de landbouwsubsidies die zijn land van de Unie krijgt, dan moet hij dat natuurlijk in het Grieks kunnen doen, want zijn woorden zijn duidelijk voor de thuismarkt bedoeld. Wanneer de parlementariërs elkaar willen overtuigen, stappen ze echter steeds vaker over op het Frans of het Engels. Het is nog wel zo dat wanneer de Fransen nu een grap vertellen, twee minuten later de Finnen beginnen te lachen, maar dat wordt toch steeds minder. In de Europese Commissie worden er momenteel twee werktalen gebruikt: Frans en Engels. De Duitsers zouden graag hun taal als officiële derde zien. Sinds 1989 eisen ze dat met stijgende aandrang, maar in de praktijk zijn het echter alleen een paar Nederlanders die het Duits gebruiken als werktaal.

Ik hoop dat ze uiteindelijk zullen afzien van hun eis omdat ze, wanneer ze hun zin krijgen, toch hun zin niet krijgen. Want neem nu dat het Duits de derde werktaal wordt, dan eisen de Spanjaarden meteen een gelijke behandeling op voor het Spaans omdat dat zo’n belangrijke wereldtaal is. De Italianen kunnen dat dan niet over hun kant laten gaan, want zij zijn een van de stichtende leden van de Unie en zij liggen toch aan de basis van de Europese cultuur. Vervolgens roeren de Nederlanders en de Vlamingen zich, want hun taal is binnen de Unie van evenveel belang als de Italiaanse en de Spaanse. En daarmee is de Commissie een onwerkbaar instituut geworden. Mijn raad zou dus zijn: negeer die Duitsers. Doe nu maar helemaal niets, dan komt het vanzelf wel goed.

Marnix Verplancke

Abram de Swaan, ‘Woorden van de wereld’, Bert Bakker, Amsterdam, 298 blz., 26,55 euro.

‘Mensen willen zich nu eenmaal aanstellen en als het Engels hen daartoe in staat stelt, waarom dan niet?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content