In Nepal voeren maoïsten en het leger een bloedige strijd. De afgelopen zes maanden kwamen bijna vierduizend mensen om het leven, de meesten zonder proces door het leger gedood, een aantal levend gevild door rebellen. De internationale pers is opvallend stil. Wie huilt er om het verlies van Shangri-La?

Het pad naar het Maodorp kruipt steil omhoog, dwars door een bos van pijnbomen. De stilte wordt onderstreept door het ruisen van de machtige Kali Gandaki-rivier vanuit de bodem van de nauwe, grillige vallei, aan weerszijden omgeven door groengrijze heuvels. Op een gegeven moment maakt het pad een scherpe bocht naar rechts, en dan ligt het daar, Shangri-La. Het bestaat uit roodoranje lemen huizen bedekt met grijze leisteen, als slapende puppies naast elkaar gekropen.

De omringende lappen grond zijn pas geploegd, met hier en daar een gekromde bloeiende fruitboom. Buffels herkauwen onder bamboe afdakjes, in de verte loeit een koe. Kinderen in blauwe uniformen rennen over de stenen muren die het dorp omringen, op weg naar de dorpsschool. Een vrouw loopt met een bronzen waterkan tegen de stroom van kinderen in. Boven op een heuvel staat een witgeverfd tempeltje, als onverstoorbare wachter over de kinderen, de beesten en de fruitbomen. Daarachter schitteren de Himalayaruggen.

* * *

Dit is het Nepal dat door reisbureaus en gidsen wordt verkocht, het land zoals het in ons collectief onderbewustzijn is afgebeeld. We vinden het op iedere prentkaart terug: in de Kumari, de kindgod die ons van onder met houtskool getekende ogen uitdagend aankijkt, in het meisje dat de handpalmen tegen elkaar vouwt om ons eerbiedig te begroeten en in de knappe, glimlachende vrouw die haar grote last van sprokkelhout draagt alsof het niks weegt.

Dit is het land dat filmmaker Eric Valli vereeuwigde in Himalaya, de film die ons een blik gunde in dit weerbarstige sprookjesland. Dit is Shangri-La, het verborgen paradijs. De hoofdpersonen in deze mythe zijn mannen als sir Edmund Hillary, zijn Mount Everest-partner Tenzing Norgay en de sherpa’s, dit altijd lachende mongoloïde bergvolk dat ons, als esoterische gids en drager, met zijn wereld vol magie in contact brengt.

Zo charmant, dapper en spiritueel als de sherpa’s zijn, zo eenvoudig en gastvrij is de rest van de bevolking. De beeldvorming in de media, de eenvoud van het Nepalese boerenleven en de staat van vervoering waarin de toerist zich op drieduizend meter boven de zeespiegel bevindt, zijn de bouwstenen voor het romantische Victoriaanse imago dat Nepal zich heeft laten aanmeten. Hoe politiek bewust men ook is en hoeveel men ook gehoord mag hebben over armoede, onrechtvaardigheid en feodaliteit in de Himalaya, de hardnekkige Shangri-La-mythe pakt ons vroeg of laat allemaal in.

* * *

Ik loop het dorp binnen. Even later drink ik thee in de doorrookte keuken van een lokale onderwijzer. ‘Heb je het bloed gezien?’ vraagt hij. Verbaasd schud ik het hoofd. ‘Op de plek waar het pad naar rechts buigt, ligt een plas bloed. Daar is Chandra vorige week voor het oog van een groep schoolkinderen vermoord.’ Het is het begin van de ontnuchtering.

* * *

Amnesty International spreekt over het Shangri-La van de 21e eeuw als een ‘uit de hand gelopen mensenrechtensituatie’. Vierduizend doden in zes maanden tijd. Geschat wordt dat ruim tweederde door het leger is omgebracht, zonder waarschuwing, zonder proces. Meer dan vijfduizend Nepalezen, inclusief journalisten en activisten, in de gevangenis.

Iedere gevangene wordt geslagen, velen ook gemarteld. De meest voorkomende folteringen zijn falanga, waarbij het slachtoffer aan de enkels wordt opgehangen en met stokken op de voetzolen wordt geslagen, en belana, waarbij met een hard voorwerp over de dijen en buik wordt gerold, waardoor de lever kapot gaat en het slachtoffer uiteindelijk vergiftigd raakt. Verder elektrische schokken, verkrachting en nettle beating, waarbij naakte vrouwen met bossen brandnetels worden geslagen. Voor wie het overleeft, zijn er nepexecuties en -begrafenissen.

De rebellen doen qua wreedheid niet voor leger en politie onder. Informanten worden met khukuri-messen voor het oog van de familie in stukken gehakt of levend gevild; onschuldige burgers worden tijdens aanvallen op politie en leger als menselijk schild gebruikt. Sinds begin dit jaar hebben de rebellen op grote schaal de rurale infrastructuur vernietigd: met veel moeite aangelegde watersystemen, bruggen, communicatietorens, waterkrachtcentrales en lokale overheidsgebouwen zijn opgeblazen of in brand gestoken. In het midden van West-Nepal ligt negentig procent van de gemeentekantoren in puin. ‘Het land keert terug naar het stenen tijdperk’, zegt een commentator in Kathmandu. Het Westen was zich er nauwelijks van bewust dat Nepal deze fase al uit was.

* * *

De Shangri-La-mythe heeft haar oorsprong in oosterse spirituele tradities, waarin het concept van het verborgen paradijs voor het eerst wordt genoemd. De mythe is in Europa gepopulariseerd door James Hilton in Lost Horizons. In deze door Frank Capra verfilmde roman introduceert Hilton een paradijselijk kloosterdorp. De bewoners leven in vrede en harmonie, en dit – ondanks hun voorliefde voor appelbrandewijn – meer dan honderd jaar lang. In Hiltons Shangri-La wijden de monniken zich aan het beschermen van de beschaving, inclusief Frédéric Chopin en Chinees aardewerk, tegen de donkere krachten die volgens hun voorspellende blik de overhand zullen krijgen.

* * *

Het pad dat zo vriendelijk door het dorp slentert, snijdt de gemeenschap ruw doormidden. Rechts van het wandelpad wonen de hoge kaste Brahmanen en Chhetri’s, van oudsher de priesters, geldschieters, onderwijzers en zakenmannen van het dorp. Links wonen de lage kaste Kami’s, de smeden, die volgens Nepalese traditie onaanraakbaar zijn. Bij gebrek aan kansen op een baan in eigen land, zijn vrijwel alle jonge mannen uit de Kamigemeenschap naar India of ‘Arab’, het Midden-Oosten, vertrokken. Daar werken ze zich moe in wat hier ‘3D-baantjes’ worden genoemd: Dirty, Difficult en Dangerous – vuil, zwaar en gevaarlijk.

De vrouwen, bejaarden en kinderen zijn alleen achtergebleven. Zij kunnen zich dankzij de verdiensten van de immer afwezige mannen bepaalde luxes veroorloven. De kinderen gaan naar school, het voedseltekort wordt aangevuld met rijst uit de bazaar, een paar huizen zijn voorzien van een golfplaten dak, en zo eens per jaar steken de families zich in nieuwe kleren, genaaid door andere ‘onaanraakbaren’.

Economisch mogen de Kami’s beter af zijn, sociaal gezien tellen ze nauwelijks mee. In het Maodorp gaan kinderen naar school, maar slechts tien procent slaagt voor het middelbareschooldiploma. Er is nauwelijks tijd voor huiswerk: kinderen helpen hun moeders met het bewerken van het land, het verzorgen van het vee en het runnen van het huishouden. De ‘onreine’ Kami’s worden niet toegelaten in de lokale tempel en geen van hen heeft een baan bij de overheid. Alle veertien onderwijzers van de lokale school zijn Brahmanen en Chhe-tri’s. Alle zeven lokale jongens die zich hebben aangesloten bij het maoïstenleger zijn, hoe kan het anders, onraakbaar.

* * *

De Shangri-La-mythe is gepromoot door Europese ontdekkingsreizigers, schrijvers, journalisten en filmmakers. Peter Bishop concludeert in The Myth of Shangri-La dat reizen niet leidt tot het ontdekken van werelden; het leidt tot het construeren ervan. Tibet, zo zegt hij, was ‘een van de laatste grote heiligdommen van het Victoriaanse romanticisme’, en was daardoor een favoriet onderwerp voor schrijvers. Nepal, tot 1960 in feite terra incognito, onderging hetzelfde lot. Hoewel Nepal eeuwenlang een bloeiende handelsrelatie met Tibet en India onderhield en van oudsher een culturele smeltpot is, werd het koninkrijk afgebeeld als een ‘fossiel land’. De tijd stond hier stil en de boze buitenwereld was ver weg. De journalistiek van vandaag zet de paradijsmythe voort door zich te beperken tot uitgekauwde thema’s als de Kumari kind-god, de verschrikkelijke sneeuwman, de stoere sherpa’s en de toeristische bergtoppen.

* * *

Chandra, vertelt de Brahmaanse schoolmeester, was zijn beste schoolvriend. Ze sprongen samen over de wankele stenen muren naar school, waar ze met elkaar streden om de hoogste cijfers en droomden over een stralende toekomst. Chandra wilde zanger of schoolmeester worden. Hij had eerst zijn moeder en vervolgens zijn vader op hun sterfbed verzorgd. Als wees had hij geen geld voor schoenen of een schooluniform, maar dat laatste loste hij op door zelf een blouse en broek van een oude lap stof te naaien. Op elfjarige leeftijd verhuisde Chandra naar de stad, waar hij werkte als krantenverkoper en smid. Hij studeerde Engels en sociologie en slaagde met vlag en wimpel. Toen werd hij werkloos.

Waarom? De schoolmeester zucht om mijn onbegrip: ‘Chandra’s vader was Kami en dat is, laten we eerlijk zijn, niet de ideale afkomst voor een overheidspositie.’ Terwijl Chandra zijn dagen vulde met het schrijven van sollicitatiebrieven, werd zijn Brahmaanse vriend gevraagd voor een baan op de lokale school. Chandra verzon een nieuw plan: hij zou een tijdje naar ‘Arab’ gaan om geld te verdienen. Een jaar lang trachtte hij tevergeefs voldoende geld te lenen voor de bemiddelaar en het ticket. De schoolmeester: ‘Het laatste wat ik van hem hoorde, was dat hij zich had aangesloten bij de maoïsten.’

* * *

Weinig internationale journalisten hebben zich verdiept in het conflict tussen overheid en maoïsten. Het handjevol reportages over de rode rebellen blijft steken in algemeenheden; een Amerikaanse journalist geeft toe niet de moeite te hebben genomen om de woorden van een rebellenleider te vertalen, omdat het toch maar ‘maoïstische onzin’ is. Een bevriende journaliste uit Nederland vraagt of ik haar bij een ‘leuke maoïst of sympathisantje’ kan introduceren. Ik zelf heb de maoïsten lang als een ietwat koddig leger muiters gezien, dat eenvoudige boeren op dorpspleinen bijeenroept om preken over De Grote Roerganger aan te horen, waarna die vriendelijk doch dringend worden verzocht een revolutionaire donatie achter te laten.

Het gebrek aan serieus onderzoek leidt ertoe dat de problematiek die de maoïsten in 1996 stimuleerde om de ploeg in te ruilen voor het geweer onderbelicht blijft. De media beperkten zich tot voor kort tot geromantiseerde verslagen vanuit Mao Land, en zijn sinds de afkondiging van de noodtoestand grotendeels afhankelijk van de berichtgeving van de Nepalese overheid. Hierdoor wordt weinig aandacht geschonken aan de context waarin het conflict tussen maoïsten en staat is ontspoord, inclusief het feit dat de ruim veertig (doorgaans niet-Hindoe) inheemse groepen zich gedomineerd voelen door de Indo-Arische hoge kaste Hindoes, de artificiële nationale identiteit, het rigide kastenstelsel, de corruptie, het gebrek aan professionaliteit en zorgvuldigheid van leger en politie en het ontbreken van bekwaam leiderschap, met name na de moord op de populaire koning Birendra en negen familieleden vorig jaar.

* * *

Het zou vier jaar duren voordat Chandra terugkeerde. Op een maandagochtend kwam hij aanlopen, gekleed in een nette grijze broek en een kleurig shirt. Een groepje kinderen onderweg naar school zag hem komen, gevolgd door een groep onbekende mannen. Chandra lachte naar hen en stond stil om het uitzicht in zich op te nemen. Zijn ogen rusten op het ouderlijke huis, omringd door roodbruine aarde. Plotseling grepen de mannen hem van achteren beet, schopten hem op de grond, en haalden pistolen tevoorschijn. De schoolmeester wilde net het raam van zijn lokaal openzetten. Vanuit de holle vallei klonken drie schoten.

* * *

Sinds de terugkeer van Chandra wordt er veel gefluisterd in Maodorp. De kinderen vertellen met de hand op de mond hoe ze zagen dat de soldaten Chandra’s zus en schoonzus bont en blauw sloegen, en hen de heuvel af, naar de kleurige bundel van armen, benen, bloed duwden. ‘Laat zien hoe blij je bent dat die terroristenbroer van je dood is’, riepen ze, en de twee vrouwen hielden op met huilen. Vier mannen werden gesommeerd het lijk in een spleet in de rotsen te gooien; ze tekenden een formulier waarin stond dat Chandra tijdens een vuurgevecht om het leven was gekomen.

* * *

De woordenschat van de schoolkinderen breidt zich uit. ‘De maoïsten hier gebruiken allerlei soorten bommen’, zegt een meisje van elf. ‘In dit district vind je behalve pressurecooker bombs, hogedrukpanbommen, kamala bombs, in een bloempot, en aloo bombs, in de vorm van een aardappel.’

De vrouwen durven niet langer het bos in om hout te kappen, uit angst soldaten of maoïsten tegen te komen. ‘Het leger slaat ons, of we nu wel of niet onze mond opendoen. We zijn nu eenmaal gebrandmerkt als sympathisanten’, zegt een van hen.

Van de andere lokale rebellen is sinds de afkondiging van de noodtoestand niets meer gehoord. Ten minste een van de moeders wil niets meer met haar rebellenkind van zestien te maken hebben. ‘Als mijn zoon deze oorlog overleeft en hij komt terug, dan draai ik mijn rug naar hem toe. Wat voor zoon doet dit zijn alleenstaande moeder aan?’

Het schoolhoofd gaat tegenwoordig in alle vroegte naar zijn werk; mochten er ’s nachts maoïstische leuzen op de schoolmuren zijn geklad, dan kan hij ze nog snel overschilderen voordat het leger arriveert.

* * *

Van Chandra is geen foto meer te vinden. De familie heeft alle herinneringen aan hem verbrand. Het enige dat resteert van Chandra zijn vage geruchten en oude herinneringen, als lapjes ongeploegd rijstveld tijdens de moesson.

Lucia de Vries

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content