Winternacht van SKaGeN is een belediging van Célines Reis naar het einde van de nacht.
Reis naar het einde van de nacht (1932) van Louis-Ferdinand Céline mag gerekend worden tot de vijf belangrijkste boeken van de 20e eeuw. Het boek vertelt de avonturen van Bardamu, de schuilnaam van Céline, van student-provocateur op de terrasjes van de Parijse avenues tot dokter voor het volk op middelbare leeftijd.
Ondanks het feit dat Céline geen punt in een komma wilde zien veranderen, heeft SKaGeN van het beruchte boek een bewerking gemaakt. Dat is geen zonde. Helaas heeft het collectief niet begrepen dat een aanhoudend oorverdovend lawaai het hoogtepunt vormt van elk deel, en dat is essentieel om het pathologische gedrag van de hoofdfiguur te begrijpen. Oorverdovend lawaai van buiten uit doet Bardamu beslissen om zijn Reis een andere richting te geven. Aan het Vlaamse front is het de munitieregen, in Afrika de tamtams, in Detroit de band in de Ford-fabrieken, in Parijs de dronken ruzies van de ouders in hun woonblokken, gepaard aan het gehuil van hun tot moes geslagen kinderen. Het externe lawaai is in deze productie echter van bijkomende aard. Duidelijkheid in de overgangen van de delen is daardoor onbestaande. Dat is één.
Twee. De technische vondsten zijn fraai, maar verkrachten de literaire waarde van De Reis. Daardoor worden Céline en het boek werkvolk waar naar eigen goeddunken mee kan worden gesold. Dat gesol uit zich onder meer door enkele personages hun dialect te laten spreken. Het boek echter is geschreven in een melange van Bargoens en Céliniaans – vol korte, soms halve zinnen, beletseltekens als het tempo dat vraagt, veel gevloek en gescheld ten bate van een pikdonker humeur. In de voorstelling is het allemaal soft en gaat het er gezapig aan toe. Weg tempo, weg duisternis. Het slot van de voorstelling is helemaal om te huilen, vol flauwe grappen en bekkentrekkerij. De titel van het boek waarmee SKaGeN zo graag pronkt, gaat daardoor compleet de mist in. De verklaring van de titel komt tevoorschijn in het vierde deel van het laatste hoofdstuk. Ze begint met de nuchtere zin: ‘Dat kroegje aan het kanaal ging net open voor het aanbreken van de dag; dat was vanwege de schippers’. Vervolgens beschrijft Céline het oprukken van de werkmannen… met hun bleke gezichten… niets staat erop te lezen… ze praten niet… trekken verder zonder blik… automaten. En in de verte fluit de sleepboot. Als teken van het einde van de nacht. Dát allemaal te missen, er een potje van te maken, bij gebrek aan een regisseur en een dramaturg, toont het ware gezicht van SKaGeN… het achterwerk.
NOG TOT 28 APRIL. www.skagen.be
Guido Lauwaert