Toen de Leuvense avant-garde vooropliep
Het Leuvense Stuk – vroeger het Stuc – viert zijn 37,5-jarige bestaan met een mooi kunstboek van historica Marleen Brock. Vanaf de jaren zeventig bood het cultuurcentrum ruimte aan jonge talenten als Ivo Van Hove, Jan Decorte en Anne Teresa De Keersmaeker. Hun grensverleggende theater- en dansproducties waren niet aan iedere student besteed, maar droegen wel bij aan de faam van het Stuc als hét vernieuwende cultuurhuis van Vlaanderen.
Jeansbroeken met olifantenpijpen, soepjurken, wiet en beschilderde bierbakken als kotmeubilair: veel van wat men spontaan associeert met de golden sixties is eigenlijk vintage jaren zeventig. Het ontstaan van het Leuvense kunstencentrum het Stuc valt in die alternatieve culturele context te situeren.
Aan de universiteit was het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) in die jaren zijn oude machtspositie kwijtgespeeld, ook als organisator van culturele evenementen. Die rol was overgenomen door de studentenkringen, die zich hadden verenigd in de Algemene StudentenRaad (ASR), de voorloper van Loko. Onderdeel daarvan was de Kultuurraad – met K: wie cultuur met een ‘c’ schreef, verraadde zich in die tijd als hopeloos conservatief.
Cultuur was het terrein waarop het KVHV het langst met succes actief was gebleven: de kleinkunstavonden van het verbond waren grappig en maatschappijkritisch en sloegen ook aan bij het nieuwe, linkse studentenpubliek. Het KVHV had al vroeg de consequenties gezien van de zogenaamde ‘democratisering van het onderwijs’, die begonnen was in de jaren zestig. De nieuwe studenten kregen van thuis vaak onvoldoende ‘cultuur’ mee – ze hadden nooit geleerd ‘Bach te appreciëren of Shaw te begrijpen’ – en dus zag het KVHV het als een nieuwe taak om via een hoogstaand cultuuraanbod te zorgen voor de noodzakelijke ‘aristocratisering van de democratisering’.
Die opvatting hield niet lang stand. Voor de nieuwe Kultuurraad was cultuur een politiek wapen in de strijd voor de échte democratisering tout court. De Kultuurraad trok ten oorlog tegen de burgerlijk-elitaire opvatting van kunst en nam afstand van het officiële universitaire cultuurbeleid, met zijn ‘aankleef van erecomités, mecenassen, patronaten, recepties en ontvangsten’. Maar ook de populaire massacultuur werd verworpen, als ‘pure commerce’ en dus opium voor het volk. Historica Marleen Brock, auteur van STUK, een geschiedenis 1977-2015: ‘Cultuur moest niet onderdrukkend, maar juist bevrijdend werken. De student moest worden gestimuleerd om de creatieve en kritische krachten in zichzelf te ontdekken en te gebruiken.’
Cultuur was een middel om ‘op te voeden tot mondigheid’, en dat gebeurde via een rijk gamma aan cursussen, workshops, free podia en, volgens het idioom van die tijd, kreabeurzen. Brock: ‘Naast cursussen theater, fotografie, film, zeefdruk, leerbewerking en kwaak (‘kreatieve werkgroep voor alternatieve, aktieve kunst’) vielen ook macrobiotiek, alternatieve voeding, seks en dolle mina’s binnen het culturele actieterrein.’
Het klassieke culturele aanbod moest ook aangevuld worden met ‘progressieve experimenten’. De Kultuurraad zag het vooruitgaan: ‘Molière wordt Handke, Armstrong wordt Coltrane, KNS wordt Living Theatre.’ De jaren zeventig waren de hoogdagen van het politieke theater. Samen met de Franstalige Commission Culturelle liet de Kultuurraad in een grote tent op de Oude Markt Mistero Buffo van de Internationale Nieuwe Scène opvoeren, een voorstelling die zou uitgroeien tot een ijkpunt in de Vlaamse theatergeschiedenis.
Soirées tropicales
In de tweede helft van de jaren zeventig was Louvain-la-Neuve zogoed als opgebouwd, de laatste contingenten Franstalige studenten en academici trokken weg. Op de Campus Sociale Wetenschappen, vlak bij studentenrestaurant Alma II, kwam het gebouw van de ‘Cercles des Etudiants Etrangers’ vrij, bekend – berucht – om zijn soirées tropicales. Rector Piet De Somer schonk het aan de studentenbeweging, en op 19 oktober 1977 vond de officiële opening plaats van dit ‘Studentencentrum’, afgekort ’t Stuc. Het openingsfeest was overigens niet echt grensverleggend: je kon er pottenbakkers aan het werk zien, The Great Dictator van Chaplin ontdekken en naar een jazzband, een folkzanger en het Universitair koor luisteren.
De Kultuurraad beschikte nu over een groot gebouw, met op de benedenverdieping een zaal en een cafetaria. Dat Stuc-café werd een begrip in Leuven. Het diende niet alleen als foyer bij culturele voorstellingen, het was vooral een drukbezocht campuscafé, met de beste koffie van Leuven.
Volgens de leiding van het Stuc betekende de democratisering van cultuur niet meer ‘van allen, voor allen’, maar ‘gelijke rechten en kansen voor allen’. Marleen Brock: ‘Dat hield in: geen aanbod van amusement dat voor iedereen genietbaar en consumeerbaar is, maar kunst die bijdraagt aan de vorming en de verrijking van het publiek.’ Eigenlijk was er weinig verschil met de aloude volksverheffende ambitie van het KVHV, met dit onderscheid dat het Stuc zich ertoe verbond de prijzen laag en democratisch te houden.
Toch was de relatie tussen het Stuc en de studenten lang niet optimaal. Bij monde van vertegenwoordigers als Michel Uytterhoeven klaagden ze erover dat ze niets meer in de pap te brokkelen hadden: ‘Initiatieven worden eerder belemmerd dan bevorderd door het overvolle Stucprogramma. Voorstellen worden vaak doorverwezen naar het noodlottige agendapunt ‘varia’, wanneer iedereen al onder tafel ligt, uitgeput door het lange, saaie vergaderen.’
Enige tijd later trad Uytterhoeven zelf toe tot de professionele staf van het Stuc. Hij werd dé propagandist van de opvatting dat een universitair cultuurcentrum geen toegevingen hoorde te doen, ook niet aan studenten. ‘Ik ben het beu te discussiëren met mensen die niet van kunst houden’, verklaarde hij in studentenblad Veto. Zo voltrok zich de breuk tussen de studentenbeweging en ‘haar’ cultuurcentrum.
Veel voorstellingen gingen de studenten boven de pet, maar ze sprongen wel in het oog van de culturele elite. Een befaamd theaterrecensent als Wim Van Gansbeke werd een enthousiaste fan. Op 3 mei 1982 schreef zelfs De Standaard bij de eerste toneelproductie van de jonge Paul Peyskens in het Stuc: ‘Gaat het zien! Er dient zich nieuw talent aan in het Vlaamse toneel.’ En de krant voorspelde: ‘Nu ontstaat er misschien een andere generatie Vlaamse regisseurs, aanhangers van een nieuwe esthetiek.’
De vroege jaren tachtig waren inderdaad Stunde Null – dixit Marleen Brock – van het Vlaamse podiumgebeuren, met een hoop jonge talenten die zich aandienden. Jan Decorte was erbij, Guy Cassiers, Paul Peyskens, Ivo Van Hove, Jan Lauwers en vele anderen. Het Stuc was een van de eerste cultuurcentra die de nieuwe stemmen voluit steunden en in de programmering ruimte bood aan hun experimenten. Het Stuc had zware kritiek op de gevestigde cultuurtempels, voorop de KVS in Brussel en de KNS en het Koninklijk Ballet van Vlaanderen in Antwerpen. Die waren ten prooi aan ‘bureaucratisering, verkalking en gebrek aan dynamiek’. Het Stuc trok aan de kar van een nieuw, alternatief circuit in Vlaanderen.
Al was het Stuc niet het enige alternatieve cultuurhuis in Vlaanderen, ook gelijkgestemde zielen in Kortrijk, Gent of Antwerpen erkenden de pioniersrol van het Leuvense centrum. Vanuit Gent bezocht Erik Temmerman het Stuc om ideeën op te doen voor de nieuwe Vooruit. In Leuven reageerde men sceptisch op Temmermans plannen om het reusachtige en toen vervallen gebouw van Vooruit terug leven in te blazen: ‘Gekkenwerk’. Ook avant-gardisten kijken soms niet ver genoeg vooruit.
In 1983 kreeg het Stuc er een eigen dansfestival bij, Klapstuk, met Michel Uytterhoeven als eerste directeur. Er werd op dat gebied al eerder baanbrekend werk getoond. De jonge danseres Anne Teresa De Keersmaeker creëerde er in 1982 Fase, vier bewegingen op muziek van Steve Reich. In 1983 volgde Rosas danst Rosas, het begin van, jawel, haar gezelschap Rosas. Brock: ‘Fase veroorzaakte een schokgolf in de Vlaamse podiumwereld. De repetitieve bewegingstaal van De Keersmaeker, geïnspireerd door de Amerikaanse postmodern dance, was ongezien.’ In de programmabrochure van Klapstuk 1983 zette De Keersmaeker zich uitdrukkelijk af tegen de opvattingen van Maurice Béjart en zijn Ballet van de XXste Eeuw: ‘Ballet is oud, dans is nieuw.’
En er waren grandioze mislukkingen. Ook in 1983 had Klapstuk Jan Fabre geprogrammeerd: hij zou een acht uur durende performance ten beste geven, Het is theater zoals te verwachten en te voorzien is. De beloofde tour de force bleef uit. Fabre had er geen zin in en liet zijn acteurs wat recensies voorlezen. Een deel van het publiek voelde zich bekocht, de Klapstuk-organisatoren ook: ‘Jan Fabre heeft totaal onverwachts zijn artistieke vrijheid verward met artistieke pretentie en artistieke dictatuur.’
Ook in andere genres als muziek, film en video zette het Stuc een eigenzinnige koers uit. De jonge Herman Schueremans zorgde ervoor dat The Cure en Echo and the Bunnymen in het Stuc optraden, naast Belgische groepen als Tjens Encounter (de jonge Arno), The Kidsen The Neon Judgement. Felle discussie was er toen het Stuc een aanbod afsloeg voor een optreden van The Sex Pistols: in die weigering werd het zoveelste bewijs gezien dat ‘elitaire’ groepen sneller geprogrammeerd raakten dan ‘populaire’.
Ademnood
Ergens in de loop der jaren raakte het Stuc in ademnood. Was het omdat de mensen die het cultuurhuis hadden opgebouwd, stilaan naar elders verhuisden? Een uitzonderlijk groot aantal namen van beslissers in de wereld van cultuur, theater en dans passeerden via het Stuc: Guido Minne, Theo Van Rompay, Bruno Verbergt, Michel Uytterhoeven, Nikol Wellens, John Zwaenepoel, Dirk De Wit, Johan Reyniers of An-Marie Lambrechts. Ze zwermden uit naar organisaties als Antwerpen 93, het Vlaams Theater- instituut, het Kunstenpunt, het Kaaitheater of de Beursschouwburg, het Toneelhuis, Damaged Goods of Eastman (de dansgezelschappen van respectievelijk Meg Stuart en Sidi Larbi Cherkaoui).
Het va-et-vient in het bestuur van het Stuc leidde onvermijdelijk ook tot een wisselende kwaliteit van het culturele aanbod. Ook de decretale omkadering veranderde. Het Stuc werd erkend als kunstencentrum, Klapstuk als organisatie voor dans. Daardoor groeiden ze uit elkaar.
Op Klapstuk 1995 zorgde Johan Reyniers ervoor dat het ooit zo verachte ballet opnieuw werd opgevoerd: Agon was een werkstuk van Igor Stravinsky uit 1957. Zelfs het Vlaamse ballet kreeg een plaats. Klapstuk toonde een greep uit de balletten van grande dame Jeanne Brabants. Reyniers: ‘Ze was zevenenzeventig en stond te vertellen voor een volle zaal met jonge mensen die aan haar lippen hingen. Geweldig!’
Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 werd het Stuc plots een politiek thema. De socialistische oppositieleider Louis Tobback daagde er burgemeester Fred Vansina (CVP) mee uit: ‘Ik maak me sterk dat ze op het stadhuis niet weten dat er zoiets als het Stuc bestaat.’ Tobback hekelde het gebrek aan ambitie wat kunst en cultuur betreft. Maar het Stuc was niet echt ‘van Leuven’. Het hoorde tot de universitaire gemeenschap en de academische ruimte. Dat is een aparte stad in de stad.
Noordkaap
Vanaf de jaren tachtig wilde men af van het oude en afgeleefde Stuc-gebouw op de Campus Sociale Wetenschappen. Er waren al in 1986 plannen voor een groot cultuurhuis in het Arenberginstituut aan de Naamsestraat. Dat leek evenwel onbetaalbaar. Na de verkiezing van Tobback als burgemeester veranderde dat. Hij verzorgde de politieke lobbying om de dure financiering van het nieuwe cultuurhuis rond te krijgen. Het bestuur van dat vernieuwde Stuc liet hij over aan een vertrouwensman, Jo Stulens.
Diens rol blijft in het boek van Marleen Brock wat onderbelicht. Jo Stulens was in zijn jongere jaren de lokale secretaris geweest voor de Centrale van Socialistisch Cultuurbeleid-Vormingswerk – vandaag is die stalinistische naam gewijzigd in Curieus. Stulens voelde zich wat ongelukkig in de culturele periferie waarin Leuvense socialisten zich bevonden toen Tobback nog geen burgemeester was. Hij probeerde al enige tijd uit zijn verdomhoekje te raken door tentoonstellingen op te zetten in de universitaire gebouwen: de eerste grote Anne Frank-tentoonstelling, en eentje rond de Kempense kunstenaar Jef Geys, de ‘avant-gardist voor de werkman’. Berucht is ook zijn ‘aanval’ op Marktrock 1994. Marktrock had dat jaar Noordkaap een plaats geweigerd op de affiche. Een paar maanden voor de gemeenteraadsverkiezingen rook Stulens zijn kans. Tegelijk met Marktrock organiseerde hij een optreden van Noordkaap in het socialistische cultuurcentrum Oratoriënhof in de Mechelsestraat. Op een paar honderd meter van het Marktrockpodium op de Oude Markt zong Meuris zich de longen uit het lijf voor een uitzinnig publiek. De socialisten lieten letterlijk van zich horen. Jo Stulens is vandaag nog altijd voorzitter van STUK – zoals het centrum sinds 2001 heet.
Het nieuwe STUK-gebouw is eigendom van de KU Leuven. Het café zit nog altijd vol studenten, maar het cultuurhuis ligt niet meer weggestopt op een campus. Vanuit de Naamsestraat wil STUK relevant blijven voor Leuven, en Vlaanderen. Maar hoe? Bij het ontstaan van het Stuc in 1977 was er in Leuven geen Museum M, geen concertzaal als Het Depot, geen OPEK – Openbaar Entrepot voor de Kunsten – en geen cultuurcentrum als 30cc. En er is niet alleen de nieuwe concurrentie, het publiek verandert ook. Dat leidde tot pijnlijke ingrepen. Zo moest STUK stoppen met Klapstuk. De laatste jaren van zijn bestaan vocht het dansfestival tegen zijn eigen geschiedenis. Het lukte niet meer om een nostalgisch-kritische pers te overtuigen, en het danspubliek kalfde steeds verder af.
Er kwamen nieuwe festivals, zoals het multimediafestival Artefact en Playground, dat experimenteert met nieuwe vormen van live art. Als u niet begrijpt wat ermee bedoeld wordt: het publiek deed dat ook niet altijd. Maar ook als gevestigde instelling wil STUK een voortrekkersrol blijven spelen. Dat is het kunstenhuis ook in de toekomst aan zijn eigen verleden verplicht.
Marleen Brock, Stuk, een geschiedenis. 1977-2015, Uitgeverij Hannibal. Tot einde mei is er ook een kleine tentoonstelling
in de Expozaal van Stuk, Naamsestraat 96.
DOOR WALTER PAULI
Het Stuc had zware kritiek op cultuurtempels als de KVS en de KNS, die ten prooi waren aan ‘bureaucratisering en verkalking’.