Theatermaker Willy Thomas brengt Mechelaars samen: ‘De overheid heeft nog nooit een diversiteitsbeleid gevoerd’
Jan Decorte maakte van hem een Brusselaar. Maar het is voor een participatieproject in Mechelen dat theatermaker Willy Thomas vandaag een Ultima mag delen. De prijs weigeren, daar denk hij niet aan. ‘Ik kan het me niet permitteren om alleen te spreken met mensen die hetzelfde denken als ik.’
Onbereikbaarheid is een verrukkelijke deugd. En soms ook een statement. Toen ik naar Arsenaal/Lazarus belde voor een interviewafspraak, zeiden ze dat hun artistiek leider moeilijk via de telefoon te bereiken is. ‘Willy verblijft alle dagen in de kelder van het Museum Hof van Busleyden en daar is amper gsm-verbinding. Hij werkt er aan De grond der dingen. ‘ Voor dat stadsproject krijgt hij nu, samen met directrice Sigrid Bosmans van het Museum Hof van Busleyden, een Ultima.
Minister van Cultuur Jan Jambon wilde hem een paar weken geleden dat heugelijke nieuws persoonlijk melden, maar ook hij vond Thomas niet meteen. Bij Arsenaal/Lazarus nam niemand de telefoon op. Ze waren allemaal in Brussel aan het protesteren tegen Jambons cultuurbeleid.
Willy Thomas (60) is een naam in de cultuurwereld. Onlangs speelde hij als acteur mee in de tv-serie De dag en in Hellhole en Ghost Tropic, twee films van Bas Devos, maar hij is vooral bekend als theatermaker. En ook wel een beetje als de eeuwige Brusselaar. Al ruilde hij vorig jaar zijn eeuwige stadsliefde in voor Mechelen. Dat is aanpassen, zegt hij. ‘Als je Brussel binnenrijdt, spat de diversiteit in je gezicht. In Mechelen wonen maar 86.000 mensen. ’s Avonds loopt hier bijna niemand over de straat. Alleen in de cafés zitten veel witte Mechelaars, maar amper toeristen.’
Thomas werd door de leden van het collectief Lazarus gevraagd om het Arsenaal te leiden. ‘Ze wilden een groot project maken, dat draaide rond stedelijkheid en diversiteit. ‘Daar had ik wel ervaring mee. Ik wilde meer doen dan wat druppels op een hete plaat gieten.’
Zo is De grond der dingen ontstaan. ‘Ook in deze stad wonen heel wat nationaliteiten. We delen misschien niet hetzelfde verleden, maar wel dezelfde toekomst op dezelfde grond. Met die vaststelling wilden we iets doen. We hebben aan alle Mechelaars gezegd: je krijgt één vierkante meter virtueel startkapitaal. Dóé daar iets mee dat de stad beter maakt voor zo veel mogelijk mensen. Het stadsbestuur gaf ons twintigduizend vierkante meter om die voorstellen waar te maken. We hebben het project niet alleen kenbaar gemaakt via de gebruikelijke communicatiekanalen, maar trokken ook met een caravan Mechelen rond om overal ons verhaal te doen. Uiteindelijk hebben we 206 voorstellen binnengekregen.’
Een selectie daarvan is nu te zien in het Museum Hof van Busleyden. Lang geleden was dit Bourgondische stadspaleis een verzamelplek voor politici, kunstenaars en denkers. Zoveel jaar later is dat opnieuw een beetje zo. Op verdieping -2 hebben Thomas en co. een grote agora laten bouwen door decoratelier Jozef Wouters. Er hangen 86 papieren kunstwerkjes van Benjamin Verdonck, met voorstellen voor een stadsboerderij, een duurzaamheidsas door de stad….
En ook deze: ‘Mijn grootvader is op 16 december 1916 weggevoerd en niet ontvoerd naar het werkkamp van Altengrabow in Duitsland. Hij werd wegens een bagatel gestraft en moest naakt in de sneeuw staan. Hij viel en overleed. Wie op het onzalige idee gekomen is om een trieste zaak als deze te benoemen als een ontvoering, weet ik niet. Maar we kunnen het wel rechtzetten. Ik zou graag de naam Ontvoeringsplein veranderen in Weggevoerdenplein.’
‘We merken dat mensen hun identiteit steeds meer verbinden aan de stad waar ze wonen’, zegt Thomas. ‘Symbolen zijn belangrijk. Daarom vind ik het zinvol dat er gedebatteerd wordt over standbeelden en straatnamen. (wijst naar een ander papier) Ook dit is een interessant voorstel. Het komt van een vrouw die werkloos geworden is en in een financieel moeilijke situatie terechtkwam. Ze creëerde een mini-aquaponic in haar tuintje waar je van de uitwerpselen van vissen voedsel voor planten kunt maken. Die zuiveren op hun beurt het water. Nu wil die vrouw een plek om die techniek aan anderen aan te leren. Een armoedeorganisatie sprong meteen op de kar. Dat is het fantastische aan De grond der dingen: mensen ontdekken waar anderen mee bezig zijn en er ontstaan synergieën.
Allemaal heel mooi, maar wereldschokkende voorstellen zijn het nu ook weer niet.
Willy Thomas: Specialisten met een revolutionair idee zullen niet deze weg kiezen om hun plannen kenbaar te maken. Wij hebben het bewust aan alle Mechelaars gevraagd, mensen van alle rangen en standen. Ze weten dat hun voorstellen daardoor zichtbaar zullen worden voor het grote publiek en voor de politici. Het was opvallend dat er geen klagers waren die protesteerden tegen bijvoorbeeld de kinderkopjes in de straten. Iedereen begreep dat dit iets constructiefs moest worden.
Tekst gaat verder onder de foto
Zal alles gerealiseerd worden?
Thomas: Sommige voorstellen wel, andere niet. Daarvoor hebben we ook de middelen niet. We hebben twintigduizend vierkante meter grond gevraagd aan de stad, geen zakken met geld. Het is dus niet de bedoeling om voor Sinterklaas te spelen. Voor mij is het gesprek over wat we gaan doen minstens even essentieel. ‘Dit is geen wedstrijd’, hebben we tegen iedereen gezegd. ‘We gaan samen onderhandelen tot we een consensus hebben gevonden over wat we belangrijk vinden.’ Op een dag hebben we dat ook gedaan. Er zijn toen projecten afgevallen waarvan ik dacht: jammer, want die mensen waren zo geëngageerd. Maar op het einde van de dag waren we het wel eens over 86 voorstellen. De avond is geëindigd met een staande ovatie.
Hebben we geen politici verkozen om dingen te veranderen?
Thomas: Absoluut. Ik ben ook niet tegen politiek, integendeel, en ik ben ook een voorstander van de representatieve democratie. Eén persoon, één stem: dat lijkt mij een goede manier om een samenleving te organiseren. Maar daarnaast moeten mensen ook een andere bijdrage kunnen leveren aan de democratie. De grond der dingen stopt in 2021, maar ook daarna blijft er een ruimte voor de burger waar ze kunnen onderhandelen met de stad. Vroeger bogen architecten in een witte stofjas zich over een kaart en zeiden: ‘We gaan het zo en zo doen.’ Maar de tijd van de grote genieën is voorbij. Het is niet alleen belangrijk om naar anderen te luisteren, je moet ook elkaars ambacht erkennen en respecteren.
U wilde mensen uit alle lagen van de samenleving bereiken. Maar op de groepsfoto van de deelnemers is toch vooral de witte middenklasse te zien.
Thomas: Niet iedereen wilde op de foto. Het deelnemersveld is dus veel gediversifieerder. Had het beter gekund? Zeker. Misschien was onze communicatie niet goed genoeg. Maar ik denk dat het met iets anders te maken heeft: de overheid heeft nog nooit een diversiteitsbeleid gevoerd.
Er wordt al twintig jaar over niets anders gepraat.
Thomas: Er worden stellingen ingenomen en strategieën uitgetekend. Maar beleid? Nee, het is altijd weer dat wij-zij-verhaal. Wij zijn het gastland en zij die binnenkomen, moeten braaf zijn en zich aanpassen. Daardoor creëer je al onmiddellijk een verschil en een hiërarchie. Nieuwkomers begrijpen niet waarom ze dan nog zouden moeten meedoen. Ook met dit project hebben we dat gemerkt. Mensen zeiden vaak: ‘Dit is niet voor ons, we horen er toch niet bij. We behelpen ons wel, laat ons met rust.’ Onze scholen zijn de enige plekken die echt multicultureel zijn. Helaas vertrekken de leerplannen nog altijd vanuit ons eigen perspectief, dat anderen dan moeten aanleren. Terwijl we ook iets zouden kunnen leren van wat kinderen meebrengen uit hun cultuur. Ik begrijp bijvoorbeeld niet dat leerlingen hun moedertaal niet mogen spreken op de speelplaats.
Het is toch essentieel om allemaal Nederlands te spreken? Hoe kun je anders met elkaar communiceren?
Thomas: Natuurlijk moet er een gemeenschappelijke taal zijn die iedereen spreekt, maar het ene sluit het andere toch niet uit? Uit studies blijkt dat kinderen beter Nederlands leren als ze ook hun moedertaal mogen spreken. Veel talen horen spreken is trouwens voor iedereen verrijkend.
Zegt de eeuwige Brusselaar.
Thomas: Ik heb meer dan veertig jaar in die stad gewoond: dat schud je niet zomaar van je af. Brussel zit nog altijd in mijn hart. Het is de stad met het derde hoogste aantal nationaliteiten ter wereld. En toch worden daar niet elke dag vijftig mensen vermoord of verkracht. Al die verhalen dat Brussel een hellhole is, die zijn allemaal erg overtrokken en misplaatst.
Tekst gaat verder onder de foto
Hoe bent u in Brussel beland?
Thomas: Ik ben opgegroeid in Peizegem, een deelgemeente van Merchtem. De eerste keer dat ik in Brussel kwam, was ik al vijftien. We gingen met de klas naar een James Bond-film. Hoewel die stad maar vijftien kilometer verderop lag, was dat een andere wereld. Later ben ik aan het conservatorium gaan studeren. Uiteindelijk heb ik mijn diploma niet behaald, omdat ik mijn eindwerk een dag te laat had ingediend. Jan Decorte, van wie ik les had gehad, heeft me toen binnengehaald in zijn gezelschap. Dat werd mijn leerschool. Jan is een bijzonder figuur: heel koppig, heel extreem. Hij was het tegendeel van alles wat ik kende. Een paar jaar later verliet ik zijn gezelschap, omdat ik het gevoel had dat ik in het hoofd van iemand anders verbleef. Ik blijf Jan wel enorm erkentelijk. Hij heeft mij uit mijn oude wereld getrokken – zonder hem zat ik nog altijd pintjes te drinken in de jeugdclub van Merchtem. Daarna heb ik mijn eigen weg gezocht.
Engagement lijkt de rode draad. U vond het altijd belangrijk om de samenleving te betrekken bij uw theaterwerk.
Thomas: Ja. In 1984 richtte ik Dito’Dito op, samen met Guy Dermul en Mieke Verdin. Een Vlaams gezelschap in Brussel. Begin jaren negentig wilden we de stad intrekken en ook met anderen gaan samenwerken. Weg uit onze cocon. In het begin lag dat zeker niet voor de hand. ‘Jullie verdelen de koek tussen Vlamingen en Walen en wij horen daar niet bij’, zeiden ze ons overal. Het heeft tijd gekost om vertrouwen te wekken. Na eenentwintig jaar hebben we Dito’Dito opgedoekt en ons, op vraag van Jan Goossens, bij de KVS aangesloten. We vonden dat onze aanpak een plaats in het centrum verdiende.
Heeft het ook iets veranderd?
Thomas: Ik denk dat we steentjes in de rivier verlegd hebben. Toen wij begonnen, was het ondenkbaar dat Nederlandstaligen en Franstaligen zouden samenwerken. Alleen Radeis deed dat, maar dat was woordeloos theater. Toen wij in het Théâtre National gingen spelen, zegden sommige toeschouwers hun abonnement op omdat we Vlamingen waren. Vandaag is dat ondenkbaar: de samenwerking KVS-Théâtre National is vanzelfsprekend geworden.
Het is wel ironisch. De hele cultuursector richt haar pijlen op de Vlaamse regering, en uitgerekend die regering bekroont u voor een participatieproject.
Thomas: Dat is inderdaad dubbel.
U had de prijs ook kunnen weigeren.
Thomas: Dat doe ik zeker niet. Het is niet alleen mijn prijs, het is ook die van Sigrid Bosmans en van de medewerkers van het Museum Hof Van Busleyden en van Arsenaal/Lazarus. En vooral van alle mensen die hieraan meewerken. Uiteraard is het verschrikkelijk dat er in die projectsubsidies gesneden wordt en dat ook participatie onder vuur ligt. Voor De grond der dingen hebben we in een caravan postgevat in moeilijke wijken. We hebben daar met heel veel personen gesproken. Dat leverde niet meteen voorstellen op, maar ik leerde er wel veel over de ontreddering van mensen en de verhouding tussen de stad en de rand. Ik vind het belangrijk om die band met de samenleving te hebben, ook voor de artistieke richting die Arsenaal/Lazarus moet uitgaan. Eigenlijk zijn wij een deel van een groter netwerk in een stad. Net zoals pakweg Vormingplus of om het even welke sociale of culturele organisatie, proberen wij op een constructieve manier vorm te geven aan de samenleving. Dat snappen onze beleidsmensen blijkbaar niet zo goed. Als je aan de onderkant begint te knippen, riskeer je veel te verliezen.
De besparingen in de cultuursector zijn vooral revanchisme tegen de linkse cultuurwereld, wordt vaak gezegd.
Thomas: Ik weet niet of het echt zo is, maar dat gevoel heb ik ook. En dat is bijzonder jammer. Heeft de culturele wereld de N-VA in het verleden aangevallen? Zeker, maar daar dienen wij ook voor. Wij moeten vragen durven te stellen, wie er ook aan de macht is. Ik vind dat politiek hard nodig is, maar op dit moment wordt die op een belabberde manier gevoerd. Alles draait om strategie. Het is bijwijlen kinderachtig en heel ontgoochelend.
‘Onze scholen zijn de enige plekken die echt multicultureel zijn.’
Willy Thomas
Deze zomer was ik in Frome, een stadje met 28.000 inwoners in Engeland. De burgers hebben daar het roer overgenomen: er zit geen enkele politieke partij meer in de gemeenteraad. Bij het begin van de legislatuur hebben ze een charter opgesteld, waarop ze afgerekend mochten worden. Zo creëer je vertrouwen bij de bevolking en dat werkt ook. Die stad bloeit als nooit tevoren – er hangt een specialevibe en je struikelt er over de burgerinitiatieven. Zelfs de gemeenteraad is bijzonder. Aan elk tafeltje zit een schepen. Gewone burgers schuiven aan en verkondigen de meest uiteenlopende meningen. Iedereen luistert en laat elkaar uitspreken. Wat een verschil met onze politiek, waar alles binnenkamers en achter gesloten deuren bedisseld wordt. De aanpak van Frome loont ook: bij de verkiezingen in 2012 haalde de Burgerpartij 12 van de 17 zetels, bij de verkiezingen daarna alle zetels.
Oké, in een kleine stad kan dat nog. Maar zo kun je toch geen land organiseren?
Thomas: Natuurlijk niet. Al is het wel zo dat mensen steeds meer de kleinschaligheid opzoeken om rust te vinden in een complexe wereld.
Wat moet de politiek dan doen?
Thomas: Naar elkaar luisteren zou al heel wat zijn. We leven momenteel in een rechtse samenleving. Dat is misschien niet de mijne, maar ik aanvaard dat. Ik wil de wereld niet in kampen verdelen. Er is niet zo veel verschil in de manier waarop iemand van extreemlinks of extreemrechts zijn vijand aanvalt. Ik wil met hen allebei blijven praten. Tegenstand staat voor mij tegenover vijandschap. Als kunstenaar kan ik me niet permitteren om alleen maar te spreken met mensen die hetzelfde denken als ik en dan te roepen hoe goed we bezig zijn.