TERUG NAAR TIGRE
De droge hooglanden van Ethiopië zijn, dertig jaar na de hongersnood van Korem, onherkenbaar veranderd. Hoe kun je de schaarse regen zo goed mogelijk ‘oogsten’? Hoe laat je appelbomen bloeien in de tropen? Waarom eten hyena’s meer ezels tijdens de vasten? De Leuvense professor Seppe Deckers kent alle antwoorden. Hij sluit een levenswerk af in Tigre. Een reportage.
In de streek van Korem bloeien nu appelbomen. De boeren trekken de bladeren met de hand af om de bomen kunstmatig in winterrust te brengen. Zo kunnen ze nog een tweede keer appels plukken in januari. Het gaat om Golden Delicious, Granny Smith en andere rassen die ingevoerd zijn uit Vlaanderen en die hier niet de noodzakelijke winterkou meemaken. Maar de appels smaken des te zoeter en worden duur verkocht. Ze leveren genoeg geld op om een lening af te betalen of kinderen naar school te laten gaan. Al 50.000 zaailingen zijn uitgedeeld.
‘De mensen zijn er erg blij mee, ze raken met drie appelbomen uit de armoede’, zegt de Leuvense professor Seppe Deckers, die hier al in 1985 voor het eerst de noordelijke provincie Tigre kwam bezoeken. ‘Alles zag er toen uit als een maanlandschap, het gevolg van jarenlange droogte en roofbouw. De honger was zichtbaar in de straten. Het was oorlog en de rebellen zaten in de bergen. Nu kun je bijna niet meer geloven dat op de vruchtbare vlakte van Korem, waar normaal genoeg regen valt, de grootste hongersnood uit de moderne geschiedenis zich heeft afgespeeld.’
Ik kijk met grote ogen naar de groene velden en weiden om mij heen. Een mozaïek van kleine akkers vol graan, maïs en groenten, tot aan de kant van de weg bewerkt. Hier en daar zijn ossenspannen aan het ploegen om nog een tweede oogst binnen te halen. Een rivier snijdt door de vlakte en onder de weg door. We staan op een plateau, 2500 meter hoog, geprangd tussen steile bergen aan de rand van de Grote Riftvallei. Voor ons ligt Korem, een slaperig stadje van 20.000 mensen. Links van de weg worden sociale appartementen gebouwd. Rechts staan de school en het ziekenhuis van Bob Geldof.
Welkom in Korem
Voorjaar 1983 waren er al de eerste tekenen, toen arme boeren van heinde en ver toestroomden in Korem, waar een voedselverdeling werd georganiseerd. Maar pas op 23 oktober 1984 schokte de ramp de wereld door een beroemde BBC-reportage, die ook mij erg trof en inspireerde. ‘This is the closest thing to hell on earth’, zo begon reporter Michael Burk z’n verslag over de ‘Bijbelse hongersnood’ in Korem. Na de uitzending startte popzanger Bob Geldof met Band Aid, en de zomer daarna volgde Live Aid. Er stierven ongeveer een miljoen mensen tijdens de hongersnood van 1983-1985 in Ethiopië. De anderen raapten het leven dat overbleef bij elkaar en gingen weer boeren zoals ze al eeuwen deden.
Nu wijst een oudere boerin, Moizer Belay, mij met een brede glimlach waar het vluchtelingenkamp van 300.000 mensen stond, op het enorme terrein achter het nieuwe ziekenhuis, toen een bruine, kale, kurkdroge vlakte. ‘Er gingen er bijna honderd per dag dood. Ze werden met vijf of tien tegelijk in putten gestopt.’ De haastige graven werden een feestmaal voor de hyena’s, die in deze regio veel voorkomen. En wat is op dit moment het grootste probleem voor Moizer? Ze lacht weer breed: ‘Het grondwater komt nu té hoog.’ Een dennenbos, dat met geld van Live Aid was aangeplant, staat morsdood langs de rivier. Het hoge waterpeil is het gevolg van de vele werken om elke regendruppel te ‘oogsten’ en vast te houden. Voorbij Korem zijn hele bergen herbebost met eucalyptussen en coniferen. Aan de andere kant van het stadje zijn vissers nu bedrijvig op het Ashengemeer dat vol tilapia en katvis zit. Alles groeit en bloeit.
Net aan het bord ‘Welkom in Korem’ gaat een zijweg door de gemeenschappelijke graasvelden, waar honderden langhoornige koeien ons pad kruisen. We passeren boerderijtjes, waterputten, een kleine koptische kerk op een heuveltop. Rond de hele heuvel is een gloednieuwe, hoge muur gebouwd met een wit traliehek erbovenop. Daarachter liggen duizenden massagraven onder hoopjes stenen. Een oude, blootvoetse priester, met een gele tulband en een groot koptisch kruis, komt ons aan de poort begroeten. ‘Hier liggen alleen de naamloze doden’, zegt hij. ‘Wel 50.000. Veel anderen werden naar hun dorpen teruggebracht.’
Nog verder buiten Korem is er de begraafplaats voor moslims, met dezelfde nieuwe muur van Live Aid eromheen. Bomen en struiken groeien op de massagraven. Mensen mogen er gras komen snijden voor hun vee. Een bewaker met kalasjnikov zegt dat de doden zonder rituelen in de grond gestopt werden, maar weet niet hoeveel. Zijn salaris bestaat uit 300 kilo graan per jaar. Hij preciseert: ‘Betaald door Ethiopiërs. Niet meer door Bob Geldof. We respecteren hem, maar de tijd van Live Aid is voorbij.’
‘Het is zo wreed als 1984’ is hier wel nog een courante uitdrukking gebleven, lacht Moizer. Maar verder wil het huidige Ethiopië liever niet meer met hongersnood geassocieerd worden. Een andere uitdrukking luidt: ‘In Korem kan de oogst nooit mislukken.’
Veevrije gebieden
’s Nachts hoor ik de hyena’s in Mekele. Ze komen uit de bergen om het afval op te ruimen. Overal rond het hotel zitten bewakers in bakken en barakken. Mekele, hoofdstad van Tigre, is uit zijn voegen gebarsten. Toen ik er in 1991, net na de revolutie, op een piste tussen de koeien en de geiten landde, was de stad maar één lange straat groot, met daarrond een hoop sloppenwijken. Nu wonen er honderdduizenden mensen en staan overal grote gebouwen in de steigers. Veel straten zijn volmaakt gekasseid, wat ook door Vlamingen geïnspireerd zou zijn. Maar er liggen nog altijd daklozen in de hoofdstraat, van wie je zelfs na lang kijken nauwelijks ziet of ze dood zijn of levend, en ook krotten zijn er nog als vanouds.
Het Tigrese hoogland was decennialang het toneel van oorlog, droogte en honger. Na de hongersnood van 1973-74 werd de legendarische keizer Haile Selassie afgezet en omgebracht door de communistische dictator Mengistu. Vrijwel meteen begon in het noorden het verzet tegen de ‘rode terreur’. Maar pas in 1991 konden de Tigrese én Eritrese rebellen de dictator verdrijven. Kort na de machtsovername in de hoofdstad Addis Abeba, interviewde ik de respectievelijke rebellenleiders Meles Zenawi en Isaias Afewerki in het keizerlijk paleis, toen nog vrienden. Ik keek erg naar hen op. Ik trok met de rebellen mee naar de Ogaden, die nog ingenomen moest worden. Ik bezocht het ‘bevrijd gebied’ in Mekele. Later las ik hoe Zenawi van Ethiopië een eenpartijstaat maakte en hoe Afewerki als een tiran over het afgescheiden Eritrea heerste. Nog later bevochten ze elkaar in een bloedige oorlog.
Nu houdt Seppe Deckers in Mekele een conferentie om een punt te zetten achter de jarenlange universitaire samenwerking tussen Vlaanderen en Tigre. Toen hij hier in 1985 met de ellende geconfronteerd werd – hij was toen vijf jaar in Ethiopië voor een missie van de Wereldvoedselorganisatie – nam hij zich al voor om naar Tigre terug te keren. Een tijdje na het slagen van de revolutie werd hij om hulp gevraagd door een Tigrese vriend, die in Mekele een universiteit uit de grond wilde stampen. De eerste lessen vonden in ’93 plaats met 40 studenten in de schaduw van een acaciaboom. Nu zijn er ongeveer 30.000 studenten op een indrukwekkende campus, gebouwd op de vroegere militaire basis, waar ik in ’91 nog duizenden wegkwijnende krijgsgevangenen bezocht.
‘Een bewuste keuze’, zegt Seppe, ‘om zwaarden om te smeden tot ploegen en alles te focussen op duurzame voedselproductie.’ Hij was er vanaf het begin bij met enkele projecten rond bodembehoud, verwoestijning en herbebossing. Dat groeide in 2003 uit tot een grootschalig partnerprogramma met de universiteit van Mekele, waarvoor de Vlaamse Interuniversitaire Raad tien jaar lang 750.000 euro per jaar toezegde. Een ambitieus programma dat door coördinator Seppe Deckers nu met spijt afgesloten wordt. Maar ook met voldoening: ‘Er is een spectaculaire vergroening van de streek en de landbouwproductie is serieus toegenomen. Het verschil met andere streken is duidelijk zichtbaar.’
Vooral in het bekken van de rivier de Geba, met een oppervlakte van 5000 vierkante kilometer, is een reeks onderzoeken en projecten geconcentreerd. Seppe Deckers, een vat vol geestdrift en kennis, toont ons het resultaat. Beneden in de vallei ligt een groot waterreservoir te blinken tussen de geïrrigeerde velden. Boven op de hellingen is er een ‘exclosure‘ of ‘gesloten gebied’, wat wil zeggen dat er geen vee mag komen en de vegetatie zich kan herstellen. Twee bewakers met mitrailleurs kijken daar streng op toe. Bijna overal in het Ethiopische hoogland kom je wel kuddes tegen, die voor overbegrazing zorgen, wat de erosie in de hand werkt. Maar in Tigre bestaat nu al 8 procent van de grond uit veevrije ‘gesloten gebieden’. Tegelijk zijn een zeventigtal stuwdammen aangelegd, waardoor de watervoorziening gevoelig is toegenomen. Maar is het ook genoeg?
Dat het succes niet altijd blijvend is, toont Seppe eveneens. Veel stuwmeren slibben na enkele jaren dicht, lopen leeg of kleuren groen door algenvorming. ‘Maar als het land- en waterbeheer goed wordt uitgevoerd, zijn er twee tot drie oogsten per jaar mogelijk. Er is een duidelijke evolutie naar meer voedselzekerheid. Want dat is ook voor onze universitaire samenwerking altijd de eerste bekommernis geweest: hoe kunnen wij wetenschappers ertoe bijdragen dat een boerengezin, met een inkomen onder de 150 euro per jaar, beter kan overleven en een periode van droogte opvangen?’
In de steden is er wel een snelle ontwikkeling en modernisering, maar ruim tachtig procent van de mensen leeft nog van landbouw op het platteland. En het boerenbedrijf is nog altijd typische overlevingslandbouw. Veel hangt nog af van de oogst. Veel hangt af van de regen. Maar niet alles meer.
Groene mirakel
Het is het einde van het regenseizoen. De regens hebben het weer grotendeels laten afweten. In Abreha Atsbeha, een dorp van 6000 mensen, diep in de bergen, stroomt er nauwelijks water door de Sulu. Op een heuvel aan de brug staat er een van die beroemde, historische rotskerken waar het noorden van Ethiopië zo rijk aan is. Hier zouden de broers Abreha en Atsbeha, twee koningen, begraven liggen. Hier zouden zij al in de vierde eeuw het christendom ingevoerd hebben, eeuwen eerder dan in de lage landen.
Vanaf de kerk kijk ik uit over een welige vallei. De weg is vol koeien, ezels, geiten en schapen. Een stroom mensen trekt bepakt en bezakt naar de markt van Wukro, vijftien kilometer verder, waar nu veel gebouwd wordt en een nieuwe stad uit de grond verrijst. ‘Deze groene oase was twintig jaar geleden nog een woestijn’, zegt Kassa Amare, wetenschapper van de universiteit van Mekele. Een streek waar droogte en dood willekeurig heersten. Nergens wist men beter hoe honger smaakte. De hellingen waren zwaar geërodeerd en bomen groeiden er niet meer. De vallei was zo onleefbaar dat de Ethiopische overheid in 1998 besloot om de mensen in een ander gebied te hervestigen.
Toen nam de lokale boerenleider Gebremichael Gidey het heft in eigen handen. Hij kon de boeren overtuigen om zich samen toe te leggen op de technieken om regen te ‘oogsten’. Zo zou tot tachtig procent van het water kunnen worden benut. Met als resultaat dat Gidey vorig jaar in Rio een VN-prijs voor duurzaam landbeheer mocht gaan ontvangen. Zijn eigen erf is nu een modelboerderij. Onder zijn huis zit een enorme waterput, waarmee al zijn land dagelijks wordt bevloeid. Rondom groeien graan, koffie, fruit en groenten. Zijn koeien zitten in een kraal. Op zijn dak staat een satellietschotel. En de boerenleider heeft intussen meerdere vrouwen, ook al is dat verboden door de orthodox-christelijke kerk.
Maar hoe doe je dat, regen oogsten? ‘Ondanks de weinige regen is er hier veel grondwater, en water betekent leven’, zegt de Gentse professor Kristine Walraevens, die al jaren in deze streek actief is. Laure, een van haar studenten, woont hier nu twee maanden in een hut en voert elke dag tests en metingen uit. Als het al regent – slechts twee maanden per jaar – gebeurt dat normaal in hevige stortvlagen, die naar beneden kolken, diepe geulen uitgraven en de al dunne laag aarde meespoelen. Maar die erosie is nu dus gestopt. Kristine Walraevens toont mij de rechte lijnen van de aangelegde terrassen tot boven op de hellingen. Om de paar meter zijn muren gebouwd en een soort loopgraven gedolven. Zo moet het water de bodem indringen. Bomen, struiken en grassen werden aangeplant om de grond vast te houden. En het vee blijft zo veel mogelijk binnen. Nulbegrazing.
Het gevolg is dat er in de vallei al op enkele meters diepte grondwater te vinden is en dat er ruim tweehonderd waterputten zijn gegraven, de ene naast de andere. Op veel waterputten is de stempel te zien van de Relief Society of Tigray (REST) die ook het project steunt. ‘Maar wat mij nu zorgen baart,’ zegt Kristine Walraevens, ‘is dat volgens ons onderzoek al de helft van de putten ingestort, uitgedroogd of opgegeven is. Men boort telkens weer een nieuwe put. Maar zo gaat veel water én grond verloren. Bovendien wordt er nu méér water uit de bodem gepompt dan er wordt toegevoegd. Overexploitatie dus. Alles staat of valt met het onderhoud van het project.’
Op een omgevallen boom zit een oude boer met kromstaf te waken bij zijn waterput. Hoe het vroeger was? Bij elke droogte trokken ze weg en waren ze afhankelijk van voedselhulp. Ze waren bedelaars. En nu? Nu doen ze aan precisie-landbouw op hun kleine veldjes. Hij is trots: ‘Elke dag trek ik de put leeg om te irrigeren, en de volgende morgen staat hij weer vol. Ik heb twee akkergewassen per jaar, en daarna zet ik nog groenten. En mijn 23 koeien staan op stal. Het is een mirakel.’
En dan is er koffie
Enkele tientallen kilometers verder, in het stoffige stadje Hagereselam, waar Kassa geboren en getogen is, drinken we Ethiopische koffie in Aster’s Cafeteria. Hij heeft hier in z’n leven de feodale, de communistische en de liberale tijd zien passeren, maar het traditionele koffieritueel is gebleven. Eeuwen al speelt het leven zich af rond de koffietafel.
We praten nog met bijenkwekers, die door nieuwe technieken en trainingen een grotere opbrengst halen, en bezoeken een stortplaats om huishoudelijk afval te sorteren. Voor de dumping site staat een bord met de Vlaamse leeuw op, met dank aan de Vlaamse regering. Alles ziet er prima uit. Maar dan neemt een kleine, tengere vrouw, die elke dag het afval ophaalt, ongevraagd het woord: ‘Het is een goed project, maar er zijn twee problemen. We hebben geen beschermingskledij. En we verdienen maar tien birr per dag.’ Bijna een halve euro. Of tien euro per maand.
Ondanks de vooruitgang blijft Ethiopië een van de armste landen ter wereld, daar kun je niet omheen. Ik vraag het aan Teklewoini Assefa, die directeur is van de Tigrese hulporganisatie REST. In 1991 interviewde ik hem ook al toen hij nog rebellenleider was en met een pistool op de heup de eerste hulpacties organiseerde in het pas veroverde Addis Abeba. Hij is dus teruggekeerd naar zijn geliefde Tigre. ‘Ja, we zijn nog arm,’ geeft hij toe, ‘maar we hebben nu onze eigen vorm van sociale zekerheid: het Safety Net, uniek in Afrika. Daarmee geven we ongeveer zeven miljoen mensen voedselhulp. Een hongersnood zoals in 1984 is nu ondenkbaar en ik zal u uitleggen waarom.’
Volgende week: De hyenafluisteraar van Lalibela
DOOR CHRIS DE STOOP IN ETHIOPIË
Bomen en struiken groeien op de massagraven. Mensen komen er gras snijden voor hun vee. ‘De tijd van Live Aid is voorbij.’
Het boerenbedrijf blijft typische overlevingslandbouw. Veel hangt af van de oogst. Veel hangt af van de regen. Maar niet alles meer.