Sluis-aan-Zee is het meest ingrijpende project aan de kust sinds de uitbreiding van de haven in Zeebrugge.
Op zaterdag 25 juni 1468 verliet prinses Margaretha van York, de zus van koning Edward IV van Engeland, haar majestatische vloot van zestien schepen ter hoogte van Cadzand en ging aan wal in Sluis. De 22-jarige prinses werd uitgehuwelijkt aan Karel de Stoute. De graaf van Vlaanderen was vijfendertig en aan zijn derde vrouw toe. Een maand later kwam de heerser zijn toekomstige in Sluis begroeten: voor de verloving. Sluis werd toen ‘ le principal port de mer de nostre païs de Flandres‘ genoemd.
Maar om op zondag 3 juli 1468 om vijf uur ’s ochtends in Damme met Margaretha te trouwen, liet Karel daags tevoren vanuit Brugge – voor alle zekerheid – een platbodem aanvoeren. Die dreigde onderweg van Sluis naar Damme zeker niet vast te lopen op een van de steeds talrijkere zandbanken. Zo togen de prinses en haar gevolg langs Hoeke, Oostkerke, en Monnikerede naar Damme. Op de oevers werden zij geëscorteerd door ruiters in groot ornaat. Op weg naar het meest buitenissige feest ooit in Brugge en omstreken gehouden.
Reeds kort na zijn huwelijk wou Karel de Stoute werken laten uitvoeren om de verzanding van het Zwin te stoppen. Door het geruzie tussen de havens van Gent, Ieper en Brugge bleven de werken uit. De natuur kon verder zijn gang gaan.
Sinds de 11de eeuw kwam het tij alsmaar minder hoog en was de Noordzee – op enkele stormvloeden na – telkens weer een paar vaargeulen blijven uitschuren. Tot begin oktober 1134 een orkaan de hoofdkreek uitschuurde en een zwin vormde: een buitendijkse laagte die evenwijdig aan het strand ligt en bij hoogtij vol water loopt. Dit zwin en zijn diepste vaargeul maakten achtereenvolgens van Brugge, Damme en Sluis belangrijke havens. Maar hét Zwin slibde dicht en beperkte de scheepvaart naar Brugge. Daarom werden reeds in de 13de eeuw grote infrastructuurwerken uitgevoerd en werd, ten noorden van Oostkerke, de Hoekevaart uitgegraven: precies om de getijbeweging in het Zwin met extra water vanuit het binnenland te versterken en zo de vaargeul dieper uit te schuren bij eb. Tevergeefs.
Ook het voorstel van Karel de Stoute kwam te laat. De zee, die ooit tussen de burchten van Sluis en Sint-Anna-ter-Muiden oprukte, trok zich onherroepelijk terug. Grachten, wallen, forten en bastions kregen nieuwe vijanden en nieuwe bestemmingen. Niet zonder sporen na te laten in het landschap. Waar nu de Sluissche Havenpolder ligt, meerden destijds de zeeschepen aan die via het Zwin, Cadzand en Retranchement naar Sluis kwamen. Uitgerekend op deze plek en grotendeels via dezelfde vaarweg wordt vandaag, zes eeuwen later, Sluis-aan-Zee gepland. Met alle voor- en nadelen vandien.
DE ZANDMOLEN
Het Zwin is sinds 1924 eigendom van de Compagnie Immobilière Le Zoute. Deze is zelf in handen van de familie Lippens, die tot op heden ook de burgemeester van Knokke-Heist levert. Zo’n 25 van de 150 ha van het Zwin behoren echter Nederland toe en worden beheerd door Het Zeeuwse Landschap, de particuliere vereniging voor natuurbehoud in de provincie Zeeland. De Nederlanders bezitten slechts een zesde van het Zwin maar daar hoort wel de monding bij. Die wordt sinds het einde van de jaren tachtig opengehouden door baggerwerken. Die kunnen echter de verzanding niet wegwerken, die vooral veroorzaakt wordt door de zandopspuitingen nodig om Knokke-Het Zoute een droog strand te garanderen.
De baggerwerken in de monding van het Zwin kosten de Vlaamse en Nederlandse overheden om beurt zo’n 5 miljoen frank per jaar. Daarmee wordt het zilte schorre-karakter van het Zwin in stand gehouden en kan de Compagnie Het Zoute zoveel mogelijk bezoekers aantrekken: was het maar in het vogelpark. Want wie heeft daar niet zijn eerste uil bewonderd? Gekooide dieren bekoren echter steeds minder mensen en niet iedereen is uit op een begeleide maar fikse wandeling verderop, in het Zwin. Laat staan dat iedereen weet welke zeldzame planten en dieren er precies voorkomen.
Guido Burggraeve, de conservator en bezieler van het Zwin, ziet echter niet alleen zijn bezoekersaantal maar ook zijn ecosysteem verschralen: ‘Er komen bijvoorbeeld merkelijk minder steltlopers en tureluurs overwinteren, terwijl de gewone zoutmelde, beter bekend als de obione, op de verzande schorren steeds meer planten overwoekert. Zo wordt zelfs het lamsoor, de beroemde zwinneblomme, bedreigd. Dit bewijst dat de vegetatie die eigen is aan slikken en schorren, reeds moet wijken voor duinplanten, zoals de obione. Het Zwin dreigt aldus van karakter te veranderen.’
Want, de Internationale (Belgisch-Nederlandse) Zwincommissie gaat er vooralsnog van uit dat het Zwin ‘als zout intergetijdegebied behouden blijft en zo mogelijk de natuurwaarden (ervan) versterkt worden’.
Daarom bespreekt de Zwincommissie sinds de Econnection-studie van 1996 plannen om een duurzamer middel tegen de verzanding te vinden dan de jaarlijkse baggerwerken in de monding. Het is al eeuwen bekend dat het Zwin dichtslibt omdat er onvoldoende water in en uit vloeit. Dat de spuiwerking dus te klein is. En dat het Zwin derhalve op een of andere manier meer water te slikken moet krijgen om de geul met navenante kracht uit te schuren. Dat extra water kan echter uit zee of uit de polders komen. En dat is meteen de keuze die in de komende maanden gemaakt moet worden. De technische rapporten daartoe worden nu in stilte geanalyseerd. Intussen rijpt ook het project Sluis-aan-Zee, dat alle mogelijke Vlaamse en Nederlandse belangen aan elkaar wil koppelen.
ZOET OF ZOUT
De redenering van de promotoren van Sluis-aan-Zee klinkt eenvoudig. Het spuidebiet van het Zwin moet dus vergroot worden. Het extra water daartoe kan zowel uit de West-Zeeuwsche als uit de West-Vlaamse polders afgeleid, opgevangen en in het Zwin geloosd worden. Zeker nu het gemaal in Cadzand, dat het polderwater in zee pompt, aan vernieuwing toe is. Dat gemaal kan dus evengoed verplaatst worden, landinwaarts aangesloten worden op een spuikom bij het Zwin en in Cadzand vervangen worden door een zeesluis. Daarlangs zouden dan de motor- en zeilboten geschut worden die via het aan te passen Uitwateringskanaal van en naar Sluis-aan-Zee varen. Dit is grosso modo het project waarmee Sluis zijn toekomst veilig wil stellen. Dit plan wordt vooral door wethouder Guido van Daele (VVD/Gemeentebelangen) en een belangengroep onder leiding van de Rabobank verdedigd. Maar er zijn een paar natuurtechnische rapporten en dito bezwaren.
De zogeheten Studie-Zout van Rijkswaterstaat en de Vlaamse Administratie Waterwegen en Zeewezen, die eind vorig jaar besproken werd, concludeert: ‘dat het spuien van zoet water door het Zwin als solitaire maatregel niet voldoende is om met zekerheid te kunnen zeggen dat het Zwin in zijn huidige vorm in stand wordt gehouden (…) De sedimentatie van de schorren en van de geul naar meer M3 (een achterin gelegen meertje) kan niet worden verhinderd, maar wel met 50 procent worden verminderd. Voor de lange termijn betekent dit dat de sedimentatie van het Zwin niet kan worden gestopt, omdat de morfologie van het Zwin voornamelijk wordt gestuurd door komberging…’
Vandaar dus het voorstel om het spuien van afwateringswater uit de polders in het Zwin verder uit te werken. Wetende dat ‘het meest milieuvriendelijke spuiregime niet resulteert in de grootste reductie van de sedimentatie in het Zwin (reductie van 20 procent)’ en dat de grootste reductie (tot 70 procent) van de aanzanding ‘minder positieve effecten heeft op de vegetatieontwikkeling.’ Krachtens dit scenario zou bij ieder gemiddeld- en springtij 100.000 kubieke meter water in het Zwin gespuid worden: liefst zoveel mogelijk bij laag water én in de monding. Achterin het Zwin zouden tegelijk ook een paar schorren moeten worden afgeplagd om aldus het kombergingsvermogen van het gebied te vergroten. Maar, zoals dit rapport nog opmerkt, ‘gaat het Zwin door het spuien meer overeenkomst vertonen met de vegetatietypen die langs de Westerschelde worden gevonden’.
En dan is er nog de zogeheten Studie-Zoet over de mogelijke hoeveelheden en de kwaliteit van het polderwater nodig voor het spuien. Het afwateringsgebied van het pompgemaal in Cadzand ligt nu volledig op Nederlands grondgebied en beslaat in de winter 13.825 ha en in zeer natte periodes 23.167 ha. Van Vlaamse zijde zou daar echter de uitwatering van de Zwin- en de Hazegraspolder kunnen worden aan toegevoegd evenals die van de stad Knokke-Heist: samen goed voor 6000 ha. En als daar ook nog de 17.500 ha polders bijkomen, die nu in het Leopoldskanaal uitwateren, zorgt dit voor een totaal van 46.667 hectaren. De Studie-Zoet concludeert dat ‘de uitbreiding tot het maximum aantal hectaren nuttig zou zijn zowel in zeer natte periodes om de wateroverlast tegen te gaan als in de droge periodes omdat dan ook veel irrigatiewater benodigd is’. Er wordt weliswaar opgemerkt dat ‘de waterkwaliteit in Vlaanderen nog altijd matig is, maar met de renovatie van de RWZI Knokke en de werken aan de riolering deze op korte termijn zou moeten verbeteren’. En intussen wordt daar inderdaad werk van gemaakt.
EERST ZOUT
Zowel de Compagnie Het Zoute als Het Zeeuws Landschap zitten, als eigenaars en behoeders van het Zwin, nog steeds met levensgrote vragen. Onafhankelijk van elkaar wijzen directeur Philippe Muylle van de Compagnie en bioloog Gert-Jan Buth van Het Zeeuws Landschap erop dat niet alleen het spuien van Vlaams maar ook van Nederlands polderwater, gezien de samenstelling ervan, schadelijk kan zijn voor de kwetsbare biotopen in het Zwin. Zij wijzen ook op de schade die de aanleg van een omwalde spuikom ter grootte van zo’n tien voetbalvelden kan aanrichten in het polderlandschap achteraan het Zwin. Kortom, de kosten-baten van het spuikomproject wordt betwijfeld.
Elk apart geven ook Gert-Jan Buth en bioloog René Beijersbergen, de regiobeheerder van Het Zeeuws Landschap, het project vooralsnog zelfs een onvoldoende: ‘De verzanding wordt hoogstens met 70 procent verminderd en dan nog slechts tijdelijk. Dit is te weinig in verhouding tot de kostprijs en de ingrepen die het Zwingebied te verduren zal krijgen door de aanleg van zo’n spuikom en het spuien van zoet water van dubieuze kwaliteit. Voor ons moet er helemaal geen spuikom aangelegd worden en hoeft het gemaal in Cadzand dan ook niet verplaatst, laat staan vervangen te worden door een zeesluis om Sluis-aan-Zee mogelijk te maken. Als de Internationale Zwincommissie het Zwin dan toch wil openhouden – wat voor ons niet eens hoeft omdat dit de natuurlijke evolutie van verzanding vervalst -, is het dringender het kombergingsvermogen van Het Zwin te vergroten door achterin bepaalde zandplakken zodanig af te plaggen dat er meer zeewater in en uit de geulen kan stromen. Voor wie het Zwin dan toch als intergetijdegebied wil behouden, lijkt dit ons een onmiddellijke oplossing die bovendien op lange termijn het zoute getij en het dito karakter van het Zwin respecteert.’
Ook Zwin-conservator Burggraeve en directeur Muylle van de Compagnie Het Zoute overwegen de betrokken overheden in eerste instantie de vereiste vergunningen te vragen om alvast de reeds gelokaliseerde zones met hun strandvegetatie achterin het Zwin af te graven. Al is niet bekend hoe snel de oorspronkelijke slik- en schorrevegetatie zich daar zal herstellen, en het zeekraal, de zoutmelde en de zwinneblomme opnieuw wortel zullen schieten. Zo begrepen, is de renovatie van het Zwin en het vogelpark voor de Compagnie Het Zoute een grotere prioriteit dan haar aandacht voor het Sluis-aan-Zee-project. Want zegt directeur Muylle nog: ‘Wij zijn de bouw van een jachthaven in Sluis niet ongenegen, maar denken niet dat de aanleg van een spuikom de enig zaligmakende oplossing is om de verzanding van het Zwin te bestrijden. Bovendien kan een jachthaven ongetwijfeld zonder spuikom.’
Dit alles betekent evenwel dat Sluis-aan-Zee er niet zo makkelijk komt. Want zonder spuikom aan het Zwin, geen verplaatsing van het gemaal en geen zeesluis in Cadzand. Maar zonder zeesluis, geen Sluis-aan-Zee. En, zoals Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw Vera Dua (Agalev) vorige week aan volksvertegenwoordiger en burgemeester Joachim Coens (CVP) van Damme antwoordde, zal zij ook aan de Nederlandse overheden vragen om naar aanleiding van het Sluis-aan-Zee-project een grensoverschrijdend milieu-effectenrapport (MER) te maken, zoals voorzien in het door België en Nederland geratificeerde Espoo-verdrag: ‘gelet op de mogelijke effecten van het Nederlands jachthavenproject op de Belgische, nabijgelegen Europese vogel-en-habitatrichtlijngebieden’.
En, zegt minister Dua, ‘alvorens waterhuishoudingsmaatregelen kunnen worden getroffen in het Belgisch gedeelte van het Zwin zal dus alleszins een MER-rapport moeten worden opgemaakt.’ Minister Dua wil bovendien dat de voorgestelde maatregelen om de verzanding tegen te gaan, beoordeeld worden ‘in het raam van een globaal natuurtechnisch beheersplan voor het geheel grensoverschrijdend Zwingebied, dat moet beantwoorden aan de richtlijnen die gegeven worden door de Ecosysteemvisie voor de Vlaamse kust’. De minister verwacht van de Compagnie Het Zoute ‘de nodige juridische garanties dat dit nog op te maken beheersplan ook effectief zal worden uitgevoerd’.
Frank De Moor