Van Kongo tot heel Afrika. Het opgefleurde Museum van Tervuren pakt uit.

DE BLIKVANGER van de Wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1894 was ongetwijfeld het Kongolees dorp. Enige Afrikaanse hutten waren er perfekt nagebouwd en daarin verbleven 144 Kongolezen. Ze konden er leven “zoals thuis” en trokken vooral de aandacht van het grote publiek. Daarnaast waren er enkele duizenden voorwerpen, beelden en maskers te bewonderen die vooral konden rekenen op belangstelling van de pers. Er werd zowel smalend als bewonderend over geschreven. Echte waardering voor de Afrikaanse “kunst” zou er pas komen aan het begin van deze eeuw, toen Picasso en de andere kubisten in Parijs de “primitieve kunst” ontdekten.

Er was in 1894 echter nog meer aan de hand. Er was namelijk ook al een kontingent zwarte soldaten te zien, in westerse uniformen en met de bajonet op het geweer. Het lag in de bedoeling van de organizatoren “den bezoeker vooral van de nuttige zijde der onderneming op de hoogte te stellen en tevens het bewijs leveren van den onmeetlijken vooruitgang die Congo op enkele jaren heeft gedaan. “

Die “onderneming” was uiteraard de kolonizering van Kongo-Vrijstaat. Koning Leopold II was in 1885 door de Konferentie van Berlijn internationaal erkend als privé-eigenaar van het onmetelijke land in het hart van Afrika, het “Heart of Darkness” van Joseph Conrad. De koning wilde tot elke prijs de rijkdommen van Kongo-Vrijstaat ontginnen, en het land en de bevolking kolonizeren zoals andere Europese vorsten dat ook deden. Daarvoor had hij zowel de steun nodig van de industriëlen en investeerders, als van de bevolking in het algemeen.

De grote delegatie zwarten en de Afrikaanse kunstvoorwerpen moesten de nieuwsgierigheid prikkelen en doen uitkijken naar meer. De Antwerpse tentoonstelling werd een sukses, en in 1897 werd ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van Brussel een nieuwe koloniale expositie ingericht in het gloednieuwe Koloniënpaleis in Tervuren. Daar waren opnieuw veel Afrikaanse beelden en voorwerpen te zien, naast planten, opgezette dieren en “art nouveau”-kunst in brons en ivoor. De tentoonstelling werd opnieuw een voltreffer, zodat beslist werd de verzameling een permanent karakter te geven.

In 1898 al werd het Koloniënpaleis omgedoopt tot Kongomuseum. Leopold II haalde zijn slag thuis. De interesse voor Kongo groeide gestadig en het land zelf werd in 1908 officieel een kolonie van België. De verzameling van het Kongomuseum groeide spectaculair, zodat weldra moest uitgekeken worden naar een grotere behuizing. Architekt Charles Girault, die het Petit Palais in Parijs had getekend, ontwierp het huidige Museum voor Midden-Afrika. Koning Albert I kon het in 1910 inhuldigen.

STOFFIG.

Midden-Afrika. De benaming dateert van na de onafhankelijkheid van Kongo (later Zaïre). Want vanaf 1961 ging de aandacht van het museum ook naar West-Afrika. Daar woonden ook Bantoe-volkeren met een rijke kultuur, net zoals in Centraal-Afrika. De jongste jaren wordt ook meer en meer naar Oost- en Zuid-Afrika gekeken en met de expositie over de Toeareg in 1994 werd, vanuit het zuiden gezien, ook even de Sahara overgestoken. Kortom, het museum van Tervuren gaat over heel Afrika, ook al komt 70 procent van het bezit uit Kongo-Zaïre.

We mogen evenwel niet uit het oog verliezen dat het museum vooral een wetenschappelijke instelling is, gebaseerd op drie grote peilers : de geologie, de zoölogie en de kulturele antropologie. Die laatste peiler wordt voorts onderverdeeld in etnologie, linguïstiek, musicologie en prehistorie. Niettemin is het vooral door zijn museumfunktie dat “Tervuren” bij het grote publiek gekend is.

Het kan niet ontkend worden dat het museum van Tervuren lange tijd de reputatie had een stoffig museum te zijn. De opmerking : “Goh, ik ben hier twintig jaar geleden als kind al geweest en er is nog niets veranderd”, werd er wel vaker gehoord. Men kan echter niet ontkennen dat er de jongste jaren een frisse wind is gaan waaien. Er kwam een behoorlijke bookshop, er wordt een cafetaria ingericht, een aantal zalen zijn herschikt, een deel van de vitrines kreeg nieuwe tekstborden en sinds 1992 waren er enkele merkwaardige tijdelijke tentoonstellingen te zien.

Eerst was dat Kaiapó, gewijd aan een Indianenstam in Zuid-Amerika (waarmee ook het Afrika-kader even doorbroken werd), later volgde Achterglasschilderijen uit Senegal en vorig jaar de Toeareg. Voor de tentoonstelling van dit jaar, Verborgen schatten van het museum van Tervuren, wordt geput uit de eigen rijke kollektie.

Hoeveel voorwerpen het museum bezit, weten ze zelf niet. Gustaaf Verswijver, hoofd van de afdeling Etnografie, schat het aantal op 150.000 à 200.000 stuks. Feit is dat de kelders en de zolder goed gevuld zijn, terwijl in de zalen slechts achthonderd voorwerpen kunnen getoond worden. Sinds kort werd ook de computer ingeschakeld om een inventaris op te maken. Beelden en maskers vormen maar een klein deel van de verzameling. Daarnaast zijn er massa’s wapens, amuletten, sieraden, kammen, palmwijnbekers, hoofdsteunen, lepels, enzomeer.

Er liggen, bijvoorbeeld, 7000 speren in de kelders, terwijl er maar enkele in de zalen te zien zijn. Is dat wel nodig, zoveel speren ? Het antwoord is te vinden in de wetenschappelijke funktie van het museum. Als een Amerikaanse etnoloog een studie wil maken over de speren van, zeg maar de Luba, dan weet hij dat hij daarvoor in Tervuren terecht kan.

Per jaar zijn er zo’n veertig wetenschapslui uit heel de wereld die een tijd in de reserves van het museum doorbrengen. Het grote voordeel van de verzameling van Tervuren is dat men zo goed gedokumenteerd is over de (meeste) voorwerpen. Wanneer in het begin van de eeuw gestart werd met de aanleg van de verzameling, kregen de missionarissen en koloniale administratoren instrukties mee van Tervuren om zoveel mogelijk uitleg te verzamelen bij de voorwerpen die ze bijeenbrachten en opstuurden.

Tussen 1910 en 1920 werden er ook vanuit Tervuren een aantal prospektiereizen georganizeerd om informatie te verzamelen over de fauna, flora, de samenstelling van de bodem en de etnologica van Belgisch-Kongo. Dat alles resulteerde in een schat aan informatie over de levenswijze en de gebruiken van de Kongolezen aan het begin van deze eeuw. Zonder die dokumentatie zou een groot deel van de geschiedenis van Midden-Afrika verloren zijn. Komt daarbij dat de verzameling van Tervuren “vroeg” is aangelegd, zodat van “toeristenkunst” nog geen sprake is.

ONTSTAANSMYTE.

De zwarten hadden immers vlug door dat de blanken uit waren op hun beelden. Beelden snijden werd dan ook een industrie. Het is niet omdat een beeld oud is of een patina heeft, dat het voor de etnoloog interessant is. Het beeld of het masker dankt zijn waarde door zijn voormalige funktie in de kultus of in het dagelijkse leven.

Het Museum van Tervuren heeft een internationale reputatie en het is ook een internationaal team dat de selektie maakte van 250 van de mooiste of merkwaardigste voorwerpen uit de kollektie. Een aantal ervan is nog nooit aan het grote publiek getoond. Er is, bijvoorbeeld, het kifwebe-masker dat als uithangbord van de tentoonstelling fungeert. Het is afkomstig uit het gebied waar de Luba- en de Songye-kulturen door elkaar gemengd leefden. Het masker, dat al vóór 1928 in de kollektie kwam, is van hout (Heudelotii africanum) en het is versierd met gevlochten vezels en pigmenten. Die geverfde strepen verwijzen naar het initiatiegenootschap “kifwebe”, dat handelt over de ontstaansmyte van de stam.

Er is ook een merkwaardig nkisi nkonde-beeld te zien, een spijkerfetisj van de Yombe. “Nkisi” verwijst naar de funktie van het beeld als drager van de geest van een voorouder. “Nkonde” is de benaming van een geest, die lange tijd als boos en wraakroepend werd beschouwd. Er werden dan ook spijkers in het beeld geslagen om een persoon ziek te maken. De funktie van het beeld is wellicht niet zo eenduidig slecht. De nkonde zou ook beschermer, bemiddelaar, rechter en genezer zijn geweest.

Doordat de meeste voorwerpen zo vroeg verzameld werden en zorgvuldig bewaard bleven in de opslagruimten van het museum, zijn ze nog zo gaaf. Ter gelegenheid van de tentoonstelling werden ze wel wat opgepoetst, maar grote restauraties waren nauwelijks nodig. En waar het gebeurde, werd gekozen voor een zachte restauratie, zodat men goed kan zien wat en waar er iets hersteld werd. Dat was bijvoorbeeld nodig bij een imposant dierenmasker. Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog een bom viel in het park van Tervuren, werd het museum flink door elkaar geschud. Het masker viel op de grond en één van de uitstekende delen brak af.

In de tentoonstelling zijn niet enkel beelden en maskers te zien. Ook allerlei gebruiksvoorwerpen werden geselekteerd en daarbij werd rekening gehouden met de eigen kenmerken en gebruiken van de verschillende stammen. Zo is er een palmwijnbeker van de Kuba, een kam van de Lele en een hoofdsteun van de Luba uit hout, kopspijkers en kralen. Het is bekend dat zowel de mannen als de vrouwen van die stam indrukwekkende kapsels droegen die hun sociale status weerspiegelden en ook drager waren van symbolische betekenissen. De hoofdsteunen dienden om de kapsels te beschermen bij het slapen. Omdat tijdens de slaap dromen kunnen voorkomen, worden de steuntjes ook “dromensteun” genoemd.

Paul Dossche

“Verborgen schatten van het museum van Tervuren”, in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. Van 11 mei tot 26 november. De wetenschappelijke kataloog telt 380 pagina’s en 300 kleurenfoto’s.

Nkisi nkonde-beeld : boos en wraakroepend.

Het Kifwebe-masker : initiatiegenootschap.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content