‘Tegenwoordig herkennen ze me zelfs in de supermarkt’
Veldrijdster Sanne Cant heeft al acht Belgische titels op zak, maar het wereldkampioenschap won ze nog nooit. Daar wil ze dit weekend in het Luxemburgse Belvaux wat aan doen.
Belvaux, een Luxemburgs gehucht van vijfduizend inwoners aan de grens met Frankrijk, ontvangt dit weekend het WK veldrijden. Bij de mannen maken we ons op voor het zoveelste duel tussen Mathieu Van der Poel en Wout van Aert. Bij de vrouwen kan er Belgische sportgeschiedenis worden geschreven, want nog nooit droeg een Belgische vrouw de regenboogtrui. Van de achttien keer dat er een vrouwen-WK werd georganiseerd, won Marianne Vos er zeven. Zondag start de Nederlandse opnieuw als topfavoriet. De Belgen hopen dat Sanne Cant haar het vuur na aan de schenen zal leggen. Cant voert in het vrouwenveldrijden de zegestand aan en is met een forse voorsprong nummer één op de wereldranglijst. Ze komt overigens net als Wout van Aert uit Lille, al verhuisden beiden ondertussen naar het naburige Herentals. Niet samen, voor de duidelijkheid.
Op het WK wil het voorlopig niet lukken voor Cant. Ze pakte er één keer brons en één keer zilver. Wordt Belvaux beter? ‘Ik hoop het, maar Belvaux is een heel veranderlijk parcours: er kan sneeuw liggen of slijk, maar als je een paar dagen mooi weer hebt, wordt het een heel snel circuit. Ik hoop dat het een technische veldrit wordt, dat ligt me het best.’
U bent al een paar jaar de Belgische vaandeldrager in een op en top Belgische sport, maar de ultieme bekroning blijft uit. Hebt u een WK-complex?
SANNE CANT: De buitenwereld heeft er meer complexen over dan ikzelf. (lacht) Twee jaar geleden draaide het uit op een eindsprint met z’n tweeën. Die heb ik jammer genoeg verloren, maar het was eigenlijk een verrassing dat ik toen meedeed voor de overwinning. Vorig jaar was het WK in Zolder, wat mij als Belgische onvermijdelijk topfavoriet maakte. Maar eerlijk gezegd dacht ik ook toen niet dat ik zou – of moest – winnen. Nu zit ik wel op een punt dat ik denk: ooit moet het eens prijs zijn op het WK. Het ideale scenario is half wedstrijd wegrijden, en snel een minuut pakken. Dan hoef je niet bang te zijn voor materiaalpech. Ik kan het ook tactisch aanpakken, want ik heb een vrij goede spurt, maar daar gok ik niet graag op. Een sprint na een veldrit valt niet te voorspellen.
Is een WK een wedstrijd als een andere?
CANT: Nee, natuurlijk niet, maar zo moet ik het wel benaderen. Door jezelf te veel druk op te leggen, ga je niet sneller rijden. Ik ben al twee jaar op rij de vrouw van het seizoen, maar voor de buitenwereld weegt de regenboogtrui zwaarder. Dat is naar mijn gevoel niet fair, maar zo werkt het blijkbaar. Marianne Vos wordt in Luxemburg mijn grootste concurrent. De Nederlanders hebben een gevaarlijke ploeg, met sterke rensters die wereldtop zijn op de weg.
Concurrenten als Marianne Vos of Pauline Ferrand-Prévot schitteren ook in het wegwielrennen. Alsof Peter Sagan en Greg Van Avermaet plots meedoen aan het WK veldrijden: daar moet je het mee vergelijken.
CANT: Die wegwielrensters rijden weinig veldritten en starten het WK met frisse benen, terwijl ik een zware kalender achter de kiezen heb. Elke kenner geeft me hetzelfde advies: sla eens een wedstrijd over, Sanne. Maar welke cross dan? Welke organisator moet ik ontgoochelen? Ik vind dat ik me dat niet kan permitteren, als een van de grootste namen in het vrouwenveldrijden. Ik wil een winter lang het beste van mezelf geven. Dat ben ik het publiek verschuldigd.
U hebt hetzelfde probleem als Sven Nys indertijd. Die moest ook in elke cross vol aan de bak. Zijn concurrenten spaarden zich voor het wereldkampioenschap.
CANT: De situatie is vergelijkbaar, ja. Nys is uiteindelijk twee keer wereldkampioen geworden. Er is nog hoop. (lacht)
Hebt u gevloekt bij de comeback van zevenvoudig wereldkampioene Vos?
CANT: Nee, want ik waardeer het nieuwe elan dat zij aan mijn sport geeft. Bij haar eerste cross kwam de helft van de Nederlandse sportpers langs. Dat is goed, het vrouwenveldrijden kan dat gebruiken. Waar Vos start, verwacht de buitenwereld dat zij wint en wordt de druk op mij iets minder groot. Misschien is dat net wat ik nodig heb. De sfeer onder de veldrijdsters is goed. Mijn vriendenkring bestaat voor een groot deel uit meisjes tegen wie ik elke week koers. Er is amper jaloezie of nijd.
Er wordt onderweg toch al eens een kwak uitgedeeld?
CANT: Na de aankomst vergeet je dat. Of je lacht ermee: ‘Zeg, wat vond je van mijn move in die bocht?’ (lacht) Ook ik laat me gelden, maar alleen als het moet, en nooit overdreven. Een elleboog of een schouder durf ik wel te zetten, maar mijn handen houd ik thuis. Ik ben eerder geniepig dan gemeen. (lacht)
Waar blijft u uw motivatie vandaan halen?
CANT: Ik win graag. En verlies ik, dan put ik daar kracht uit om het geen tweede keer te laten gebeuren. Ik houd van wat ik doe en zal niet snel klagen. Laat mij elke dag om zes uur opstaan om in de fabriek te gaan werken en ik verpieter.
Is het vooral willen winnen, of niet willen verliezen? Die twee dingen zijn niet helemaal hetzelfde.
CANT: (denkt na) Eerder niet willen verliezen. Ik heb al zo veel gewonnen en droom niet meer van de podiumceremonie. Maar dat ze mij kloppen, vind ik een onprettige gedachte. Ik zal alles doen om dat te vermijden. Kritiek motiveert mij. Wanneer Vos of Thalita de Jong meerijden, zegt de televisiecommentator vaak dat Cant alleen maar kan winnen wanneer die twee er niet bij zijn. Dan wil ik de volgende cross toch wel bewijzen dat ik die twee wél aankan. Ik ben niet eens boos op Michel Wuyts (VRT-commentator, nvdr.) wanneer hij zoiets vertelt. Hij moet íéts zeggen om de zendtijd te vullen.
Voor het Belgisch kampioenschap dropte u een bommetje: ‘Sanne Cant wil hetzelfde parcours en gelijk prijzengeld als de mannen’, schreven de kranten.
CANT: Dat van het prijzengeld heb ik nooit gezegd. Ik weet wel beter. De UCI heeft de premies opgetrokken, en dat is fantastisch, maar wij zullen nooit zo veel verdienen als de mannen. Dat we bij het BK een ander parcours kregen, stoorde me wél. Daardoor leken we minderwaardig en dat vind ik een fout signaal. Nu was het BK in Oostende sowieso een vreemd verhaal. Heb je gezien hoe de mannen zich daar aan het hek moesten voorttrekken, sukkelend door het zand? De kijker zal ervan genoten hebben, maar dat was in feite geen veldrit meer. Veel te lastig, voor vrouw én man.
Het vrouwenveldrijden komt van ver. Toen ik begon, startten we om halftien ’s ochtends, met een aalmoes aan prijzengeld. De rensters die het laatst over de eindstreep kwamen, werden uitgelachen en beschimpt. Dat bestaat niet meer. De appreciatie en het sportieve niveau zijn gestegen. Naar het BK in Oostende keken meer dan een miljoen mensen! Ik moet jaar na jaar sterker worden om dezelfde resultaten te behalen. Marianne Vos kan erover meepraten. Zij was er twee jaar uit en schrikt van het niveau.
Vos kon die voortdurende druk niet meer aan. Het leverde haar een burn-out op.
CANT: Het is niet makkelijk als de mensen verwachten dat je altijd en overal wint. Wij zijn geen robotten die je ’s nachts in het stopcontact steekt. Op een dag zegt je lichaam ‘genoeg’. Zelf moet ik daar ook voor oppassen. Heb ik minder getraind dan het schema zegt, zelfs al is het maar een kwartiertje, dan lig ik daar wakker van: je bent het aan het laten hangen, Sanne!
Jurgen Mettepenningen, manager van Kevin Pauwels, start een nieuwe vrouwenploeg. Hij verwacht een grote return on investment: vrouwen kosten weinig, maar komen veel op televisie.
CANT: Daar heeft hij een punt. Alleen denk ik dat Mettepenningen er een beetje laat mee komt. Iedereen ziet dat het vrouwenveldrijden aan populariteit wint. Tegenwoordig herkennen ze me zelfs in de supermarkt. Daar moet toch een zekere marktwaarde tegenover staan?
Het gerucht gaat dat Sven Nys de vrouwenafdeling van zijn Telenet-Fidea wil opdoeken.
CANT: Ik weet niet of dat waar is. Het zou tegen de trend ingaan, dus het lijkt me sterk. Ik denk dat ik mag zeggen dat ik de damescross mee op de kaart heb gezet. Het zou me blij maken als er opvolging voor mij komt, dat meen ik. Jonge Belgische meisjes die het veldrijden op de voorgrond houden.
Laura Verdonschot, een meisje van twintig, had u bijna de Belgische titel ontfutseld.
CANT: Ze staat er nog niet elke week, wat voor haar leeftijd natuurlijk niet vreemd is. Maar misschien wordt Laura wel de volgende topper.
Zelf komt u uit een echte veldrijdersfamilie.
CANT: Toen ik nog een baby was, nam mijn moeder me in de draagdoek mee naar veldritten. Mijn twee ooms crossten, net als al mijn neven en nichten. Crossers hadden iets stoers, iets heldhaftigs. Dat wou ik ook. Op mijn zesde reed ik mijn eerste veldritjes in Nederland. Tegen jongens, en ik won vaak, dus ik heb veel zure ouders gezien. (lacht) Mijn broers Kevin en Jelle crossten ook. Het ging bij ons thuis 24 uur per dag over veldrijden. De parcoursen bestuderen, doorbomen over tactiek, de fietsen tiptop in orde maken: ik vond het heerlijk. Het maakt ons gezin hecht, want ieder is met hetzelfde bezig. Jelle, de jongste, rijdt nu vooral op de weg. Kevin is elitecrosser zonder contract. Een veldritweekend is zware arbeid voor de familie Cant, zeker voor onze ouders. Ik kom aan, een half uur later start Kevin. Mijn vader maakt fietsen schoon tot zijn handen blauw zien. Na mijn Belgische titel zei hij, om negen uur ’s avonds: heb ik je nu eigenlijk al proficiat gewenst? (lacht)
Net als Paul Herygers, Erwin Vervecken en Wout van Aert komt u uit het Kempense dorp Lille, amper 16.000 inwoners. Wat zit daar in het water?
CANT: Ik weet het niet, en ik denk dat ze het in Lille ook niet weten. (lacht) Het is niet dat er gericht met de jeugd gewerkt wordt of zo. Toch blijven de topcrossers komen, ongelooflijk. Bij de nieuwelingen rijdt wéér een goeie Lillenaar (Lennert Belmans, tweede op het BK na Thibau Nys, nvdr.). Kampioenen inspireren, dat verklaart het een beetje. Ik droeg een supporterspet van Erwin Vervecken, ik vond hem een erg aantrekkelijke coureur. Maar of dat nu verklaart waarom ik later veldrijdster ben geworden, betwijfel ik.
Vorig jaar werd uw concurrente Femke Van den Driessche op het WK betrapt op een verborgen fietsmotortje. Had u vermoedens?
CANT: Een beetje. Ik herinner me een wedstrijd waarin ze in een achtervolgend groepje zat. Ze kwam aan een lang recht stuk bij de finish en reed in één ruk naar de koplopers, terwijl iedereen steendood zat. Toen dacht ik: hoe kan dat? Maar ik stelde me geen verdere vragen. Een echte concurrente was Van den Driessche niet, want ze reed nog bij de beloften. Ik kende haar amper.
In geen enkele sport zit het publiek de atleten zo op de huid, je kunt de passerende renners letterlijk aanraken. Toch heeft niemand iets gemerkt.
CANT: Als je nu de televisiebeelden terugziet, is het overduidelijk dat er iets niet klopt. Zeker met de commentaar erbij: ‘Femke Van den Driessche, wat een talent, zie haar uitpakken!’ (lacht wrang) Niemand had het door omdat niemand verwacht dat een motortje de verklaring is. Ik hoor twee verschillende verhalen: het eerste zegt dat Van den Driessche een knopje op haar stuur had, het tweede dat haar entourage een afstandsbediening indrukte via bluetooth. Als dat laatste klopt, kan een toeschouwer het bijna niet opmerken.
Rijden er nog ‘gemotoriseerde coureurs’ rond? De Franse krant Le Monde beweert dat er grote onthullingen op til zijn.
CANT: Dat heb ik ook gelezen en ik heb er een dubbel gevoel bij: je hoopt dat de valsspelers eruitgaan, maar tegelijk is een nieuwe affaire nooit goed nieuws. Wat Van den Driessche gedaan heeft, was bijzonder slechte reclame voor het vrouwenveldrijden. En haar naam wordt op iedere sportquiz herhaald.
Wellicht was zij gewoon een negentienjarig meisje dat heel graag wou winnen. Dat gevoel herkent u vast?
CANT: Is dat een excuus? Ik vind een motortje even erg als doping: je bedriegt je concurrenten en de toeschouwers erbij. Veel mensen hadden medelijden met haar, en ik wil best geloven dat ze het niet allemaal zelf heeft bedacht, maar ze wist het en ze dééd het. Je kunt altijd nee zeggen. Sinds Van den Driessche wordt er grondig naar motortjes gezocht. Het zou me verbazen als iemand nu nog zo stom is om met een motor te koersen.
Door JEF VAN BAELEN, foto’s JELLE VERMEERSCH
‘Een elleboog of een schouder durf ik wel te zetten, maar mijn handen houd ik thuis. Ik ben eerder geniepig dan gemeen.’
‘Waar Marianne Vos start, verwacht de buitenwereld dat zij wint en wordt de druk op mij iets minder groot. Misschien is dat net wat ik nodig heb.’