Zonder Intel geen digitale revolutie. De Amerikaanse microchipgigant maakt zich op voor het volgende millennium: een miljard pc’s die via Internet met elkaar verbonden zijn.
Only the paranoid survive. Alleen wie achterdochtig is, overleeft. Zo luidt een beroemde uitspraak van Andrew Grove, een van de oprichters van Intel. Een man van wie het levensverhaal ooit wel eens verfilmd zal worden, omdat hij als weinige anderen de American Dream belichaamt. Als jonge man ontvluchtte Grove zijn geboorteland Hongarije (oorspronkelijk heette hij Andras Gróf) voor de intocht van de communisten uit Rusland. Toen hij in 1956 aankwam in Amerika, sprak hij geen woord Engels. Vier jaar later had hij een universiteitsdiploma op zak, cum laude. Met die opmerkelijke prestatie haalde Grove zelfs de kolommen van the New York Times. In ’68 startte hij met Integrated Electronics, kortweg Intel. Een bedrijf dat zich in de meest turbulente bedrijfstak van de laatste decennia heeft kunnen vestigen als vaste waarde in de top. Het geheim van Grove? Een tomeloze ambitie. En een diepgewortelde achterdocht tegenover zijn eigen succes. Een houding van: als we ons niet haasten, zijn anderen ons voor.
Intel maakt microchips. Kleine plaatjes bestaande uit miljoenen transistoren, die de motor vormen van een computer. Vandaag levert Intel de microchip voor tachtig tot negentig procent van alle pc’s. Een quasi-monopoliepositie die aanleiding geeft tot veel discussie maar die nog nooit tot een veroordeling heeft geleid. Het bedrijf is evenwel niet gespaard gebleven van tegenslagen. In 1994 rustte Intel miljoenen pc’s uit met een nieuwe Pentium-chip die mankementen bleek te vertonen. Resultaat: massale terugroeping. Herstelkosten: een half miljard dollar, oftewel twintig miljard frank. Intel-technici gingen zelfs bij klanten thuis om de chip te vervangen of aan te passen. Ironie van het verhaal: achteraf bleek de publiciteitswaarde groter dan de schade. Wat een financiële nekslag had kunnen worden, draaide uit op een stunt. De populariteit van Intel steeg enorm, want de producent had het probleem van de foute chips met een bewonderenswaardige doortastendheid aangepakt. Er was een fout gemaakt, en die fout was meteen hersteld.
Een ethiek die ook Craig Barrett, de opvolger van Andrew Grove aan het hoofd van Intel, benadrukt. Een ethiek die trouwens moet blijken uit de hele bedrijfscultuur van de multinational. Iedereen strijdt voor de goede zaak en voor de rest geen geleuter. Een maatpak hoeft niet, resultàten moeten er zijn. Barrett zelf zou naar verluidt vaak op kantoor verschijnen met cowboylaarzen aan. “Klopt”, zegt hij beslist. “Dat moet kunnen. Onze stelling is: je wordt beoordeeld op je werk en je capaciteiten, de rest interesseert ons niet.”
Die moderne visie was wellicht één van de elementen die Intel naar de achtste plaats hees in Fortune’s jaarlijkse hitparade van meest geliefde topondernemingen. Vertaalt die hoge notering zich in het aantal sollicitaties die binnenkomen?
Craig Barrett: Dat kun je wel zeggen. Per jaar krijgen we enkele tienduizenden sollicitatiebrieven waar we niets mee kunnen aanvangen. Ik geloof dat onze houding tegenover ons personeel respect en bewondering afdwingt. Mijn bureau is bijvoorbeeld nauwelijks groter dan dat van de doorsneewerknemer. Er is één cafeteria, voor iedereen. Ik heb zelfs geen voorbehouden parkeerplaats. Als ik om tien uur op kantoor aankom, moet ik dus helemaal achteraan parkeren, niets aan te doen. Een andere democratische regel: al onze werknemers krijgen naast hun maandsalaris een aantal aandelen in het bedrijf. Als we winst maken, maakt ons personeel dus méé winst. Een formule die werkt, natuurlijk mede dankzij onze vooruitgang. In een sector die razendsnel evolueert en waarin elke dag nieuwe concurrenten opduiken, hebben we ons kunnen handhaven als één van de koplopers. Ik gebruik met opzet het woord handhaven, want we kunnen ons niet veroorloven om op de lauweren te rusten. We proberen de business aan te voeren, maar we zullen ze nooit beheersen. Ik bedoel: als wij morgen niet met een snellere en betere processorchip komen aanzetten, staat overmorgen een ander bedrijf klaar. Die druk vereist constante alertheid.
De bedrijfsvoering is de voorbije jaren ingrijpend veranderd. Vroeger kon je lang teren op een goeie reputatie, vandaag heeft je goeie reputatie een levensduur van een maand.
Barrett: Onze principes zijn in al die jaren niet veranderd: de wil om nummer één te zijn en om de werknemers te betrekken in de groei. Alles om ons heen, de omgeving of het bedrijfslandschap, is evenwel onherkenbaar veranderd. Die trend is ingezet in de computerindustrie, maar verspreidde zich vervolgens ook naar andere bedrijfstakken. Eén voorbeeld: het gebruik van Internet op de aandelenbeurs. De Internetbeurshandel vertegenwoordigt nu al twintig procent van de totale handel op Wall Street, de traditionele kanalen worden steeds minder vaak gebruikt. Er wordt wel eens gelachen om de zogezegde Internet- boom omdat er nog zoveel mensen zijn die niet over een Internetaansluiting beschikken, maar de trend is onomkeerbaar. Het valt bijgevolg niet te ontkennen dat Internet een fenomenale impact heeft of zal hebben op het bedrijfsleven. Ik denk: binnenkort bestaat er niet meer zoiets als een Internetbedrijf, gewoon omdat àlle bedrijven actief zullen zijn op Internet. Binnen enkele jaren krijgen we een netwerk van een miljard computers die via Internet met elkaar verbonden zijn. Volgens onze voorspellingen levert dat op het vlak van elektronische handel een omzet op van duizend miljard dollar.
Zover zijn we nog niet, maar de technologische ontwikkelingen volgen elkaar wel in almaar hoger tempo op. Gaan jullie die versnelling kunnen aanhouden?
Barrett: Ik vrees dat we geen keuze hebben. De technologische groei is exponentieel. Dat betekent meer werk voor ons en meer vooruitgang voor de consument. Voor mij staat het vast dat de impact van de technologie op ons leven steeds sterker zal toenemen. Een voorbeeld: het onderwijs is de laatste vijftig jaar relatief onveranderd gebleven, maar dankzij de computer kan het hele systeem in tien jaar totaal worden omgevormd. Ik denk aan afstandsonderwijs, waarbij docent en student met elkaar verbonden zijn via Internet. Interactief onderwijs. Tweede voorbeeld: de overheidsadministratie draait al enkele honderden jaren op dezelfde manier, maar plaats verschillende diensten in een computernetwerk en alles verloopt meteen veel sneller en efficiënter. Voorbeeld drie: de medische wetenschap. Een chirurg hoeft zich tijdens een operatie niet meer in dezelfde ruimte te bevinden als de patiënt, hij kan vanop afstand precisiewerk leveren. Bovendien: als je ziek bent, kun je dankzij Internet in een paar uur tijd meer te weten komen over je ziekte dan je dokter weet. Niet dat iedereen zijn eigen dokter wordt, maar toch, de traditionele verhouding tussen geneesheer en patiënt wordt omvergeworpen. Je hoeft niet zomaar aan te nemen wat de arts zegt, je kunt zijn kennis op de proef stellen door te verwijzen naar onderzoeken waarover je hebt gelezen. Onderzoeken die zowel in Amerika als Europa of Azië kunnen zijn uitgevoerd. De wereld is heel klein geworden, niet alléén dankzij maar toch mede dankzij Internet. Vroeger leefden we redelijk geïsoleerd, nu reist informatie in een fractie van een seconde naar de andere kant van de wereld.
Intel en de rest van de computerindustrie helpen mee aan de hervorming van het onderwijs door computers op scholen te plaatsen en door te investeren in speciale opleidingsprogramma’s rond computertechnologie. Had dat niet al vroeger moeten gebeuren? Je hoeft geen doctoraatsthesis te hebben geschreven om te weten dat de toekomst bij de kinderen ligt.
Barrett: O, maar onze schoolprogramma’s lopen al enkele jaren. Dat ze nu worden geïntensifieerd, heeft gewoon te maken met het feit dat we het als sector zo goed blijven doen en we dus ook meer financiële middelen ter beschikking hebben om zulke grote investeringen te bekostigen. In eerste instantie staken we vooral geld in opleidingsprogramma’s op universiteiten en hogescholen, die ons hielpen om de grenzen van de technologie te verleggen. De school als researchcentrum, zoiets. Als je ook lagere en middelbare scholen in je pakket wil opnemen, krijg je echter een heel ander verhaal. Ongeacht de capaciteiten van de leerlingen, moet je immers weten wat de capaciteiten van de leraar zijn. Het volstaat niet om overal computers te plaatsen, het gaat er om dat de leraars zich aanpassen en bijscholen. Voor een bedrijf als Intel is het zeer delicaat om daar enige inspraak in te vragen. Het onderwijssysteem vertoont sterke overeenkomsten met de overheidsadministratie en de medische wereld, in die zin dat de interne structuren heel stroef zijn. Veranderingen beginnen bovenaan de hiërarchische keten, niet ergens in het midden of onderaan. Bijgevolg duurt het lang vooraleer veranderingen de basis bereiken. Akkoord, misschien hebben we in het verleden te weinig aandacht besteed aan het belang van de lagere scholen, maar we hadden ook het klimaat tegen.
Ondertussen ontstaat er een kanjer van een generatiekloof tussen de mensen die met de pc zijn opgegroeid en de pre-computergeneratie.
Barrett: Ik zie die generatiekloof niet als een gevolg, maar als een oorzaak. Je kan niet zeggen dat oudere mensen geen toegang hebben tot de moderne technologie, het is veeleer zo dat ze er bang voor zijn. Vandaar ook dat hét grote probleem bij de integratie van computers in lagere scholen bij de leraars ligt. Je hebt er gewoon geen idee van hoe huiverachtig zij tegenover de technologie staan. Intel heeft het afgelopen jaar voor 1500 leraars computercursussen georganiseerd, deze zomer breiden we ze uit naar 2500 à 3000 leraars. Wereldwijd nemen meer dan 100.000 onderwijzers deel aan een of andere opleiding die wij organiseren. Het blijven natuurlijk peanuts, want alleen al Amerika telt een paar miljoen onderwijzers. Maar goed, we moeten ergens beginnen. We zouden heel makkelijk cursussen kunnen organiseren via Internet, maar dan gaan we ervan uit dat onze cursisten vertrouwd zijn met Internet en dat is een foute veronderstelling.
Wat vindt u ervan dat Intel zich moet profileren als een onderwijsinstelling?
Barrett: Onderwijs behoort niet tot onze basisopdrachten, maar er is niets mis met het verlenen van openbare diensten. We moeten daar trouwens niet schijnheilig over doen: die opleidingen zijn geen verloren investeringen, want hoe meer mensen een pc kopen, hoe meer chips wij verkopen.
Het heeft heel lang geduurd vooraleer men zicht kreeg op de mogelijkheden van de computer en dus ook de gigantische afzetmarkt ervan. Wanneer is dat inzicht er precies gekomen?
Barrett: Toen IBM in het midden van de jaren veertig zijn eerste computer voorstelde, zei de toenmalige grote baas Thomas Watson: de wereldmarkt voor computers bedraagt vijf stuks. De revolutie in de pc-markt kwam er dankzij de uitvinding van de spreadsheet en de tekstverwerker. De spreadsheet stelde je in staat iets te doen wat je alleen met de computer kon. Tekstverwerking bestond al voor de komst van de computer, maar werd plots wel veel gemakkelijker. Halverwege de jaren tachtig had je dan de spelletjes die voor een duidelijke stimulans zorgden. En nu zitten we in het tijdperk van Internet.
Werkt Intel al aan chips die de integratie van pc en tv en Internet in één toestel mogelijk maken? Jullie hebben zopas een monstercontract gesloten met Hughes Network Systems voor het leveren van Internet via de televisie.
Barrett: Dat klopt. Maar we werken niet aan een alles-in-één chip. Er is al zoveel gezegd en geschreven over de komst van één centrale computer die de hele elektronica in huis bestuurt, maar ik heb sterke twijfels bij dat toekomstbeeld. De technologie kan zo’n integratie best aan, daar hoeven we ons geen zorgen om te maken. De vraag is alleen of we eigenlijk wel zitten te wachten op zo’n centrale computer in huis. Vandaag zijn televisie en Internet twee gescheiden media, in die zin dat ze voldoen aan totaal uiteenlopende behoeften. Internet wordt gezien als een informatiemedium, terwijl tv gelijk staat met ontspanning. De computer is een interactief kanaal, tv beperkt zich tot éénrichtingsverkeer. En niemand die de behoefte voelt om dat te veranderen. De twee media zullen in de toekomst naar elkaar groeien, dankzij synergieën waarbij de kijker tijdens tv-programma’s relevante informatie van Internet kan raadplegen, maar ze zullen volgens mij nooit overlappen. Gewoon, omdat we dat niet willen. Als ik ’s avonds thuiskom na een lange dag op kantoor, heb ik geen zin om op een toetsenbord te tokkelen, maar wil ik gewoon in de sofa liggen en kijken naar bewegende beelden. Tv en radio en telefoon bestaan al heel lang naast elkaar, maar niemand die die verschillende media verenigt. Waarom niet? Dat heeft niets te maken met technologie en alles met psychologie.
Intel besteedt driehonderd miljoen dollar (twaalf miljard frank) aan de promotie en marketing van zijn Pentium III-chip. Een smak geld, als men bedenkt dat u niet de consument moet overtuigen, maar wel de pc-fabrikant die de chip in zijn toestellen moet stoppen. Wie weet, hecht de modale gebruiker geen belang aan het merk van de processorchip.
Barrett: Die driehonderd miljoen omvat slechts een deel van de marketing. De reclamecampagnes die we samen met pc-fabrikanten opzetten, zitten daar niet in verrekend. Maar goed, eigenlijk zeg je nu: Intel begaat een grote stommiteit door al dat geld uit te geven. Eigenlijk insinueer je: we hebben niets begrepen van marketing. En ik begrijp welke redenering je tot die conclusie brengt. Maar je onderschat ons. We zouden inderdaad een stommiteit hebben begaan als de consument geen belang hecht aan het merk van de processor, als hij enkel kijkt naar de grootte van het scherm of de omvang van zijn harde schijf. Onze marktonderzoeken, en geloof maar dat we daar ook veel geld in steken, tonen echter aan dat de consument wél wil weten of er een Intel-chip in zijn kast zit. Hoewel een processorchip voor de doorsnee consument een vaag begrip is, beseft hij toch het belang ervan. En blijkbaar hebben we een grote naambekendheid opgebouwd. Uitzonderlijk, want ons product is inderdaad nooit zichtbaar. Een chip is niet iets dat je trots en vol verwachting uit de verpakking haalt en dan aan de familie toont. We promoten een ingrediënt, zoals zoetmiddel Nutrasweet in Diet-Cola.
Begrijpt u de frustratie van mensen die zich hebben voorgenomen om een Pentium III-pc te kopen en dan horen dat er al een Pentium IV onderweg is?
Barrett: De geschiedenis leert ons dat die frustratiefactor wel meevalt. Het probleem is zo oud als de pc zelf: eerst had je de overgang van 286 naar 386, nu van Pentium II naar Pentium III, met daartussen nog een tiental andere sleutelmomenten. Heeft de consument telkens gewacht op het volgende model? Nee. Kijk, je weet dat je nagelnieuwe computer over twee of drie jaar compleet verouderd zal zijn. Ik erken dat zoiets frustratie opwekt. Maar je kunt het ook omdraaien: de computer die je vandaag koopt, kan een pak meer dan het toestel dat je drie jaar geleden in huis hebt gehaald. Dat idee spreekt de mensen aan. Wat nieuw is, is aantrekkelijk. Zelfs als het gaat om een wagen. Een nieuwe wagen heeft een veel langere levensduur dan een computer en verschilt bovendien weinig van een wagen van tien jaar geleden, maar toch willen we zo snel mogelijk een nieuwe kopen. Dat is nu eenmaal de aard van de mens. Ik geloof dus niet dat de consument zich bedolven voelt onder nieuwe technologieën.
Schending van de privacy, onveilige Internetbetalingen, hackers, computervirussen: de technologie brengt een aantal vervelende neveneffecten met zich mee. Uw voorganger Andrew Grove deed ooit de legendarische uitspraak: technologie gebeurt gewoon, ze is goed noch slecht.
Barrett: Daar sta ik volledig achter. De technologie is niet meer of niet minder dan een instrument dat onze waarden en normen weerspiegelt. Ik weet wat je volgende vraag zal zijn, ik zal er al op antwoorden. Met het omstreden identificatienummer in de Pentium III-chip kunnen je bewegingen op het Net worden gevolgd, maar het dient vooral als beveiliging. Het nummer voorkomt immers dat iemand met jouw bankkaart aankopen doet op Internet, aangezien serienummer en bankkaartnummer onder dezelfde naam geregistreerd moeten staan. Kijk, er zijn twee zijden aan het verhaal. Aan de ene kant heb je mensen die anoniem op Internet willen surfen, en hun vraag naar privacy is terecht. Aan de andere kant heb je mensen die vooral meer veiligheid vragen, en ook die belangen moeten worden gediend. Daarom bieden we nu de mogelijkheid om het serienummer in- of uit te schakelen, in plaats van het meteen te verwijderen. Dat moet de privacygroeperingen tevreden stellen.
De gebruiker heeft de keuze, zegt u. Intel heeft de verandering echter pas aangebracht toen er klachten binnenkwamen. De gebruiker had aanvankelijk géén keuze.
Barrett: Ja goed, eerst niet. Maar toen er klachten kwamen, hebben we binnen een termijn van enkele dagen gereageerd. Men kan ons enkel verwijten dat we niet hadden voorzien dat er zo’n drukte zou worden gemaakt om dat serienummer. Ik vind die hele discussie trouwens misleidend. Als wij ons serienummer uitschakelen, kunnen boosdoeners je identiteit nog altijd achterhalen via het nummer op je netwerk interfacekaart of het serienummer in je Microsoft-besturingssysteem. Sorry voor wie dat nog niet wist, maar het is de waarheid.
Bart Vandormael