Het soloteater bloeit, maar biedt zelden pakkende toneelervaringen. Frieda Pittoors speelt een tekst van Yourcenar.
“MEN ZEGT dikwijls, en al te gemakkelijk, dat er krisis in het teater is, armoede aan ideeën en middelen. Monologen worden dan vaak afgedaan als makkelijkheidsoplossingen : ze zijn goedkoop (één akteur kost uiteraard minder dan een ensemble van zes) en daardoor ook makkelijker verkoopbaar ; er bestaan goede en interessante teksten ; en het geeft de kans om die ene akteur, zonder tegenspraak, in het spotlicht te plaatsen. Ik weiger te geloven dat dit de enige motivering van de huidige soloteatermakers zou zijn.
Is het niet zo dat de monoloog door nogal wat auteurs en teatermakers wordt gehanteerd om het onnoembare te tonen, om het te hebben over het afschuwelijke van de wereld van vandaag, de oorlog, de holocaust, de ramp, de gekte, de eenzaamheid. Krijgt de monoloog dan niet de funktie van spreekbuis van het onuitgesprokene ? Alsof dat iemand die alleen praat verder zou kunnen gaan, voorbij het overdraagbare : ofwel heeft hij niet eens de hoop om gehoord te worden of te dialogeren, ofwel is wat hij vertelt onbespreekbaar. En zo wordt de monoloog een bijzondere spreekbuis van zijn tijd, van een modern levensgevoel waarin isolement en machteloosheid tegenover het wereldgebeuren troef zijn. Daarom is de monoloog, denk ik, ook zo levend en noodzakelijk in het huidige teater. Een monoloog kommentarieert niet alleen literair of filozofisch, hij kan dit ook journalistiek of sociologisch doen. En dat maakt het programmeren van monologen ook nog interessant. “
Aldus direkteur Jerry Aerts in de lange alleenspraak waarmee hij het monologenfestival “Alleen Theater” begin dit jaar in deSingel inleidde. Het was een moedige poging om te antwoorden op de vraag waarom er nu, zowel in binnen- als buitenland, zoveel soloteater wordt gemaakt. Maar heeft het wel zin om zo’n algemeen geldende maatschappelijke verklaring te geven ? Roept zo’n uitleg niet nog meer vragen op ? Waarom bijvoorbeeld zou een monoloog geschikter zijn om het onzegbare onder woorden te brengen dan een drama van Shakespeare, een schilderij van Francis Bacon, een trompetsolo van Chet Baker of een gedicht van J.C. Bloem ? Is het leggen van een verband tussen tussen monologen en het moderne levensgevoel van isolement en machteloosheid niet een beetje simplistisch ? Het meest schrijnende stuk over isolement in deze eeuw is “Wachten op Godot” van Samuel Beckett, een stuk met vier personages.
Kan je monologen niet het best benaderen zoals alle teaterprodukties ? En dus telkens opnieuw de vraag stellen of de gekozen vorm wordt opgedrongen door de inhoud. Als je het criterium van de dramatische noodzaak hanteert, dan blijven er weinig monologen over die zichzelf rechtvaardigen. Diverse teatermakers en programmatoren geven overigens grif toe dat ze vaak hun toevlucht nemen tot monologen omdat dat die nu eenmaal een welgekomen oplossing zijn in tijden van ekonomische nood.
ONMOGELIJK.
Een uitzondering was “Orlando”, een van de allermooiste monologen van het voorbije seizoen.
Met “Orlando”, haar zesde roman, maakte de Britse schrijfster Virginia Woolf (1882-1941) een ambitieuze kruising tussen een lesbische biografie en een historisch fresko. De titelfiguur is immers een Lord wiens verhaal in de renaissance begint als lieveling van koningin Elisabeth I en vierhonderd jaar later, na een geslachtsverandering, eindigt als moderne moeder. Zo’n “onmogelijk” verhaal kan je alleen maar verfilmen, denk je – zoals Sally Potter dat deed in 1991.
Maar de Texaanse regisseur Bob Wilson bewees dat je er ook een fascinerende toneelsolo kan van maken. De kombinatie van een strak gestruktureerd en subtiel lichtplan, een onophoudelijke stroom raadselachtige geluiden en wonderlijke kostuums zorgde voor een – letterlijk èn figuurlijk – fabelachtig mooi decor. Daarin schreed en zweefde de onvolprezen Franse filmaktrice Isabelle Huppert rond als een engel, als een begerende vrouw, als een manhaftige jongeling, als een reutelende, ratelende woordenmachine. Door een permanente metamorfoze stootte Huppert op de essentie van Woolfs roman, de ultieme menselijke passie die niet aan één of ander geslacht verbonden is.
De superieure vormgeving en het fenomenale akteerwerk van Huppert zorgden ervoor dat je geen moment vragen stelde bij de gekozen vorm. Integendeel : “Orlando” haalde net zijn extra kracht uit het feit dat het een monoloog was.
Maar een zo verbluffende toneelervaring was in het soloteater van dit seizoen eerder uitzonderlijk. Met name drie monologen in een produktie van het Kaaitheater, ontgoochelden om diverse redenen.
In “De Pijl van de Tijd”, gaf Viviane de Muynck, geregisseerd door Guy Cassiers, flarden van een boek van de Londense suksesauteur Martin Amis ten beste. Dat deed ze weliswaar met een zorgvuldige ernst en grote overtuigingskracht, maar erg begrijpelijk was het niet. De rijkdom van het boek “Time’s Arrow” van Amis was gereduceerd tot een cryptisch voordrachtnummer tegen de achtergrond van irritant-springerige beelden van videokunstenaar Walter Verdin.
Met “De Verhuizing” was het niet veel beter. Op de manier waarop Josse de Pauw nog iets probeerde te maken van deze tekst van Chantal Akerman viel weinig aan te merken. Maar de vraag is waarom een goeie regisseur als Jürgen Gosch het ongelukkige verhaaltje over een eenzaat die verhuisd is en tobbend terugdenkt aan drie frisse buurmeisjes, zo nodig wou ensceneren.
PASSIES.
De jongste monoloog die bij het Kaaitheater in première ging is eigenlijk een produktie die pas volgend jaar echt op de affiche komt. Maar na het afgelasten van “De Vrouwen”, een eerste en meteen zeer ambitieus en interessant samenwerkingsprojekt tussen het Kaaitheater en het Nederlands Toneel Gent, zat Frieda Pittoors een beetje met de vingers te draaien. En dus nam ze samen met regisseur Peter van Kraaij een tekst van Marguerite Yourcenar ter hand.
Het gaat om “Maria Magdalena of de Verlossing”. De in 1903 geboren Yourcenar schreef het verhaal in 1936 tijdens een verblijf in Griekenland. De tekst werd opgenomen in de bundel “Feux” (“Passies”), een kollektie prozateksten met lyrisch karakter die, op één na, vrouwen uit de Helleense mytologie aan het woord laten. De verschillende portretten bevatten Yourcenars reflekties over liefde, passie en verlangen, en stammen uit een periode van innerlijke verscheurdheid en onbeantwoorde gevoelens.
Die gevoelens golden in die periode André Fraigneau, een schrijver en psychoanalyticus die meer van mannen dan van vrouwen hield tot grote wanhoop van Yourcenar.
De Maria Magdalena-monoloog die Pittoors speelt is een tekst die doorregen is met bijbelse verwijzingen. Er vallen namen als Simon, God en Johannes, en af en toe kraaien er hanen.
Maar regisseur van Kraaij heeft er blijkbaar een verhaal van alle tijden willen van maken door het te situeren in een moderne kontekst : Pittoors stamelt het verhaal van haar leven in een hedendaagse pakje en tegen de achtergrond van drie wasmachines.
Pittoors is de eenzame vrouw die te midden van haar dagelijkse rompslomp plots begint te mijmeren over de gemiste kansen in haar leven. Als geen ander kan de innemende aktrice zachte pijn, milde spot, geknakte trots suggereren met een speelse trek om haar lippen, een onverwachte stembuiging, een fladderende beweging van haar vingers. Maar het blijkt niet voldoende om de loden last van de tekst te doen vergeten. De woorden van Yourcenar staan als norse schildwachten voor het personage dat Pittoors speelt : een vrouw die veel te weinig gestreeld is en beseft dat het geluk aan haar voorbij is gegaan. Ook deze monoloog is geen belevenis, maar een kale tekstzegging. Bijwijlen suggestief, dat wel. Maar als je na een uur “Maria Magdalena” verlaat, betrap je jezelf op een kille onverschilligheid voor deze vrouw.
Edward van Heer
Frieda Pittoors in “Maria Magdalena” : fladderende beweging.
Peter van Kraaij : een verhaal van alle tijden.