In documenten en schoolboeken heette hij jarenlang de Tsaar-Bevrijder. En toch werd Alexander II, die de lijfeigenschap afschafte en de volksjury invoerde, zijn hele regeerperiode lang belaagd door groepjes revolutionairen. Zeven aanslagen op zijn leven wist hij te overleven, maar de achtste keer was het raak.
Praag heeft zijn Burcht, Rome zijn Colosseum, Brussel zijn Grote Markt en Sint-Petersburg – u mag één seconde nadenken: de Hermitage! Toch?
Fout. Het Winterpaleis is niet langer het embleem van de stad. Als je mag afgaan op recente gidsen en kunstboeken over de Russische tsarenstad althans. Op hun omslagen prijkt niet langer het monumentale zeegroene Winterpaleis van de Romanovs, maar een drukversierde kerk, welhaast frivool van architectuur. Met typisch Russische uivormige koepels, sommige goud, andere blauw-geel-groen-wit, de façades van spits tot basis gedecoreerd met boogjes, zuiltjes en kleurrijk inlegwerk.
De Kerk van de Verrijzenis van Christus heet deze nieuwe (want pas gerestaureerde) toeristische topattractie officieel. Maar de Petersburgers noemen haar de Spas na Krovi, de Verlosser op het Bloed. Die wat zonderlinge benaming verwijst naar een van de zovele bloedige gebeurtenissen in de Russische geschiedenis: de kerk werd gebouwd precies op de plek aan het Griboedov-kanaal waar op 1 maart 1881 het bloed van tsaar Alexander II op de klinkers vloeide.
Een parochiekerk is het overigens nooit geweest. Alexander III liet het monument bouwen louter om de nagedachtenis van zijn vermoorde vader te eren. Het moest een artistiek pronkstuk worden, waarin traditionele en contemporaine Russische kunst elkaar vonden. En het moet gezegd, het interieur is ronduit overweldigend. Bijna 7000 vierkante meter prachtige mozaïeken (met, wonderlijk genoeg, binnen de orthodoxe iconografie, talrijke art nouveau-elementen), edelstenen, kostbare gekleurde tegels, schitterend email – kosten noch moeite zijn hier gespaard.
Centraal in de kerk, net niet loodrecht onder het reusachtige mozaïek van de Christus Pantocrator, staat het in de omringende weelde bijna nietig aandoende borstbeeld van Alexander II. Buiten aan de muren zijn twintig platen van donkerrood Noors graniet bevestigd, waarop in vergulde letters de heldendaden van de vermoorde vorst zijn geboekstaafd. In de sacristie, een apart gebouwtje aan de overkant van de straat, is een klein museum ingericht met memorabilia: portretten van de tsaar en zijn naaste familie, afschriften van belangrijke wetten die hij ondertekende, een dodenmasker, een miniatuurkopie van de lichtblauwe koets waarin hij reed toen een bom een eind aan zijn leven maakte.
DE TSAAR BEVRIJDER
‘Moge hij regeren in een eervol tijdperk. Moge hij glorievol deelnemen aan glorievolle zaken. En moge hij in zijn hoge ambt zijn heiligste titel niet vergeten – die van mens!’ Dat wenste de liberale dichter Vasili Zjoekovski de toekomstige Alexander II toe bij diens geboorte op 17 april 1818. Later zou Zjoekovski als privé-leraar zijn verlichte ideeën – ‘Koester de vrijheid en de rechtvaardigheid! De werkelijke macht van een vorst ligt niet in zijn strijdkrachten maar in de bloeiende staat van zijn volk! Heb achting voor de publieke opinie: zij instrueert de vorst en zij is zijn strengste en integerste rechter’ – proberen over te brengen op de tsarevitsj. Dat lukte ten dele ook: Alexander II betoonde zich een sociaal voelende heerser. Maar hij zou ook zijn leven lang trouw blijven aan de autocratische principes van zijn vader, de strenge Nicolaas I.
Hij besteeg de troon op 36-jarige leeftijd, na de dood van zijn vader in februari 1855, op het hoogtepunt van de Krimoorlog tegen de Turken. Die oorlog maakte pijnlijk duidelijk hoe achterlijk het Russische rijk was in vergelijking met landen als Frankrijk en Engeland, bondgenoten van de Turken. De nederlagen die de Russen ondanks hun getalsterkte moesten incasseren, waren te wijten aan verouderde wapens, gebrekkige communicatiemiddelen, slechte verbindingswegen, en de algemene zwakke economische situatie. Na het verlies van Sebastopol klonk de roep om drastische hervormingen steeds luider.
Zodra hij een – voor Rusland weinig gunstig – vredesverdrag over de Krim had weten te sluiten (1856), vatte Alexander zijn Grote Hervormingen aan. De belangrijkste maar tegelijk ook de meest omstreden daarvan was ongetwijfeld de afschaffing van de lijfeigenschap. Op 19 februari 1861 ondertekende de tsaar de Emancipatieakte, die tientallen miljoenen Russische boeren tot vrije mannen maakte. Door deze maatregel alleen al moest de tsaar volgens een van zijn biografen onder ‘de grootste monarchen en weldoeners van de mensheid’ worden gerekend. Een halve eeuw lang, tot aan de Revolutie, zou Alexander II in officiële documenten en schoolboeken het epitheton ‘ Tsaar-Bevrijder‘ dragen.
De Sovjets hadden vanzelfsprekend maar weinig goede woorden over voor deze ‘weldaad’: Alexander had alleen maar uit angst voor opstanden gehandeld, was hun oordeel, en bovendien had hij zoveel toegevingen gedaan aan de adellijke grootgrondbezitters dat de hervorming de voormalige lijfeigenen soms meer kwaad dan goed had gebracht.
De Emancipatieakte was inderdaad een compromis, de edellieden kregen ruime compensatie voor het landverlies dat ze leden, en het duurde bijna tien jaar voor de lijfeigenen daadwerkelijk alle banden met hun voormalige heer konden verbreken. Bovendien leidde de hervorming niet tot de ontwikkeling van een economisch levensvatbare vrije boerenstand. Maar de psychologische invloed die het verwerven van persoonlijke vrijheid op miljoenen mensen had, was onschatbaar. De hoeksteen was onder de semifeodale samenleving die Rusland toen nog steeds was uitgehaald. Nu kon de modernisering echt beginnen.
EEN MODERN RUSLAND
Alexander zag de dingen daarbij groot. Bij zijn ambtsaanvaarding in 1855 reed de trein enkel tussen Moskou en Sint-Petersburg. Bij zijn dood liep het spoorwegnet van Warschau tot Perm in de Oeral, van Sint-Petersburg tot Vladikavkas in de Kaukasus. Deze 22.500 kilometer spoor zou de economie enorm ten goede komen. Samen met de bevrijding van de lijfeigenen, waardoor ook werkkrachten beschikbaar kwamen voor de fabrieken, maakte ze de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland mogelijk.
Drie jaar na de wet op de lijfeigenschap ondertekende Alexander nog twee cruciale Statuten. Het eerste hervormde het rechtssysteem. De oude corrupte rechtbanken waar willekeur troef was, werden vervangen door geheel nieuwe rechtbanken en hoven van beroep die ‘een snelle en waakzame justitie, waarvoor iedereen gelijk is’ mogelijk maakten. Het principe van de volksjury werd ingevoerd en er werden vrederechters verkozen.
De andere wet die de goedkeuring van de tsaar kreeg, voorzag in de oprichting van verkozen lokale besturen, zemstvo’s, waarin vertegenwoordigers van alle maatschappelijke klassen samenwerkten. Deze zemstvo’s kregen redelijk uitgebreide bevoegdheden: landbouw, handel, beheer van bruggen en wegen, onderwijs, medische zorg. Voor menige Rus van gewone komaf zouden ze een zeer nuttige politieke leerschool vormen.
En daar hield het niet mee op. Het leger werd grondig hervormd en de dienstplicht ingevoerd, voor alle sociale klassen. De universiteiten kregen een nieuw statuut. En ook politiek was er een zekere ontspanning: politieke gevangen werden vrijgelaten, bannelingen uit Siberië teruggehaald, de censuur werd enigszins versoepeld en religieuze minderheden kregen meer vrijheid.
DE EERSTE MOORDPOGING
En toen kwam de vierde april 1866, een dag die Alexander een heel leven lang in het geheugen gegrift heeft gestaan – de dag van de eerste aanslag op zijn leven. De tsaar kwam nietsvermoedend uit de Zomertuin, de Petersburgse Tuilerieën zeg maar, waar hij dagelijks een wandeling maakte, toen een jongeman plotseling zijn pistool trok en twee schoten afvuurde. De vorst bleef ongedeerd, de terrorist werd enkele weken later opgehangen. Het was de eerste terechtstelling in vele jaren – ‘Als christen kan ik hem vergeven, maar als staatshoofd niet,’ verklaarde Alexander toen hem om gratie werd gevraagd.
Na de opstand van de Keizerlijke Garde in december 1825 (de ‘Dekabristen-opstand’) had Rusland onder de ijzeren hand van tsaar Nicolaas I dertig jaar lang interne rust gekend. De ironie van het lot wil dat precies de ‘liberale’ tsaar Alexander II gedurende zijn hele regeerperiode af te rekenen zou krijgen met steeds radicaler wordende groepjes revolutionairen – en uiteindelijk door hun hand de dood zou vinden.
Het begon onschuldig, met romantici als Alexander Herzen, die in Londen de krant Kolokol (‘De Klok’) uitgaf en bevlogen artikelen schreef tegen de oude orde, maar zich aanvankelijk niet eens tegen de monarchie kantte – ook de jonge Michaïl Bakoenin was er in die vroege jaren zestig van overtuigd dat het tsarisme ‘het volk zou emanciperen.’
De volgende generatie was minder gematigd: Nikolaj Tsjernysjevski, de leider van de narodniki (de populisten), en zijn medewerkers kwamen, in tegenstelling tot hun voorgangers, zelf niet uit de gegoede klasse en hadden dus geen enkele band met het ancien régime. Zij beschouwden zichzelf als nihilisten, een term die ze uit de roman Vaders en zonen van Ivan Toergenjev hadden – ‘Een nihilist is iemand die zich voor geen enkele autoriteit buigt, dus geen enkel principe zomaar aanvaardt, hoeveel eerbied dat principe ook geniet,’ verklaart een van de hoofdpersonages zijn levenshouding. Toergenjev publiceerde trouwens, net als de jonge Lev Tolstoj, in Sovremik (‘De tijdgenoot’), het populistische blad dat Tsjernysjevski leidde.
In die jaren ontstond ook de eerste organisatie met een revolutionair programma: Zemlja i Volja (‘Land en Vrijheid’) pleitte voor de installatie van een democratische republiek, met verkozen afgevaardigden, de afschaffing van het privé-bezit van land en fabrieken, en absolute gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zemlja i Volja had veertien afdelingen, verspreid over heel Rusland, en had sympathisanten tot in kringen van het leger, de politie en het gerecht.
HARTSTOCHT
De moordaanslag van 1866 had bijzonder verstrekkende gevolgen: Alexander verliet de progressieve koers die hij tot dan toe had gevaren. Hij omringde zich met conservatieve raadgevers, die hem voorhielden dat ’toegevingen Lodewijk XVI onder de guillotine hadden gebracht’. Tot de dag van zijn dood zou hij weigeren in te gaan op de verzuchtingen van de Russische samenleving om deel te nemen aan het politieke leven. Van terroristen en revolutionairen over liberalen tot uiterst gematigde hervormingsgezinden: voor de Russische vorst vormden zij voortaan één grote, gevaarlijke beweging.
Ook in Alexanders privé-leven was 1866 een keerpunt: op 13 juli van dat jaar begon hij een verhouding met de jonge prinses Katerina Dolgoroekaja. Hij zou haar tot het einde van zijn dagen hartstochtelijk beminnen. Maar de liefde voor zijn minnares nam de tsaar zo in beslag dat hij minder energie over hield voor staatszaken. Zelfs in de trein op weg naar het front in een nieuwe oorlog tegen de Turken zat hij nog liefdesbrieven te schrijven. En zijn lijfarts weet de vermoeidheid waaraan de vorst vaak leed aan “seksuele excessen”. Alexander liep tenslotte al tegen de vijftig.
De nieuwe sterke man aan het hof, Peter Sjoevalov, hoofd van de geheime politie, slaagde erin de revolutionaire groeperingen voor enkele jaren het zwijgen op te leggen. Maar begin jaren zeventig staken nieuwe groepen de kop op. De jongste generatie populisten, onder wie de latere anarchist Peter Kropotkin en de latere terroriste Sofie Perovski, stond ‘een mars naar het volk’ voor: ze gingen naar het platteland om daar hun revolutionaire boodschap te verkondigen. Ze werkten als landarbeiders, houtvesters, scheepsmaten. Maar hun propaganda voor de revolutie viel in dovemansoren. Vaak werden ze gewoon aan de politie uitgeleverd. In de ‘dolle zomer’ van 1874 werden niet minder dan 4000 populisten opgepakt.
De conclusie van de revolutionairen was simpel: weg met het amateurisme. Een nieuwe organisatie met een oude naam – Land en Vrijheid – zag het licht. In heel Rusland werden afdelingen opgericht. De jonge revolutionairen hielden het niet meer bij brave propaganda-activiteiten. Er kwamen stakingen en in 1876 werd voor het eerst betoogd op de Nevski Prospekt in Sint-Petersburg. Langzaam maar zeker rijpten de geesten om nog verder te gaan en terrorisme als een geoorloofd middel in de revolutionaire strijd te beschouwen. Tegen het einde van de jaren zeventig behoorden aanslagen tegen politiemensen, procureurs en militairen tot de orde van de dag.
Op 2 april 1879 werd de tsaar zelf opnieuw het slachtoffer van een aanslag. Drie schoten werden afgevuurd, maar Alexander bleef als bij wonder ongedeerd. De terrorist werd opgehangen.
HET WINTERPALEIS OPGEBLAZEN
Alexander had de ernst van de zaak nu wel begrepen. Hij gaf zijn ochtendwandelingen op en verplaatste zich nog uitsluitend per rijtuig, geëscorteerd door zes kozakken. Uit veiligheidsoverwegingen liet hij ook zijn liefste Katerina haar intrek nemen in het Winterpaleis – onder hetzelfde dak als zijn wettige echtgenote, de tsarina Maria Alexandrovna. Prinses Dolgoroekaja kreeg drie ruime kamers ter beschikking op de tweede verdieping van het paleis, precies boven de privé-vertrekken van de tsaar en met een lift tussen beide appartementen. Werd een discrete liaison in de Petersburgse beau-monde door de vingers gezien, dit openlijke overspel deed de reputatie en het gezag van de tsaar geen goed.
Binnen Land en Vrijheid, nog steeds de belangrijkste revolutionaire organisatie, oordeelde een militante minderheid dat de tijd van palaveren voorbij was en dat resoluut voor het terrorisme moest worden gekozen. Zij scheidden zich af en vormden een nieuwe beweging: Narodnaja Volja (‘Volkswil’). Op 26 augustus 1879 veroordeelde de leiding van Volkswil met een stemming tsaar Alexander II ter dood. Een kleine kern van militanten zou de executie ten uitvoer brengen. Ze zouden niet rusten voor ze hun opdracht hadden volbracht.
Aanvankelijk kozen de terroristen voor een bomaanslag op de keizerlijke trein tussen de Krim en Moskou. Wekenlang werd de actie minutieus voorbereid. Maar een eerste bom kwam om niet opgehelderde redenen niet tot ontploffing. De tweede bom deed dat wel, maar door een toevallige wijziging van de plannen reed, zeer ongebruikelijk, de bagagetrein voorop en het rijtuig van de tsaar achteraan. Alexander II bereikte Moskou dus ongedeerd. Toen hij van de nieuwe aanslag hoorde, riep hij uit: ‘Maar wat hebben die ellendelingen toch tegen mij? Waarom jagen ze me op als een wild beest?’
Hun vermetelste aanslag pleegden de revolutionairen van Volkswil op 5 februari 1880: ze bliezen een deel van het Winterpaleis op. Een van hun handlangers had zich als schrijnwerker laten aanwerven in het keizerlijk paleis. Maandenlang had hij elke dag in zijn gereedschapskist een staaf dynamiet naar binnen gesmokkeld. Tot hij vijftig kilo springstof had verzameld in een uitgegraven holte in zijn atelier. De klap was enorm – alleen was de tsaar niet dood. Omdat zijn genodigden op hun treinreis vertraging hadden opgelopen, had Alexander besloten wat later dan gewoonlijk te dineren en bevond hij zich op het moment van de aanslag in een van de vele tientallen andere vertrekken van het paleis.
POLITIEKE TOENADERING
De ontploffing in het Winterpaleis zorgde voor paniek in de stad. Als de terroristen hiertoe in staat waren, wat stond de Petersburgers dan nog allemaal te wachten? Niemand had ook enig idee van de omvang van de terroristische beweging. Mensen begonnen uit angst voor de aanslagen de stad te verlaten. De tsaar besloot in te grijpen: hij stelde een sterke man aan, graaf Michaïl Loris-Melikov, die verregaande volmachten kreeg om de orde in stad en land te herstellen.
Loris-Melikov kreeg ook de opdracht om de gematigde hervormingsgezinden, die jarenlang over één kam waren geschoren met de linkse extremisten, tegemoet te treden. In het voorjaar van 1880 was de tsarina overleden. Alexander II had haar de laatste eer bewezen, maar was nauwelijks veertig dagen na haar begrafenis in het geheim getrouwd met zijn maîtresse, bij wie hij intussen drie kinderen had. Hij was van plan om haar ook officieel tot zijn gemalin te verklaren. Om die stap verteerbaar te maken voor de toch al ontevreden publieke opinie, was hij bereid tot een minimale politieke hervorming.
In de ochtend van 1 maart 1881 ondertekende de tsaar de oekaze die de oprichting voorstelde van twee wetgevende commissies, waarin ook verkozen volksvertegenwoordigers zitting zouden hebben. Deze maatregel had de kiem kunnen zijn van de ontwikkeling van een Russisch parlement en de aanvaarding van een grondwet. Ware het niet dat de narodniki van Volkswil op dezelfde dag dat het decreet werd ondertekend, eindelijk hun doel bereikten.
DE ZWARTE VLAG
Met drie mannen en een vrouw waren ze. De vrouw was Sofie Perovski. Zij voerde het bevel. De samenzweerders hadden de kelderverdieping gehuurd van een kaaswinkeltje in de Kleine Sadovajastraat, op de route die de tsaar zondags volgde, wanneer hij in de Manège naar de wekelijkse aflossing van de wacht ging kijken. Vanuit het winkeltje hadden ze een tunnel gegraven en de straat ondermijnd. Vanzelfsprekend besloot Alexander II die eerste maart langs een andere weg, langs het Griboedov-kanaal te rijden. Maar ditmaal waren de terroristen op alles voorbereid.
De eerste bom, geworpen door Nikolaj Ryssakov, trof een toevallig voorbijlopend jongetje, een paar kozakken, en enkele paarden. Wéér was die verdomde tsaar ongedeerd. In een vlaag van overmoed stapte Alexander II uit zijn koets en liep op Ryssakov af. ‘Mooi gedaan, hoor. God zij dank heb ik het overleefd,’ zei hij. ‘Is het niet wat vroeg om God te danken?’ siste Ryssakov. Enkele seconden later liet Ignati Grinevitski een tweede bom ontploffen, vlak voor de voeten van de tsaar.
In allerijl werd de zwaargewonde Alexander II naar huis gebracht. Een paar uur later wapperde op het Winterpaleis de zwarte vlag: de tsaar had de achtste moordaanslag – ook tijdens veldslagen en opstanden, die hier buiten beschouwing werden gelaten, had men het een paar keer op zijn persoon gemunt – niet overleefd.
Christine Albers