Op 2 november ligt zijn nieuwe cd in de winkel. Liedjeszanger Jan De Wilde over zijn nachtmerries, zijn streven naar perfectie en de deugd der traagheid.
Het is dat hij geen hond heeft. Het is dat hij zijn windbuks niet kan vinden. Het is vooral dat hij zijn nieuwe cd moet promoten. Anders zou hij het journaille van zijn erf verdrijven. ‘Wie komt de heilige dinsdagrust verstoren’, knort hij vanachter de blaffeturen van zijn stulpje tussen de bietenvelden. In de verte jankt een kettingzaag.
Een middag in Aaigem, het dorp dat hij zo mooi bezong: ‘M’n vrouw en ik zijn in de moestuin, buurman komt voorbij/ je hoort de groenten groeien hier, we praten met de prei/ en staren naar een naakte slak, ’n zenuwachtig beest/ er beweegt niet veel in Aaigem, de zon nog wel het meest.’ Hij is de vriendelijkheid zelve. Of we er rekening mee houden dat het een lange zit kan worden, informeert hij bezorgd. Of we wel genoeg cassettes hebben meegenomen. ‘Het is nu eenmaal een gegeven: ik ben traag. Dat geldt voor bijna alles wat ik doe. Iemand zei: je bent als kind waarschijnlijk in de ketel van de traag sprekende mensen gevallen. Misschien is het wel iets Aalsters. Louis Paul Boon had het ook – die formuleerde misschien nog wel lijziger dan ik. Ik kan het niet helpen, maar ik heb tijd nodig om na te denken. Als ik probeer me te haasten, dan mislukt het gegarandeerd – of het nu een waterzooi of een chanson is. Die paar keer dat ik impulsief iets gedaan heb, kreeg ik er achteraf spijt van. Liedjes als Jan De Grote Griezel en Een vrolijk lentelied heb ik ooit in één ruk geschreven. Dat was echt écriture automatique. Maar dat overkomt me gelukkig niet vaak.’
Samen met de cd Oude maan verschijnt dezer dagen de bundel Niks aan dan vel, waarin alle liedjesteksten zijn opgenomen die hij tussen 1965 en 2000 schreef. Een honderdtal liedjes in vijfendertig jaar, dat is een gemiddelde van drie per jaar, rekenen we hem voor. Hij schiet in de lach: ‘Is dit het Heilig Officie of spreekt hier Petrus bij de hemelpoort? Ik vind dat niet zo’n slecht gemiddelde. Meer moet dat niet zijn. Vroeger durfden de mensen mij – weliswaar achter mijn rug – nog wel eens voor luiaard uitmaken. Misschien doen ze dat nóg, maar het kan mij niet meer schelen. Liever drie mooie liedjes per jaar dan dertien, waaronder tien onbeduidende. Maar het is wel waar dat ik me de jongste jaren bewust heb ingehouden.’
HELDERE GITAREN
Dat kwam zo. Zijn cd Hèhè, die in 1990 verscheen, dreigde hem de status van Bekende Vlaming te bezorgen. Liedjes als De fanfare van honger en dorst, Eerste sneeuw, Golden retriever en Naakte man werden bijna hits. ‘Daar heb ik een serieuze klap van gekregen. Ik ben kennelijk niet tegen succes bestand. Maar het wás ook verschrikkelijk: wielerterroristen die in grote drommen naar Aaigem afzakten om mij in persoon te aanschouwen, die hun vette neuzen tegen de ruiten duwden om te zien hoe ik in badjas de kamer binnenkwam. Lieve, mijn vrouw, ontwikkelde een allergie en ik kreeg een zenuwtic in mijn mondhoek. Ik werd er gestoord van. De echte heisa heeft zo’n zes maanden geduurd, maar het heeft nog lang nagewerkt. Zatteriken die je in het holst van de nacht opbellen om hun leven te vertellen. Ik was wel eens eerder geconfronteerd met dat soort toestanden toen ik bij Willem Vermandere logeerde in de tijd van Blance en zijn peird, maar ik had in mijn stoutste dromen niet durven denken dat het míj zou overkomen.’
Na Hèhè worstelde hij met ‘een postnatale depressie’. Het succes van die cd was mede te danken – of te wijten – aan de producer, Henny Vrienten. Jan De Wilde denkt er met gemengde gevoelens aan terug. ‘Geen kwaad woord over Henny. We hadden van tevoren afgesproken dat ik hem de vrije hand zou laten, maar dat ik een vetorecht zou hebben als ik het echt te erg vond. Het is dus allemaal mijn eigen schuld. Maar ik hield bijvoorbeeld niet van de klank van de gitaren op De fanfare van honger en dorst. Veel te flutterig. Akoestische gitaren moeten niet elektronisch gaan klinken. Ik vermoed dat Henny met de toenmalige baas van de platenfirma EMI had afgesproken dat de cd zo radiofonisch mogelijk moest klinken. Dat betekende dus: tamelijk licht van klank, niet te veel bassen, heldere gitaren, veel compressie – als ik even technisch mag worden. Maar nogmaals: ik heb het laten gebeuren.’
Zijn allereerste platen werden geproduced door Frans Ieven – tegenwoordig directeur-generaal van de VRT-radio. Later werkte hij met Jean Blaute. Oude maan is de eerste cd waarvoor hij zelf (met Jo Bogaert en Pol de Poorter) de productie in handen nam. ‘Een fantastische wisselwerking. Acht maanden hebben we erover gedaan. En we hebben ons nooit afgevraagd: zal dit gedraaid worden? Als we een gitaar droog wilden laten klinken, zonder galm of echo, dan lieten we ze ook dróóg. We hebben ervan genoten. De enige vraag was: wat vinden we zelf mooi? Niemand heeft concessies hoeven te doen.’
LEGER DES HEILS
We beluisteren samen de opnamen van Oude maan, die nog in Londen gemasterd moeten worden. ‘Door de man die vroeger ook The Beatles en The Stones heeft gedaan’, zegt hij trots. ‘Misschien kan hij de stem er wel uitfilteren, want het is toch zonde van die mooie muziek.’
Net als in De fanfare van honger en dorst zijn de koperblazers in een aantal liedjes weer prominent aanwezig. ‘Ik ben dol op harmonieën en fanfares. Het gekke is: hoe zuidelijker je in Europa komt, hoe warriger de blazers. Hoe noordelijker, hoe gedisciplineerder. In Italië is het zelfs lachwekkend. Daar toeteren ze maar raak – denk maar aan Nino Rota, de huiscomponist van Fellini. Maar ik was een keer met Lieve in Weymouth, het Blankenberge van Engeland. We hadden bij het reisbureau eigenlijk een vissersdorpje besteld, we zaten ons in ons hotel te ergeren, en toen hoorde ik opeens een fanfare van het Leger des Heils. Hemels! Ik was onmiddellijk met het leven verzoend. Ik mag dat soort arrangementen graag gebruiken als het te pas komt. Ik ben niet erg vernieuwingsgezind, zoals je weet.’
Toch is zijn muziek geëvolueerd. ‘Vroeger vond ik kaalheid belangrijk’, schrijft hij in het voorwoord van Niks aan dan vel. ‘Versieringen waren afleidend en overbodig. Nu weet ik dat dit ook kan afstoten. Een naakte slak is mooi op zich, maar ik zie ze toch liever met ’n strikje rond, of met zout erop.’ Op Oude maan herneemt hij Slaapliedje (‘Mama zal je troosten/ kom maar op haar schoot…’), dat hij al in 1970 op de plaat zette. ‘De begeleiding was toen veel te schraal. Mijn stem was bovendien veel te jong om dat te zingen, en ik kneep ze nog eens extra om meer op Bob Dylan te gelijken. Nu durf ik toegeven dat ik een basstem heb. En ik heb geleerd dat het niet verboden is aandacht aan de verpakking te besteden.’
Misschien wel het allermooiste liedje op zijn nieuwe cd is Pauvre Rutebeuf, een complainte van een Franse middeleeuwse dichter, ooit gezongen door Leo Ferré en vertaald door Johan Daisne. ‘Ik heb dat eind jaren zestig een paar keer gezongen in Gentse kroegen en kelders, voor een karig studentenpubliek. Maar ik heb het toen snel van mijn repertoire afgevoerd. Gelukkig maar. Op mijn eerste platen wemelde het van liedjes over de dood. Ik was toen nog in mijn postpuberteit, want ook daar heb ik lang over gedaan. Zo’n liedje als Hein en het meisje (‘Kom knuffel m’n knoken en strek je naast mij…’) was eigenlijk niet meer dan een stijlfiguur. Hoe gaat dat als je twintig bent. Je vindt het idee vermakelijk van een meisje dat vrijt met een skelet, je hebt wel eens iets opgevangen over eros en thanatos, maar wat betekent dat op die leeftijd? Je vat de essentie niet echt. Je komt het begrijpen zelfs niet nabij. Ik heb me pas achteraf gerealiseerd dat het lichtjes ridicuul was, zoals het ook niet echt geloofwaardig zou zijn als ik nu nog Joke zou zingen. Over krolse toestanden moet je het in het bejaardentehuis niet meer hebben, tenzij je natuurlijk op een Picasso-achtige manier potent blijft of Jan Wolkers bent.’
MELKWITTE MAAN
Hij werd al vroeg met de dood geconfronteerd. ‘Ik was negen toen mijn vader stierf. We sliepen op dezelfde kamer, hij is naast mij gestorven. Mijn moeder maakte me wakker: Jan, vajong – zo noemde ik hem, een contaminatie van va Léon – is gepasseerd. Ik verstond dat niet, ik snapte niet wat er aan de hand was. Omdat iedereen weende, begon ik maar mee te wenen. Ik herinner me vooral dat ik plotseling in de belangstelling stond: de hele klas kwam naar de begrafenis, er werd een voogd aangesteld… Maar ik geloof niet dat dat mij voor het leven getekend heeft. Het is echt niet zo dat ik dag en nacht zit te kniezen over de dood. Zal ik eens een originele wending geven aan het gesprek? De dood is de enige zekerheid in een mensenleven, en dan ligt het toch voor de hand dat je het er als liedjeszanger af en toe over hebt, nietwaar?’
In het chanson Vroeger nooit bleker op de nieuwe cd beschrijft hij zijn eigen begrafenis: ‘Mijn vriend de humorist/ staat bij de open kist/ en zegt: Ik zag hem vroeger nooit bleker/ ik heb hem nochtans zo gewaarschuwd en hij heeft alweer/ te lang in de maan gelegen, zeker!’ Met die laatste regel liep hij al twintig jaar rond, voor hij er een chanson van kon maken. ‘Ik ben altijd een nachtraaf geweest, net als mijn twee zussen. Mijn moeder kreeg ons nooit in bed en nooit eruit, en vanaf het moment dat ik vrij was om op te staan wanneer ik dat wou, heb ik daar lelijk misbruik van gemaakt. Ik ken de maan beter dan de zon. Ik word nogal gemakkelijk ontroerd door natuurverschijnselen en niets kan mij zo aangrijpen als zo’n melkwitte maan.’
Er wordt wat afgedroomd in zijn liedjes. ‘Zwijg! Ik wil er niets over horen! Omdat ik zo lang in mijn nest blijf liggen en me nog eens op mijn andere zij draai, heb ik vaak een periode van halfslaap – de periode net voor je wakker wordt. Uit die periode herinner je je al je dromen. Bij mij zijn dat uitsluitend nachtmerries. Verschrikkelijk – de hel kan niet erger zijn. Het is altijd weer een enorme opluchting wakker te worden en te constateren dat de zon schijnt of dat het regent. Godzijdank, het regent!’
ARME SLOEBERS
Bij het doorbladeren van Niks aan dan vel valt het op dat hij vroeger langere teksten schreef. ‘Dat is natuurlijk makkelijker dan korte teksten. En een liedje als M’n tant’ Odile kun je nu eenmaal niet in twee vierregelige strofen afhaspelen. Toen ik begon te schrijven, hield ik meer van epische teksten dan van lyrische. Ik had een aantal vuistregels: maak het niet te ingewikkeld, wees niet te pretentieus, gebruik moeilijke woorden alleen als stijlfiguur om jezelf te bespotten, enzovoorts. Maar met het klimmen van de jaren ben ik lyrischer geworden. Het wordt stilaan tijd om echt beeldend te leren schrijven, zoals mijn grote voorbeeld W.H. Auden, maar ik vrees dat ik dat soort perfectie nooit zal bereiken.’
Vrij naar Auden schreef hij ooit Walter, de ballade van de goudvis – het portret van een schlemiel. De protagonisten in zijn liedjes zijn vaak arme sloebers: Loebeke (en zijn hond), Zot Lowieke, et cetera. Hij heeft daar nooit zo bij stilgestaan. ‘Misschien komt het omdat ik er zoveel in mijn omgeving heb. Een dieptepsychologische verklaring zou kunnen zijn dat ik me indek omdat er ook in mij iets schlemieligs zit. Als ik het voor andere losers opneem, zullen ze míj niet afknallen. Goeie uitleg, hé? Ik kan het ook niet helpen, maar als ik al die baasjes bezig zie, die allemaal de slimste thuis willen zijn, krijg ik het op mijn heupen.’ Hij grijnst: ‘Niet persoonlijk bedoeld, hoor! No hard feelings!‘ Als de hilariteit is weggeëbd, zwijgt hij minutenlang. Besluit dan: ‘Het zal wel een karaktertrek van mij zijn. Vroeger toen ik schaakte, kon ik me nooit tot het uiterste inspannen om te winnen. Ik speelde desnoods vals om het op remise te laten uitdraaien. Ik heb nooit de eerste willen zijn. Ik vind winnaars niet erg aantrekkelijk.’
De cd ‘Oude maan’ wordt uitgebracht door EMI
Jan De Wilde, ‘Niks aan dan vel’, Houtekiet, Antwerpen/Baarn, 158 blz., 595 fr.
Piet Piryns