Het ontbrak de Europese leiders in Lissabon niet aan ambitie en goede bedoelingen. De volledige tewerkstelling komt eraan, zo ook een samenleving zonder armoede. Allemaal dank zij het internet.
De Portugese premier Antonio Guterres en zijn Belgische collega Guy Verhofstadt (VLD) zijn antipoden. De eerste is klein van was, bedaard, sociaal-democraat en praktiserend katholiek en geen van die eigenschappen kenmerkt Verhofstadt. Toch waren ze allebei even enthousiast toen ze de resultaten van de top van Lissabon toelichtten. De even bedachtzame en omzichtige Guterres nam zelfs het woord revolutionair in de mond. Verhofstadt, die in zijn carrière al vele hemels bestormde, was even euforisch en vergeleek Lissabon met Maastricht waar over de eenheidsmunt werd beslist. ‘Wat wij hier overeen kwamen, is even ambitieus als de muntunie.’ En omdat de media ongelovig reageerden, duwde de premier de gaspedaal nog wat dieper in. Zo werd destijds de VLD opgericht en de diepblauwe oppositie uitgerangeerd. Vooral technische vragen rond de financiering van al het leuks dat de vijftien over onderwijs en internet bedachten, werden met een breed gebaar en een ontwapenend mépris van tafel geveegd.
Een premier, zo kon je tussen de lijnen horen, heeft een andere horizon dan een kruidenier, een minister van Onderwijs of een lid van de Costa. Een tiental minuten later, bij een fris biertje, werden de vele praktische bezwaren tot hun ware dimensie herleid. Dezelfde man die in de jaren tachtig als minister van Begroting een vervelende kommaneuker was, spoelde met één slok de details door. ‘Het project, daar komt het op aan, de rest is routine.’
In Lissabon, zo verklaarde minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP) al maanden terug, moest Europese, sociale geschiedenis worden geschreven. In de slotconclusies van de top zitten ongetwijfeld elementen die de voorspelling van Vandenbroucke niet ontkrachten. Hoewel 2010 veraf ligt en de meeste deelnemers van Lissabon dan al lang aan de zijlijn zullen toekijken, getuigt het van durf – of is het roekeloosheid? – om tegen dat jaar een arbeidsparticipatie van 70 procent naar voor te schuiven. In België bedraagt die momenteel 57 procent, dus aanzienlijk minder dan het Europese gemiddelde van 61 procent. In de hele Unie moeten er bijgevolg meer dan twintig miljoen nieuwe banen bijkomen en dat is vijf miljoen meer dan het aantal Europese werklozen. Kortom, Europa gelooft opnieuw in full employment.
Ook inzake de bestrijding van de armoede bleef het niet alleen bij vrijblijvende praatjes. Er komen indicatoren, zeg maar normen, nationale actieplannen, en vóór het einde van het jaar willen de vijftien gemeenschappelijke doelen stellen. In Scherpenheuvel zei Vandenbroucke, die trots is dat het begrip actieve welvaartsstaat de slotconclusie haalde, dat hij erg tevreden was met het resultaat, in Lissabon had Verhofstadt, de enige liberaal onder de vijftien, het over een historisch moment. ‘Dit is de eerste keer dat de Unie zich zo vergaand op het sociale terrein engageert. Nooit voordien werden sociale doelen zo concreet geformuleerd.’
DOT.COM-LISSABON
Ondanks al het sociaal lekkers, dat pas op het einde van het jaar echt concreet wordt, zal de top van Lissabon vooral als de dot.com-top in de boekjes komen. De aandeelhouders van e- en telecombedrijven die al geruime tijd in de zevende hemel vertoeven, kregen er in Lissabon een achtste bij. In de Portugese hoofdstad namen de regeringsleiders afscheid van de oude economie en erkenden dat nieuwe technologieën en economische groepen de macht overnamen. De kenniseconomie heeft het nu voor het zeggen en Europa wil de volgende jaren alle zeilen bijzetten om hier een eersterangsrol te spelen. ‘We willen, zo werd het met enig pathos in de slotverklaring neergeschreven, de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld worden.’ Dat is behoorlijk ambitieus en klinkt zelfverzekerd, maar uit de vele rapporten en toelichtingen blijkt dat Europa met een groot ei zit.
De dot.com-top kwam er ook omdat Europa bang is een onoverbrugbare achterstand tegenover de Verenigde Staten op te lopen. ‘Daar is de nieuwe economie al realiteit,’ aldus Verhofstadt en met hetzelfde enthousiasme waarmee hij de goede Europese sociale bedoelingen verdedigde, zette hij de successen van de Amerikaanse kenniseconomie in de verf. Acht jaar onafgebroken groei van circa vier procent en dat met een inflatie van nauwelijks twee procent. ‘In de VS is er geen hoog- of geen laagconjunctuur meer.’
Om het de burger en de bazen van de oude economie duidelijk te maken dat het menens is, werd een lange lijst met strikte vervaldata vastgelegd. Tegen eind volgend jaar moeten alle Europese scholen een internetaansluiting hebben en nog een jaar later moeten alle onderwijzers als de besten op de informatiesnelweg kunnen surfen. Tegen 2003 moeten dan weer alle belangrijke overheidsdiensten via het net toegankelijk zijn. Daarom moeten de kosten voor het gebruik van het internet verder omlaag en zullen de Europese telecommunicatiemarkten tegen eind volgend jaar volledig geïntegreerd zijn. Om de nieuwe economie maximale slaagkansen te geven, dringen de vijftien er bovendien op aan dat de oude economie versneld werk maakt van de liberalisering. Gas, elektriciteit, water, postdiensten en vervoer, kortom alle overheidsdiensten die het klassieke socialisme in het belang van de kleine man buiten de markt wou houden en daarvoor vele heilige oorlogen uitvocht, moeten hun nationale verdedigingsgordels oprollen.
Hoewel Tony Blair en commissievoorzitter Romano Prodi erop aandrongen, kwam er geen datum. Niet omdat de sociaal-democraten dwars lagen, wel omdat de Franse conservatief Jacques Chirac het niet zag zitten. Het stoorde hem dat hij op deze plaats met zulke ’technische’ dossiers werd geconfronteerd.
Een Frans socialistisch minister die meer dan één regering over de openbare diensten zag struikelen, besefte dat de heroïsche tijden van weleer voorbij waren. ‘Er is geen ideologisch debat meer.’ En Le Monde resumeerde het topberaad in Portugal met de even simpele als duidelijke kop: ‘De Unie kiest voor een liberale toekomstvisie van Europa.’ Verhofstadt zelf was niet zo triomfalistisch, maar daarom niet minder expliciet, onder meer over zijn gelijk. ‘Het akkoord van Lissabon toont nog eens aan hoe irrelevant ideologische tegenstellingen zijn. Sinds de val van de Berlijnse muur zitten we in een wereld, waar het nog weinig zin heeft om over links en rechts te praten.’
HET JAAR NUL
Omdat zulke beschouwingen ook in het binnenland gevolgen kunnen hebben, waagt Vandenbroucke zich niet te ver in dat mijnenveld. Toch moet ook Vandenbroucke toegeven dat de consensus van zoveel sociaal-democraten, drie christen-democraten en een enkele liberaal over de nieuwe economie opmerkelijk is en vragen oproept. ‘Dat kadert allicht in een Europese traditie. Over economie en techniek vindt een Europese raad veel gemakkelijker een consensus dan over het sociale. Daar zitten we nog in het jaar nul en nu pas liggen de fundamenten er waarop we een solied sociaal huis kunnen rechtzetten. Vergis u echter niet. Als de economische of politieke conjunctuur omslaat, wordt het hard knokken om die engagementen concreet te maken.’ Met andere woorden, de sociaal-democratie blijft nuttig en nodig. Bijvoorbeeld als waakhond.
In Lissabon was de regenboogcoalitie alleen door liberalen vertegenwoordigd. Naast de premier, waren dat minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel, minister van Financiën Didier Reynders en staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Pierre Chevalier. In de Belgische delegatie waren echter diverse kabinetsleden van de socialistische ministers vertegenwoordigd – de groenen waren opvallend afwezig – en die keken nauwgezet op de onderhandelingen toe. Als ze daar de kans toe hadden, spoorden ze de eerste minister tot krachtige (sociale) standpunten aan en indien nodig belde de afwezige minister Verhofstadt zelf op.
Ook in Europese zaken functioneert deze regering anders dan onder Jean-Luc Dehaene, die met weinig inspraak en nog minder complimenten de lijnen zelf uitzette en de collega’s na gedane zaken over het gebeuren informeerde. Verhofstadt krijgt meer tegenspraak en ook in Lissabon was het rijden en omzien.
Niet alleen over het sociale. Voor de deelnemers aan Lissabon kwam de plotselinge aankondiging van Michel dat hij het, op Vlaamse vraag, rond Oostenrijk voortaan kalmer aan zal doen, niet echt onverwacht. Zijn wegblijven op de groepsfoto ontlokte bij de medewerkers van de eerste minister negatieve commentaren. De eenmansactie werd contraproductief genoemd en dreigde bovendien de aandacht van de Belgische media van het essentiële, de nieuwe economie en het Europese sociale model, af te leiden. Het valt niet uit te sluiten dat Vlaams minister-president Patrick Dewael op vraag van ‘hogerhand’ handelde. Ook de typisch Belgische winkel, in het bijzonder de communautaire dossiers, zorgde in Lissabon voor de nodige discussiestof. Omdat ook VLD-voorzitter Karel De Gucht op de vergadering van de liberale internationale present was, werd een liberaal topberaad over de werkzaamheden van de Costa ingelast. Aan discussiestof was er geen tekort. Toen de regionalisering van landbouw en buitenlandse handel aan bod kwamen, was het onmiddellijk overduidelijk dat de PRL en zeker Michel vinden dat men de zaken hun tijd moet laten. Concreet betekent dit, dat de PRL niet ziet hoe er voor de gemeenteraadsverkiezingen nog iets kan bewegen. Verhofstadt – hoeft het gezegd? – was het daar niet mee eens.
Paul Goossens