Een ramp voor onze privacy. Zo noemt privacyspecialist Paul De Hert de nieuwste technologische ontwikkelingen die op ons worden losgelaten. ‘Door de combinatie van slimme camera’s, Facebook en gelaatsherkenning zullen we haast niet meer anoniem kunnen zijn’, zegt hij.

Een rommelproduct vindt hij het. Daarom liet hij onlangs nog de fanpagina verwijderen die z’n studenten voor hem hadden gemaakt op Facebook. Ook al kostte hem dat behoorlijk wat moeite. ‘Het probleem is dat we nog volop met die nieuwe technologieën aan het spelen zijn’, zegt rechtenprofessor Paul De Hert. ‘We experimenteren erop los, en daarbij blijkt steeds opnieuw dat de sociale media vandaag allesbehalve veilig zijn.’

Twee jaar geleden was De Hert nog een pak optimistischer. Toen dacht hij dat veel problemen vanzelf zouden worden opgelost door de concurrentie op de vrije markt. Vooral dan omdat sommige sociale media, zoals Netlog, wel degelijk aan de privacy van hun gebruikers werkten. ‘Maar wat zien we vandaag? Netlog en Hyves moeten de duimen leggen voor Facebook’, zegt De Hert. ‘We zitten dus met een dominante speler op de markt en daar moet de wetgeving aan worden aangepast.’

Nogal wat mensen doen nochtans hun voordeel met het slordige privacybeleid van Facebook. Politieagenten, bijvoorbeeld, maar ook belastinginspecteurs, potentiële werkgevers en achterdochtige schoonvaders. Vorige week nog raakte bekend dat verzekeringsmaatschappijen geregeld fraudegevallen kunnen opsporen via sociale media.

Die verzekeringsinspecteurs maken zich sterk dat al die onlineinformatie toch publiekelijk toegankelijk is. Klopt dat wel?

Paul De Hert: Dat zeggen ze nogal gemakkelijk, vind ik. Het is zoals met afval: als je een vuilniszak buiten zet, is die zogenaamd niet meer van jou. Maar vinden we het ook normaal dat een voorbijganger die zak zomaar doorzoekt? Weinig rechters zullen dat volgens mij toestaan. Hetzelfde met informatie die op Facebook wordt gezet: niemand doet dat zodat verzekerings- of andere maatschappijen die zouden kunnen doorzoeken. Dat het toch gebeurt, komt doordat Facebook op het vlak van privacy een echt rommelproduct is. Niet alleen zijn de aangeboden beschermingsopties niet erg veilig, maar via Google kun je ook tekstfragmenten terugvinden tot vier jaar nadat iemand zijn profiel heeft verwijderd. Facebook maakt dus veel meer publiek dan zijn gebruikers willen. Dan is het toch niet fair om te beweren dat je alles wat publiek is zomaar mag gebruiken?

Is dat niet in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de gebruikers? Zij kunnen toch een hele rist privacyopties instellen?

De Hert: Vandaag heerst er op het internet een toestand die vergelijkbaar is met een gevaarlijke verkeerssituatie zonder stoplichten en witte lijnen. Veel gebruikers hebben het daar moeilijk mee, en dus willen de grote Amerikaanse internetdiensten hen een gevoel van controle en veiligheid geven. Dat is de reden waarom ze allerlei opties ontwerpen waarmee je je privacy kunt vergroten. Maar veiligheid is geen kwestie van opties. Niet in het verkeer en niet op het internet. Het lijkt me evident dat het internet een veilige omgeving moet worden. Los van de keuzes die gebruikers maken.

De politiediensten zullen dan wel meteen een pak minder zaken kunnen oplossen.

De Hert: Dan is dat maar zo. Kijk, op zich heb ik er geen problemen mee dat de politie op een creatieve manier met alle beschikbare middelen werkt. Maar dan wel op voorwaarde dat wij als samenleving de grenzen afbakenen. Vandaag gebeurt dat niet genoeg en daardoor heeft de politie vaak vrij spel.

Hebt u er bijvoorbeeld problemen mee dat de zogenaamde Facebookflik in Leuven via internet de activiteiten van de studenten screent om de overlastpatrouilles zo efficiënt mogelijk in te zetten?

De Hert: Niet als hij eerlijk is over zijn identiteit. Als studenten hem dan op Facebook als vriend toevoegen, valt daar juridisch niets tegen in te brengen. Op voorwaarde natuurlijk dat hij binnen bepaalde grenzen blijft, want hij mag niemand misleiden of provoceren en hij mag geen crimineel gedrag uitlokken. De vraag is ook of die flik toegang heeft tot de gegevens van vrienden van zijn onlinevrienden, en of die dat weten. Maar voor alle duidelijkheid: dit is een vrij onschuldige toepassing van nieuwe media door de politie.

Andere toepassingen zijn minder onschuldig?

De Hert: Natuurlijk. Politieagenten hebben nu eenmaal de neiging om te vergeten dat ze niet alles mogen. Daar zijn nochtans duidelijke regels voor. Zo mogen ze niet infiltreren zonder de toestemming van de procureur des Konings en een telefoontap kan niet zonder medeweten van een onderzoeksrechter. Dat zijn regels die deel uitmaken van een op zich goed afgewogen systeem van machtsbeheersing. Alleen staat dat tegenwoordig nogal onder druk.

Hoe komt dat?

De Hert: Onder meer door de wetgeving op het vlak van data retention. Volgens een Europese richtlijn moeten telecom- bedrijven de communicatiegegevens van hun klanten nu zes maanden tot twee jaar bewaren. Ook die van onschuldige mensen. Het is een typisch 9/11-product, dat er zonder echte parlementaire besluitvorming is gekomen. Zeer slechte wetgeving ook. Er staat wel in dat providers moeten worden verplicht om die informatie te bewaren, maar niet welke waarborgen voor onze privacy daartegenover staan. Als het aan mij lag, werd die richtlijn gewoon naar Europa teruggestuurd.

Die wetgeving heeft zijn nut toch al bewezen? Was het bijvoorbeeld niet het laatste signaal van de gsm van Annick Van Uytsel die de onderzoekers een nieuw spoor opleverde?

De Hert: Het is niet omdat zo’n systeem de natte droom van elke politieagent is, dat we het ook moeten invoeren. Zelfs al zou blijken dat het heel efficiënt is om al die informatie te bewaren, moeten we nog altijd goed nadenken of we dat wel willen. Zo zouden we er ook voor kunnen kiezen om een databank aan te leggen met het DNA van alle Belgen, maar dat doen we bewust niet. In een rechtsstaat moeten er nu eenmaal grenzen worden getrokken. Om onze grondrechten te beschermen, maar ook om de hele zaak een beetje controleerbaar te houden. Want het kan niet dat de politie dingen doet die nog niet eens in het parlement zijn besproken. Vandaag gaat de politie te veel solo en loopt ze ook nog eens naast haar schoenen. Hoog tijd dus dat de wetgever toont wie de baas is.

Geldt dat ook voor het gebruik van zogenaamde intelligente camera’s, waarmee kan worden gecontroleerd wie een stad of regio binnenrijdt?

De Hert:(zucht) Inderdaad. Heel somber word ik daarvan. Nochtans zijn het geen cowboys die zulke projecten opzetten – behalve dan die commissaris van zone Westkust die beweerde dat elke burger voor hem verdacht is tot het tegendeel is bewezen. De meeste zones hebben alles heel zorgvuldig voorbereid, proberen zo transparant mogelijk te werken en hebben met het parket en de privacycommissie overlegd. Maar het punt is dat het niet aan hen is om over zulke initiatieven te beslissen. Doordat het gebruik van slimme camera’s niet echt wordt gereglementeerd door de camerawetgeving van 2007, opereren ze vandaag allemaal in een grijze zone. Het was dan ook logischer geweest om eerst de wetgeving aan te passen en dan pas die camera’s in gebruik te nemen. Maar nee, men wilde niet wachten. En dus verzint iedereen nu in het wilde weg zijn eigen doelstellingen: in Dendermonde gebruiken ze de camera’s om dronken chauffeurs te vatten, in Turnhout om gestolen auto’s op te sporen en ga zo maar verder.

Vlaams minister Philippe Muyters (N-VA) wil die slimme camera’s nu ook gebruiken om bestuurders op te sporen die hun verkeersbelasting niet hebben betaald.

De Hert: Dat komt ervan, ja. Ik kan me voorstellen dat elke minister wel een reden kan verzinnen om gebruik te maken van dat systeem. Om de whereabouts van sportlui te controleren, bijvoorbeeld, of om het hormonenverkeer in de landbouw in het oog te houden. Daarom moet het parlement dringend grenzen trekken. Voor welke fouten, overtredingen of misdrijven willen we die zware technologie gebruiken? Nu is de politie die vraag zelf aan het beantwoorden en dat kan dus echt niet.

Maar u hebt niets tegen die camera’s op zich?

De Hert: Zo’n onderzoeksmethode moet in elk geval in verhouding staan tot het delict. Zo kan ik me voorstellen dat slimme camera’s gebruikt zouden worden in onderzoeken naar de ge- organiseerde misdaad en naar car- en homejackings. Maar zelfs in die gevallen moeten we ons afvragen of ze wel echt nodig zijn. Want de politie spoort nu al veel homejackers op dankzij de informatie die de telecombedrijven bewaren. Heeft ze dan echt nóg een nieuw speelgoedje nodig?

Waar ik me vooral zorgen over maak, zijn al die lijsten die de slimme camera’s zullen opleveren. Lijsten met nummerplaten van mensen die hun belastingen niet hebben betaald of die al eens zijn gevat toen ze dronken achter het stuur zaten. Als jurist weet ik maar al te goed dat daar altijd wel iets fout mee loopt. Mensen komen dan per abuis op zo’n lijst terecht en raken er niet meer af. En ik heb geen barst vertrouwen in het vermogen van de politie om die lijsten constant uit te zuiveren en te actualiseren. Op den duur zitten ze ook met zo enorm veel informatie dat die onmogelijk nog kan worden verwerkt. Gevolg: heel veel collateral damage.

Niet alleen de politie houdt ons in het oog, ook onze medeburgers doen dat gretig. Onlangs kwam zelfs minister Vincent Van Quickenborne (Open VLD) in opspraak omdat hij foto’s van verkeersovertreders op Twitter had gezet.

De Hert: De reflex om anderen aan de schandpaal te nagelen, zit in elk van ons. Maar we leven wel in een rechtsstaat en dus kunnen we beter andere oplossingen verzinnen. Als je je ge- roepen voelt om een foto of een filmpje te maken van de een of andere idioot die veel te hard rijdt, kun je dat bijvoorbeeld ook naar de politie sturen.

Waarom zou iemand die moeite doen als het veel meer impact heeft om die beelden gewoon op het internet te gooien?

De Hert: Omdat wij Belgen, in tegenstelling tot sommige andere Europeanen, niet de gewoonte hebben om elkaar te verklikken of af te zeiken. Kliklijnen werken hier per definitie nooit, en daar mogen we trots op zijn. Ik vind het dan ook heel belangrijk dat we die cultuur vasthouden. Ook nu we met nieuwe media geconfronteerd worden.

En als dat toch niet lukt?

De Hert: Dan is er nog altijd ons rechtssysteem, dat ook een bijdrage te leveren heeft aan een veilig internet. Alleen is dat nu nog te weinig het geval. Een voorbeeld: in Nederland werden er een tijd geleden beelden verspreid van de voorzitster van een studentenclub die ’s avonds laat ladderzat onnozele praat zat uit te kramen in de metro. Uiteindelijk kon ze van de rechter verkrijgen dat één provider werd verplicht om het filmpje weg te halen. Maar ondertussen waren er wel al maanden overgegaan en de beelden doken ook meteen ergens anders op. Wat die rechter deed, was dus te weinig en te laat. En zulke dingen gebeuren bij ons ook.

Waar blijft ondertussen de tegenbeweging?

De Hert: Vergis u maar niet: het grote publiek aanvaardt al die inbreuken op zijn privacy almaar minder. In elk Europees land is er tegenwoordig een privacycommissie aan het werk, en er worden geregeld stappen ondernomen om misstanden aan te pakken. Zo lopen er op dit moment in verschillende landen juridische acties tegen Google Street View omdat die telecommunicatiegegevens zou hebben onderschept. In Nederland heeft de privacycommissie het bedrijf al een enorme boete opgelegd, en bij ons heeft het parket een minnelijke schikking voorgesteld.

Een minnelijke schikking?

De Hert: Dat is inderdaad ondermaats. Nu Google Street View dat voorstel heeft aanvaard, wordt er geen gerechtelijke procedure opgestart en kan het dus nooit tot een veroordeling komen. Onbegrijpelijk En ondertussen zitten we hier wel met een bende modieuze Amerikanen die door België rijden om alles wat ze maar willen te registreren.

Zijn we eigenlijk niet gestoord om al onze gegevens, overtuigingen en zielenroerselen zomaar via sociale media op het internet te posten?

De Hert: Voor veel mensen is Facebook tegenwoordig een erg belangrijk kanaal om contacten te leggen en netwerken te onderhouden. Daar is op zich niets mis mee. Alleen moeten we goed weten waar we mee bezig zijn. Zeker nu de nieuwe ontwikkelingen elkaar zo snel opvolgen. Verontrustend vind ik bijvoorbeeld dat je nu zowel bij Gmail als bij Facebook verplicht wordt om je echte identiteit te gebruiken. Pseudoniemen kunnen niet meer. En het wordt nog erger, want er wordt ook gewerkt aan een systeem van gelaatsherkenning, dat in combinatie met Facebook en Google Search voor een catastrofe op het vlak van onze privacy kan zorgen.

Hoezo?

De Hert: We zullen niet meer anoniem kunnen zijn. Als we nu uitgaan, kiezen we zelf met wie we praten en met wie niet. Tegen sommige mensen zeggen we wie we zijn, maar zeker niet tegen iedereen. Laat staan dat we iedereen ons telefoonnummer zouden geven. Maar die keuzes zullen we niet meer kunnen maken als die gelaatsherkenning doorgaat. Als je dan iemand ontmoet, kan hij met zijn telefoon een foto van je maken en die meteen met alle Facebookprofielen vergelijken. Binnen de vijf minuten weet hij dus wie je bent. Weg anonimiteit.

Is het kalf al verdronken of kunnen we onze privacy nog redden?

De Hert: Het is de taak van de overheid om de voorwaarden te creëren waardoor wij onze privacy vrij kunnen beleven, en tot nu toe is dat redelijk gelukt. Op Europees niveau is er veel aandacht voor nieuwe media, en België zal de initiatieven die daar ontstaan wel ondersteunen. In ons parlement zitten natuurlijk allemaal mensen zoals u en ik die er ook alle belang bij hebben om hun privacy te bewaren.

En als zij die strijd uiteindelijk toch verliezen?

De Hert: Dan zullen we straks misschien wel allemaal verplicht zijn om een boerka aan te schaffen als we onze privacy nog willen bewaren. (lacht)

DOOR ANN PEUTEMAN / FOTO’S LIES WILLAERT

‘Belgen hebben niet de gewoonte om elkaar te verklikken of af te zeiken. En dat moeten we zo houden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content